Het hoe, wat en waarom van epidemieën

Civis Mundi Digitaal #119

door Jan de Boer

De coronapandemie onderscheidt zich van alle andere epidemieën uit het verleden. Zij is werkelijk uniek, allereerst door de overvloed aan gegevens over de ziekte. Wij hebben vrijwel onmiddellijk inzicht in haar evolutie, zoals het ontstaan van varianten. Aan deze wetenschappelijke kennis kunnen we de informatie – of desinformatie – toevoegen die op ongekende schaal op sociale media en in de pers circuleert. Een andere bijzonderheid is dat deze pandemie plaatsvindt in een voorheen ongekende mondialisering, die het virus een unieke grote ruimte en ongekende verspreidingssnelheid biedt. Van deze snelheid wordt vervolgens ook door de oplossingen, zoals vaccinaties, gebruikt.

Nog een bijzonderheid. Sinds twee eeuwen zijn de zuidelijke landen het kwetsbaarst voor infectieziekten. Mensen in noordelijke landen hebben daardoor het gevoel gekregen dat zij voor niet meer bang hoefden te zijn voor infectieziekten, op het Aids-virus na. Maar deze pandemie heeft de kaarten opnieuw geschud. Verschillende factoren spelen daarbij een rol. Allereerst de leeftijdsopbouw en het daarmee verband houdende geheel van ziekten en medische problemen: Covid-19 slaat vooral toe bij oudere mensen en bij hen die lijden aan ziektes als diabetes en overgewicht, die veel talrijker zijn in de rijke noordelijke landen. Ook heeft een aantal Aziatische landen lessen getrokken uit de SARS-epidemie die hen in 2002 en 2003 trof. En ten slotte omdat de arme landen zich nooit hebben kunnen bevrijden van de plaag van pandemieën en zo een zeer strikte politiek voerden inzake het sluiten van hun grenzen, met name in het begin van pandemie, hetgeen zeker een belangrijke rol heeft gespeeld.

Achter de algemene benaming als « Aids-pandemie » of « coronapandemie » verschilt de beleving van individuen, volkeren en regio’s aanzienlijk. Het beleven van Covid-19 in Amsterdam of Parijs verschilt duidelijk van dat in Manaus (Brazilië) of Singapore. Deze diversiteit van ervaringen kan deels de reacties van volkeren verklaren die vaak worden beschreven als irrationeel betreffende de ernst van de pandemie, net als het wel of niet opvolgen van politieke of gezondheidsmaatregelen. Laten we de Spaanse griep van 1918, die wereldwijd 50 tot 100 miljoen doden tot gevolg had, als voorbeeld nemen. Wat men vaak niet weet, is dat een grote meerderheid van de bevolking toen slechts een « eenvoudig » griepje van drie tot vier dagen opliep. In de context van de enorme beroeringen van de Eerste Wereldoorlog had deze epidemie dus niet het dramatische belang dat men haar nu toedicht: de urgentie was elders, bijvoorbeeld in de heropbouw van landen. En de zuidelijke landen speelden daarbij in de noordelijke gedachten nauwelijks of geen rol.

 

Wetenschappelijke controverses

Covid-19 illustreert de wetenschappelijke tegenstellingen die te voorschijn kunnen komen in een pandemie-periode. Dat mag bij veel mensen verwondering wekken, maar is in wezen heel normaal. Eén van de redenen is dat de wetenschappelijke wereld bevolkt wordt door specialisten van verschillende disciplines. Epidemiologen, infectiologen en virologen hebben niet dezelfde manier om empirische data te beschrijven, te zoeken en te behandelen. In deze moderne tijd zijn de veronderstelde oorzaken van pandemieën steeds minder goddelijk. In de loop van de negentiende eeuw is er steeds meer sprake van een wetenschappelijke zoektocht naar de oorzaak van pandemieën, vooral na de bacteriologische revolutie van de jaren 1880 met wetenschappers als Louis Pasteur en Robert Koch. Een indrukwekkende serie ontdekkingen: bacteriën verantwoordelijk voor tyfus, tuberculose, cholera, difterie en syfilis werden ieder op hun beurt geïdentificeerd. Ondanks alles, zelfs na al deze ontdekkingen, leiden de oorzaken van deze infectie-ziekten vaak tot wetenschappelijke tegenstellingen, want deze epidemieën hebben nooit alleen maar biologische oorzaken: sociale, politieke en milieufactoren spelen altijd een grote rol.

