Civis Mundi Digitaal #120
Biografische achtergronden van Max Weber
Max Weber wordt met Emile Durkheim beschouwd als ‘kerkvader van de sociologie’, met een term van antropoloog André Köbben. Dat roept associaties op met de sociologie als alternatief voor religie of een sociologische religie, zoals Comte voorstond, die met zijn sociologie wilde voorzien in de morele malaise van zijn tijd na de Napoleontische oorlogen. Weber scheef zijn werken rond de Eerste Wereldoorlog in een tijd van voortschrijdende secularisatie. Hij zag geen heil meer in het christendom, zoals zijn vriend en collega Ernst Troeltsch, die als theoloog nog geen afscheid had genomen van het christendom.
Weber was een complexe persoonlijkheid. Dat geldt ook voor zijn wetenschapsvisie en zijn houding tegenover religie, zoals al bleek in Deel 1 en in CM 71. Hij betreurde het geleidelijk verdwijnen van religie en was pessimistisch over mogelijke oplevingen. Zijn visie op religie is beter te begrijpen in het licht van zijn biografische achtergrond. De tegenstrijdigheden in zijn persoon en houding hadden onder meer te maken met de spanningen tussen enerzijds zijn hedonistische en autoritaire vader, die gericht was op werelds succes als jurist en Rijksdaglid en de genoegens die dat met zich meebracht, en anderzijds zijn vrome piëtistische moeder met haar plichtbesef, soberheid en menslievende hulpvaardigheid.
De jonge Max neigde als student meer naar de levensstijl van zijn vader. Tot hij tijdens militaire dienst in Straatsburg intensief contact kreeg met een diep religieuze oom en tante, een zus van zijn moeder, en bovendien verkering kreeg met hun dochter, zijn nicht. “De oom was zijn belangrijkste mentor... Zijn tante leidde zijn onderdompeling in religieuze literatuur... Weber was zeer onder de indruk van haar sterke persoonlijkheid, de compromisloze maatstaven waarmee zij haar huishouden leidde, haar diepe gevoel voor sociale verantwoordelijkheid, die haar een groot deel van haar tijd deed wijden aan liefdadigheid. Hij ging de waarden en oriëntatie van zijn moeder waarderen toen hij deze in actie zag bij haar zus. Het is hoogst waarschijnlijk dat Weber in zijn Straatsburgse periode zijn levenslange respect voor de protestante deugden verworf, hoewel hij niet in staat was het christelijke geloof te delen waarop deze waren gebaseerd. Hij verloor nooit het respect voor mensen... die leefden volgens hun morele visie” (Lewis Coser, Masters of Sociological Thought, ‘Max Weber’, p236-37).
Na zijn militaire dienst te Straatsburg “zette hij zijn studie voort te Berlijn, waar hij ascetisch leefde... en werkte er ongelooflijk hard. Qua leefstijl ging hij steeds meer op zijn moeder lijken... In de familie aan moederskant zaten enkele professoren. Behalve over uiteenlopende wetenschappelijke thema’s werd in die familie ook over theologische kwesties gesproken. Die discussies volgde hij met grote interesse, maar later zou hij bekennen religieus ‘niet muzikaal’ te zijn. Ook zijn vader had een boeiende kennissenkring. Regelmatig kwamen er politieke grootheden over de vloer.”
“Op 29-jarige leefstijd trouwde hij met... een nicht van zijn moeder... In 1897 overleed zijn vader, kort nadat Weber en hij een enorme ruzie hadden gehad. Weber kreeg niet lang daarna een zenuwinzinking. Het duurde meer dan zes jaar” (Mart-Jan de Jong, Grootmeesters van de sociologie, ‘Max Weber’, p102). Hij verweet zijn vader dat deze “zijn moeder tiranniek en bruut behandelde” (Coser, p239).
Webers zenuwinzinking had wellicht te maken met een loyaliteitsconflict en schuldgevoel jegens zijn overleden vader. Ook in religieus opzicht was er misschien een impliciet loyaliteitsconflict: niet praktiserend en niet-religieus zoals zijn vader, maar diep bewogen en bevlogen zoals zijn moeder en haar zus en zwager, met wie Weber zich diep verbonden voelde. Hoe het ook zij, hij had een fascinatie voor de protestantse ethiek en het ‘binnenwereldse’ ascetisme.
Ideaalvorming bij Ernst Troeltsch
Ideaalvorming en “de complexiteit van de verhouding tussen ideaal en werkelijkheid” spelen bij theoloog en kerkhistoricus Troeltsch evenals bij Joas een belangrijke rol. Hij houdt zich vooral bezig met “de sociale organisatievormen van het christendom [...en] de vorming van religieuze gemeenschappen” in zijn Die Soziallehren der christliche Kirchen und Gruppen (1912). Ook Max Weber houdt zich bezig met “de verstrengeling van religie en sociale structuur” (p124,125). Leer, dogma’s en organisatievormen hangen samen. William James legde de nadruk op de individuele religieuze ervaring, Emile Durkheim op ritueel en collectieve religieuze ervaring boven leer en dogma. Bij Troeltsch en Weber is dat niet het geval.
“Troeltsch komt... tot een eerste typering van het christelijke in twee sleutelbegrippen: universalisme en individualisme” (p132). Het eerste is gericht op “het nieuwe ideaal van de mensheid zoals dat volgt uit het stuklopen van de militaristische en polytheïstische natie- en veroveringsstaten [in de oudheid]. Met ‘individualisme’ doelt Troeltsch op een verinnerlijking van het godsgeloof dat opkomt tegenover de staat, het recht, de oorlog en de samenleving heiligende polytheïstische culturen. Het staat voor... de innerlijke vrijheid en de gemeenschap van geestverwanten, zonder macht, recht, oorlog en geweld... Hij meent ze [dit universalisme en individualisme] ook aan te treffen bij de stoïcijnen en andere verwante vormen uit de Late Oudheid” (p132).
We zien hier ook “een uitdaging om de wereld naar het ideaal te vormen en in een te beleven toekomst van een veranderende wereld te kunnen genieten [...nl.] het Rijk Gods... als een ‘ethisch en religieus ideale toestand van een zuiver door God beheerste wereld waarin alle ware waarden van het zuiver binnenleven hun werkelijke gelding en erkenning krijgen’.” Dat wordt nagestreefd in een “pluralisme van organisatievormen” (p133-34). Nl. kerk, sekte en ‘spiritualistische gemeenschappen’ en mystiek en individuele spiritualiteit als belangrijkste typologie.
Het geschetste ideaal is nog steeds niet verwezenlijkt. ‘’De idealen in hun nooit geheel uit te putten inhoud blijven in elk tijdperk behouden en hun nooit verwerkelijkte eisen kunnen steeds weer historische effecten hebben... De kern van zijn argumentatie is namelijk dat religieuze idealen met een universalistisch karakter ontstaan en steeds weer onvolledig kunnen worden verwerkelijkt, zowel in hun eigen organisatorische vormen als binnen de grotere politieke en sociale orde... Hij keert zich daarmee tegen de seculariseringstheorie, maar ook tegen het narratief van de ontovering dat zijn vriend en rivaal Max Weber introduceerde... De tijd van het christendom was niet voorbij... Het christelijke... zou steeds weer opnieuw naar voren komen” (p139). In ruimere zin geldt dit voor het religieuze, het heilige, zoals bij Joas en als mogelijkheid ook bij James en Durkheim naar voren komt.
Onttovering bij Max Weber
Her beroemdste werk van Weber (1864-1920) is De protestants ethiek en de geest van het kapitalisme (1905). Hij meende dat deze ethiek mede heeft geleid tot het kapitalisme. Het geeft de maatschappelijke betekenis en effecten van religie aan. Zijn godsdienstsociologische studies zijn ontstaan, omdat hij meer plausibel probeerde te maken hoe het protestante ‘binnenwereldse ascetisme’ samenhing met de modernisering. Daarvan zijn onttovering, intellectualisering, rationalisering, secularisering en ontkerkelijking aspecten. Het werk van Weber is complex, omvangrijk, interdisciplinair, wereldomvattend en diepzinnig. Te complex voor éen boek, laat staan voor een artikel. Het betreft geschiedenis, recht, economie, politiek en sociologie. Weber wordt weleens geïdealiseerd. Egbert Tellegen heeft het zelfs over “een heilige” van de sociologie (Hoofdfiguren van de sociologie, ‘Max Weber’). Zo heeft Comte grote denkers uitgeroepen tot nieuwe heiligen.