Een voorbeeld van deze wetenschappelijke controverses is de zogeheten Spaanse griep van 1918. In die jaren bestond de virologie als wetenschap nog niet. Tot in de jaren 1920 werd in het algemeen gedacht dat deze griep te wijten was aan een bacterie, de « bacil van Pfeiffer ». Pas in 1931 werd de virale oorsprong van de varkensgriep ontdekt, in 1933 gevolgd door de ontdekking van het menselijke griepvirus door drie Engelse wetenschappers.

In 1918 waren de polemieken over de griep zeer intens. Er werd geprobeerd de verspreiding van de griep te bestrijden, terwijl anderen met name pleitten voor het strijden tegen haar bacteriologische complicaties (longontstekingen, etc.). Een aantal wetenschappers wees op de door de omgeving veroorzaakte verspreiding van de griep via de lucht of uitgeademde druppeltjes en pleitte voor zuivering van de geïnfecteerde lucht.

 

Wat heeft cholera ons geleerd?

Tot aan de negentiende eeuw was cholera beperkt tot Azië. Vanaf de jaren 1830 verbreidde het zich naar het Midden-Oosten, naar Europa en het Amerikaanse continent en veroorzaakte het zeven grote pandemieën. De eerste ontstond in 1832 in Londen en Parijs, de laatste in 1910-1911 in Napels en Palermo. In 1892 veroorzaakte het nog een epidemie in Hamburg. De eerste zes pandemieën vertrokken uit Bengalen en verbreidden zich dankzij het moderne transportwezen, in die jaren met name stoomboten. In Europa verstoorde deze ziekte, die daar tot op dat moment onbekend was, op een geweldige manier de gemeenschappen in de rijke landen, met name Engeland, Frankrijk en Duitsland. Met andere woorden: cholera trof allereerst de landen die het meest betrokken waren bij kolonisatie en handel met hun imperialistische politiek. Je kunt hier een parallel zien met de mondialisering en de huidige coronapandemie. Nog een parallel: ondanks alle verworven wetenschappelijke kennis van de ziekte bleven deze pandemieën voortduren, ondanks politieke maatregelen.

Betreffende cholera waren er geen directe oplossingen, maar was er wel een heel nieuw antwoord op de lange termijn: een politiek van publieke hygiëne, allereerst in Engeland met de in 1848 aangenomen « Public Health Act ». Het doel was de hygiëne in de steden te verbeteren: waterreserves, rioolsystemen, sanitaire maatregelen, verplichte signalering van ziektes, etc. Het stedelijke milieu werd gezuiverd om de effecten van de industrialisatie en de snelle verstedelijking tegen te gaan en zo de verbreiding van infectieziekten uit te bannen. Dat leidde ook tot bewustwording van de kwetsbaarheid van de arbeidersbevolking. Sluiting van de grenzen werd daarentegen in het algemeen echter geweigerd om economische redenen. De economische en liberale elites in die tijd vreesden een terugval in de handel tegen hun eigen belangen en die van het land.

Tot in het begin van de twintigste eeuw bleef het doeltreffend genezen van infectieziekten uiterst beperkt, vandaar de preventie-maatregelen. Maar vanaf de jaren 1930 kwam hier een grote verandering in, eerst met de komst van sulfamiden en vervolgens die van antibiotica. Deze medicijnen zijn onmachtig tegen virussen, maar wat betreft Covid-19 hebben medici in de rijke landen nu een hele serie voorzieningen en medicijnen om patiënten in kunstmatige coma’s te brengen, hen van ademhalingsapparatuur te voorzien en de ontsteking te behandelen, met name dankzij corticoïden. Zonder therapeutische en vaccinale oplossingen zou het aantal dodelijke slachtoffers heel veel hoger zijn.