Joas concentreert zich op het concept ‘onttovering’ bij Weber, die dit begrip niet zelf bedacht heeft. Het komt voor bij de dichters en schrijvers Wieland en Schiller (qua strekking in het gedicht ‘Die Götter Griechenlands’, A W Schlegel en Jacobi: “De wetenschap maakt een eind aan het wonder, gerooft de hemel van zijn goden en onttovert het heelal” (p146, zie CM 114 Van der Wal). Het begrip dient “als leidraad door het doolhof van Webers werk” (p144). Veel daarvan is postuum uitgeven na zijn vroege dood op 56-jarige leeftijd.
Onttovering is een meerduidig begrip dat verspreid voorkomt in diverse werken van Weber en al eerder in werken van anderen, vaak met andere nuances. “We zullen in het midden moeten laten hoe Weber ertoe kwam dit begrip in zijn betoog te gebruiken” (p146). Wat Weber betreft, noemt Joas drie aspecten: ‘ontmagisering’, het terugtreden van magie, ‘desacralisering’ of ontheiliging en ‘onttranscendentalisering’, het verloren gaan van transcendentie en metafysica.
Het proces heeft bij Weber betrekking op heel verschillende, niet gemakkelijk vergelijkbare perioden, nl. de bijbelse ‘profetentijd’, de Reformatie, de Verlichting en de “zingevingscrisis in het zgn. Fin de Siècle en de vooravond van de Eerste Wereldoorlog”, toen Weber een aantal van zijn werken schreef (p144). Over onttovering in andere tijden, verwijst hij naar “het hellenistische wetenschappelijke denken.” In hoeverre dit vergelijkbaar is blijft onduidelijk. Het zijn momenten in een langdurige ontwikkeling van meer dan tweeduizend jaar.
Rationalisering van de religie
Bij de joodse profeten en de Reformatie werd religie van magie ontdaan. Er trad een “rationalisering van de religie” op, die voltooid zou worden met het puritanisme en zijn “binnenwereldse ascese” (p153,155). Het katholicisme typeerde Weber met de term “sacramentele magie”. Hij had een protestantse achtergrond en ‘weinig kaas gegeten’ van sacramenten. Het aspect van ontdoen van magie komt in het protestantsme naar voren.
Het wereldbeeld van het protestantisme was volgens Joas niet zo onttoverd als Weber wil doen geloven. Bijv. in “Calvijns wereld- en geschiedenisopvatting van een kosmische strijd tussen God en Duivel, een strijd waarbij ook nog andere krachten – engelen en demonen die we immers ook in de Bijbel terugvinden – betrokken waren” (p183, zie ook de puriteinse schrijver John Milton, Paradise Lost en Paradise Regained, dat verwant is met Vondels Lucifer). Dit wijst niet op een onttoverd wereldbeeld.
In de religie ontwikkelt zich volgens Weber met name bij de bijbelse profeten, maar niet alleen daar, een “verenigde visie van de wereld, ontleend aan een bewuste geïntegreerde en zinvolle houding tot het leven… waarin zowel sociale als kosmische gebeurtenissen een coherente betekenis hebben. Het gedrag van de mensheid dient georiënteerd te zijn op deze betekenis wil het tot bevrijding leiden, want alleen met betrekking tot deze betekenis krijgt het leven een verenigd en betekenisvol patroon… Het betreft een poging alle manifestaties van het leven te systematiseren. Dat betekent het organiseren van het praktische leven in een bepaalde levensrichting.”
“Verder omvat dit de belangrijke religieuze conceptie van de wereld als een kosmos, die wordt benaderd om op een of andere wijze een zinvol geordend geheel van leven voort te brengen, waarnaar de manifestaties ervan worden geëvalueerd… De uiteindelijke vraag van de metafysica is altijd zoiets als deze geweest: als de wereld als geheel en het leven in het bijzonder een betekenis zou hebben, wat zou deze dan zijn, en hoe dient de wereld eruit te zien om ermee overeen te komen? Het religieuze vragen-complex is ook de bakermat waaruit de niet-religieuze filosofie ontstond“ (Max Weber, Sociology of Religion, p 59, ontleend aan CM 71).
Het rationalisatieproces grijpt volgens Weber in op vrijwel alle maatschappelijke terreinen. Weber licht dit ook toe in de zgn. Zwischenbetrachtung uit zijn Gesammelte Aufsätze zur Religionssoziologie, onlangs vertaald onder de titel Vele Goden (Boom, 2022). De ondertitel luidt: ‘De aloude goden, staan op uit hun graven en hervatten hun eeuwige onderlinge strijd’, een citaat uit Wetenschap als beroep. Ze zijn nu “onttoverd en [hebben] dus in de gedaante van onpersoonlijke machten”. Het betreft ook een strijd tussen ‘waardensferen’, zie vervolg. De andere Aufsätze gaan over De protestantse ethiek en de geeste van het kapitalisme en de sociologie van het confucianisme en taoïsme, hindoeïsme en boeddhisme en het oude jodendom in o.a. de profetentijd.]
Cognitieve onttovering bij een causaal mechanisch wereldbeeld
Bij de wetenschappelijke ontwikkeling wordt de wereld in toenemende mate beschouwd als “een causaal mechanisme” (p158). Het subject blijft echter een morele (keuze)vrijheid hebben bij diverse Verlichtingsfilosofen zoals Kant. Weber sloot daarbij aan. “Weber was noch een materialist, noch een reductionistische naturalist. Daarom zal hij het wereldbeeld van het ‘causale mechanisme’ niet hebben gedeeld.” Dit wereldbeeld staat op gespannen voet met “het idee van een ethisch zinvol geordende kosmos” waarvan sprake is in de religie (p159). Weber was ook geen “vooruitgangspositivist” (p166). De intellectualisering, rationalisering en verwetenschappelijking van het wereldbeeld en het daarmee gepaard gaande beheersingsdenken is volgens Joas een andere nuance dan ‘ontmagisering’. Hij onderscheidt ‘religieuze’ en ‘cognitieve onttovering’ (p164).
Het beheersingsdenken had bij Weber zijn grenzen en zijn keerzijde. Wetenschap kan volgens hem geen adequaat antwoord geven op waardevraagstukken, bijv. welke waarde beter is, en kan ook geen zin en betekenis geven aan ons leven. Dit blijft een persoonlijke keuze. Joas typeert Webers visie wat betreft de rivaliteit van waarden als “onttoverd polytheïsme” (p163), omdat Weber waarden met goden vergelijkt in Wetenschap als beroep en roeping (zie CM 71), geciteerd aan het begin van Deel 1. Hij wijst daar op de mogelijkheid van vorming van nieuwe idealen en een geprivatiseerde religie en spiritualiteit en zelfs van nieuwe profeten. Verder is hij nogal pessimistisch gestemd over de toekomst van de religie en het onverbiddelijk voortschrijdende proces van rationalisatie en bureaucratisering, dat kan leiden tot een ‘ijzeren kooi’.
Spirituele opleving?
Veel filosofen bieden ook een tegenwicht tegen het causaal-mechanische wereldbeeld met nieuwe vormen van inspiratie, zie de laatste nummers van Civis Mundi. Onttovering lijkt geen lineair voortschrijdende ontwikkeling die uitmondt in nihilisme en verlies van de zin en waarden van het leven, ook al leven we ten tijde van een ‘betekeniscrisis’, “in een tijd zonder profeten, ver van alle goden” (p175). Is dat wel zo? Er treden weliswaar geen profeten naar voren, maar wel veel spirituele leraren, onder hen ‘wijzen uit het oosten’. Cultuurpsycholoog Han Fortmann schreef erover als Oosterse renaissance. Ook binnen en buiten het christendom zijn er charismatische en andere spirituele bewegingen en oplevingen. Er is een behoefte aan nieuwe idealen. Duurzaamheid lijkt bijv. zo’n nieuwe waarde. En spiritualiteit is een oude waarde, die weer opkomt in nieuwe vormen. Ideaalvorming is volgens Joas een blijvend feit, waarbij nieuwe vormen van sacralisering opkomen.