De pokken zijn het enige voorbeeld van de eliminatie van een menselijke infectiebron, en dat heeft verschillende redenen. Allereerst omdat zijn symptomen – angstaanjagende zweren en zichtbare gevolgen – de volkeren vrees aanjoegen en de ziekte al eeuwen terug was beschreven, met name in Europa en China. Het is ook de eerste ziekte die op het einde van de achttiende eeuw doel was van de eerste vaccinatiepogingen: de Engelse medicus Edward Jenner (1749-1823) kreeg het idee om koeienpokken op mensen over te dragen. Daarenboven heeft het pokkenvirus geen dierlijk reservoir, wat een heel groot verschil is met de huidige pandemie. In 1958 doodden de pokken overigens no twee miljoen mensen in de wereld. Onder de vlag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) met de steun van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten kreeg in dat jaar een mondiale vaccinatie-politiek gestalte. Tien jaar later kende deze een sterke versnelling, mogelijk gemaakt door het bestaan van een gevriesdroogd vaccin, en vanaf de jaren 1970 door de uitvinding van een speciale inentingsnaald. Groot succes: de laatste pokkenbesmetting werd in 1977 in Somalië gediagnosticeerd en de ziekte werd in 1980 als uitgeroeid verklaard.

 

De samenhang van menselijke, dierlijke en milieugezondheid

Al deze infectieziektes houden verband met de onderlinge verbondenheid van menselijke, dierlijke en milieugezondheid. Het begrip van « opduikende ziektes » verscheen in 1989 tijdens een mondiale conferentie in Washington. Eén van deze is de griep, een bron van onrust met steeds weer nieuwe mutaties en het risico van een totaal nieuwe variant die ongevoelig is voor immuniteit. Zo verscheen in 1997 in Hongkong een nieuwe griep, toegeschreven aan een variant van het H5N1-virus – niet te verwarren met een voorafgaande griep in Hongkong in de jaren 1968-1969 – die vogelpopulaties decimeerde en voor de eerste keer mensen trof. Achttien mensen werden door deze vogelgriep geïnfecteerd, waarvan er zes stierven. Het doden van drie miljoen kippen beperkte deze epidemie. In 2003-2004 verscheen dit virus opnieuw in Hongkong, Vietnam en China, dat angst voor verbreiding per vliegtuig of trekvogels als gevolg had. Deze dreiging bestaat nog steeds, zoals de actualiteit en het aan de lopende band afslachten van gevogelte laat zien. Een ander voorbeeld is de griep van 2009 die ontstond in een varkenshouderij van een Amerikaanse landbouw/voedselketen bij de Mexicaanse grens: een directe consequentie van onze huidige levenswijze.

Tot in de jaren 1980 hield in de rijke landen een gevoel van vertrouwen in de wetenschappelijke vooruitgang stand. Dankzij vaccins en antibiotica werden ervaringen met epidemieën fors teruggebracht. Maar met de verschijning van Aids en vervolgens opduikende infectieziektes: Ebola in de jaren 1990 en 2010, Nipah in 1999, SARS-CoV-1 in 2002-2004, Zika in 2007 en 2013-2014, Chikungunya in 2004-2006… kan geen enkel land – en zeker geen landen die heel veel internationale contacten hebben – zich beschermd wanen tegen een ziekte die niet op eigen grondgebied verschijnt, maar zich wel zeer snel kan verbreiden. Vandaar de mobilisatie rond deze ziektes in de jaren 1990-2000. En dan speelt er nog iets: de dreiging van een bacteriologische oorlog…

 

Groeiend wantrouwen

De consequenties van de epidemieën in het verleden hebben de legitimiteit van overheden versterkt wat betreft het beheren en aanpakken van gezondheidskwesties. Maar dat is ook één van hun Achilleshielen, gezien het veelvuldige wantrouwen van volkeren op dit gebied. Zo hebben de epidemieën in de negentiende eeuw het imperialisme van westerse landen gerechtvaardigd. Het betreft het « geven van het licht van de wetenschappen » aan autochtone volkeren, hen te « redden van hun onwetendheid » en van de steeds terugkerende epidemieën gerelateerd aan hun klimaat. Dit werd ook gebruikt als rechtvaardiging voor de exploitatie van hulpbronnen en volkeren ten bate van de wereldsteden.