Er zijn diverse schrijvers die schrijven over ‘re-entchantment’, herbetovering, ‘awakening’, ‘verlichting’, afgezien van “nieuwe ideaalvorming”, zoals bij Troeltsch en Durkheim. Ook Weber sluit dergelijke mogelijkheden van “religieuze heropleving” niet uit (p187). Joas onderscheidt onderzoekers van religie die er sceptisch tegenover staan en onderzoekers die open staan voor “een nieuw positief begrip van het geloof”. Uit het voorgaande valt af te leiden wie daarbij behoren.
In de volgende hoofstukken gaat Joas in op de wending naar transcendentie, filosofische reflectie en universaliteit op moreel, religieus en levensbeschouwelijk gebied tijdens de zgn. ‘spiltijd’ of ‘axiale tijd’, waarin de religie en de sociaalculturele en politieke omstandigheden ingrijpend veranderden. Is het niet onmogelijk dat in onze tijd een ander soort wending plaatsvindt, waarbij religie een spiritualiteit een ander karakter krijgen in plaats van verdwijnen of ‘weggeseculariseerd’ worden? Verder gaat hij in op het proces van rationalisering en modernisering dat volgens Weber samenhangt met onttovering.
In het laatste hoofdstuk ‘Het heilige en de macht’ gaat Joas in op de maatschappelijke invloed van religie en ideaalvorming, met name wat betreft de collectieve zelfsacralisering, waarbij voor de axiale periode de locale gemeenschap of stam en de heerser en na de axiale periode de mensheid, de samenleving, of de persoon en zijn (mensen)rechten als ‘heilig’ worden beschouwd.
Rationalisering op andere maatschappelijke terreinen
Joas meent dat algemene, omvattende “procesbegrippen” als maatschappelijke differentiatie, rationalisering en modernisering, waar onttovering een aspect van zou zijn, een bedenkelijke kant hebben. Ze worden namelijk impliciet beschouwd als lineaire, doorgaande processen, die weinig ruimte laten voor andersoortige of omgekeerde processen, zoals bijv. de Dialectiek van de verlichting, verwijzend naar het kritische boek van Horkheimer en Adorno uit 1944. Hoe passen irrationeel fanatisme, fundamentalisme en reactionair conservatisme of religieuze oplevingen en processen van sacralisering en ideaalvorming in het plaatje van toenemende rationalisering? Religie zou geleidelijk verdwijnen en zelfs ophouden te bestaan bij voorschrijdende modernisering, rationalisering en secularisering op weg naar een “religieloze moderniteit” (p230). Deze generieke procesbegrippen laten weinig ruimte voor differentiatie.
Volgens Max Weber betreft het proces van rationalisering niet alleen de religie. Het omvat de hele samenleving en cultuur met diverse “waardensferen” en instituties, zoals politiek, economie, recht, kunst en ons privé-leven. Het zou vooral een kenmerk van het Westen zijn, waarmee Weber de bijzondere ontwikkeling van de westerse civilisatie probeerde te verklaren. In andere complexe en ontwikkelde beschavingen, met name de oosterse, zou de rationalisatie anders en minder ver doorgevoerd zijn.
Wat bedoelt Weber met rationalisatie? In Wetenschap als beroep schrijft hij: “De toenemende intellectulalisering en rationalisering betekent niet een toenemende algemene kennis... Het betekent dat er geen per definitie geheimzinnige en onberekenbare machten zijn... maar dat we integendeel alles – in beginsel – door berekening zouden kunnen beheersen. Dit betekent nu de onttovering van de wereld” (p160). Het heeft betrekking op instrumenteel handelen of instrumentele rationaliteit, waarbij middelen gecalculeerd worden om doelen te bereiken. Hij noemt dit elders doelrationeel handelen, in onderscheid met traditoneel, affectief en waarderationeel handelen op basis van resp. traditie, gevoelens of gericht op meer algemene waarden in plaats van meer specifieke doelen.