Met de coronapandemie manifesteert zich ook een groeiend wantrouwen tegen de autoriteiten. Dit wantrouwen gaat gelijk op met de toenemende verantwoordelijkheid van gezondheids- en politieke autoriteiten, hun bestuur sinds de negentiende eeuw en hun missers. In de jaren 1990 hebben talrijke schandalen, zoals die met betrekking tot besmet bloed, de gekke koeienziekte en chlordécone, het blinde vertrouwen op zijn zachtst gezegd niet aangemoedigd. Economische belangen prevaleerden regelmatig boven bescherming van de volksgezondheid. In het geval van Covid-19 wordt het wantrouwen aangescherpt door de duur van de pandemie. De autoriteten hebben moeite met coherente betogen over de duur van de pandemie. De stigmatisering van « irrationele » mensen die de gezondheidsmaatregelen niet opvolgen is een veelvuldig verschijnsel bij de aanpak van epidemieën. De wetenschappelijke uitspraken evolueren, omdat de kennis evolueert. In deze context lijken de twijfels over de legitimiteit van de aanbevelingen niet totaal absurd. Denk in dit verband aan het gebruik van mondkapjes. Natuurlijk hebben ook de herhaalde « golven » van de pandemie het wantrouwen versterkt. Deze golven zijn een symbool geworden, zowel viraal als visueel, van een fenomeen dat aan onze controle, onze beheersing is ontsnapt, en dat doet twijfelen aan de doeltreffendheid van de door de politiek genomen maatregelen. Deze golven zijn overigens veelal tekenen van de ontwikkeling van epidemieën die uiteindelijk een endemisch karakter krijgen. Dat is bijvoorbeeld het geval met het aids-virus. De aids-pandemie is nooit verdwenen, het virus doodt nog steeds, maar het is een chronische ziekte geworden, waarmee geleefd kan worden; tenminste, in de Noordelijke landen, waar men beschikt over en besmette mensen toegang hebben tot efficiënte medicijnen. Met SARS-CoV-2, met daarbij de dreiging van nieuwe varianten, zijn we nog niet in deze endemische situatie beland.

 

Epidemieën en levenswijzen

Vanaf het einde van de negentiende eeuw is de onzichtbare wereld van micro-organismes gezien als de oorzaak van veel ellende in menselijke samenlevingen. Vandaar het idee dat wij de natuur moeten beheersen om haar aanvallen tegen te gaan. Deze visie wordt evenwel bestreden door een hele gemeenschap van wetenschappelijke onderzoekers: virussen, bacteriën, en schimmels zijn nuttig en nodig voor onze gezondheid en voor talrijke industriële sectoren. Het deel van voor mensen ziekteverwekkende microben is maar heel klein. Wij moeten derhalve heel anders over onze relatie met micro-organismen gaan nadenken. Microben zijn beslist niet enkel indringers die ziektes veroorzaken en onze leefwijzen verstoren. Het tegendeel is het geval: omdat wij ecosystemen en biodiversiteit verwoesten en relaties tussen soorten verstoren, hebben bepaalde ziekteverwekkers ons kunnen bereiken, met als gevolg nieuwe pandemieën.

Vaccins, de doeltreffendheid en de snelheid van wetenschappelijke oplossingen voor onze huidige pandemie zijn indrukwekkend, maar ik voorspel dat het niet een aan ieder nieuw virus dat opduikt aangepast vaccin is dat ons van dergelijke – steeds vaker opduikende – dodelijke epidemieën bevrijdt. Daarvoor moeten we de schreeuwende ongelijkheden van gezondheidssystemen in de wereld en de verwoestende effecten van onze levenswijzen inzake de ecosystemen, de biodiversiteit en de klimaatopwarming met alle kracht aanpakken. Het teveel aan mensen op deze beperkte aarde is daarbij een niet te onderschatten factor.

De vraag is of wij, nu de tijd werkelijk dringt, deze hoognodige internationale solidariteit en de verandering van onze levenswijzen richting een sober bestaan binnen een kringloopeconomie op zeer korte termijn weten op te brengen. Eerlijk gezegd heb ik daar mijn twijfels over; waarschijnlijk worden wij pas echt wakker als het te laat is. Ik herinner mij de laatste zin van mijn gedicht « apocalyps »: « God, Jehova, Allah, Boeddha… vergeef ons onze toekomst… »

 

Geschreven in februari 2022