Weber gaat uitvoerig in op rationalisatieprocessen in de religie, die samenhangen met het min of meer systematisch streven naar verlossing door ascese, of (zelf)beheersing en mystiek, die gericht is op éénwording. Op basis daarvan komt hij tot een typologie van wereldbeschouwingen in ascetisme en mysticisme in twee vormen nl. contemplatief, meditatief en wereldverzakend of actief, wereldbeheersend (binnenwerelds).
Het actieve ascetisme, de protestantse ethiek, zou van grote invloed zijn geweest op het unieke westerse rationalisatieproces, waar Weber vooral in geïntersseerd was. Deze globale weergave doet echter geen recht aan Webers uitgebreide specifieke beschrijvingen van de veelomvattende processen. Ook de onderlinge samenhang van de rationaliseringprocessen in de verschillende ‘waardesferen’ of instituties en de onderlinge verschillen en spanningen komen hier niet tot zijn recht. Bij nadere beschouwing blijken de rationalisatieprocessen ook verschillen en tegenstellingen te vertonen.
Rationalisering op economisch gebied en spanningen met religie en waarden
Een aspect van de religieuze rationalisatie is “het ontstaan van het morele universalisme”. Niet beperkt tot de eigen gemeenschap, groep, clan, dorp, volk, maar “universalistische broederlijkheid” die idealiter zelfs liefde voor de vijand zou omvatten. Dat kan botsen “met de ordes en de waarden van de wereld” (p246). Die kunnen daarmee in overeenstemming worden gerationaliseerd en gesystematiseerd, maar dat gebeurt vaak niet. Bijv. de economie is en blijft vooral gericht op eigen welvaart en de politiek op macht van de eigen groep of natie, niet de belangen van anderen en iedereen.
“Het morele universalisme... maakt het genieten van het eigen welzijn moeilijk wanneer dit ten koste van anderen gaat of wanneer anderen er niet in delen. Weber benadrukt deze principiële spanning tussen broederlijkheidsethiek en de vergroting van de individuele welvaart minder en legt de nadruk meer op de toename van deze spanning door de voortschrijdende rationalisering van de economie. Zakelijk op de prijs van dingen georiënteerd en succesvol economisch handelen zou zich principieel losmaken van persoonlijke relaties en de ethische reguleerbaarheid daarvan... ‘ontoegankelijker voor... religieuze broederlijkheidsethiek’.”
Deze spanning wordt gekoppeld aan “een groeiende onpersoonlijkheid van de economische verbanden”. Weber spreekt van “broederlijkheidsvijandige economische machten [...en] waarschuwingen tegen het hechten aan geld” (p248,249). Dit ter verduidelijking van de spanningen tussen religieuze en economische rationalisatie.
Wat betreft andere waardensferen of instituties, worden bijv. op politiek gebied bij oorlogvoering de spanningen tussen de universalistische (broederlijkheids) ethiek en algemene mensenliefde nog meer op de spits gedreven, hoe rationeel-technisch calculerend de oorlogsvoering ook wordt uitgevoerd. De machten van de wereld en het geestelijke en religieuze hebben sinds profetische tijden vaker tegenover elkaar gestaan.
Rationalisering en ontwaarding op het gebied van wetenschap en wereldbeschouwing
Wat betreft de wetenschap is er al op eerder gewezen dat de verandering van de wereld in een causaal mechanisme “een breuk betekent met het idee van een ethisch zinvol geordende kosmos,” ook al is deze wetenschappelijke visie geen gemeengoed. “Hij graaft nog wat dieper en vraagt zich af hoe überhaupt de vraag heeft kunnen ontstaan of de gebeurtenissen in de wereld als geheel ‘op een of andere manier een zin hebben’... Weber meent dat de rationele uiteenzetting met deze vraag tot een toenemende ontwaarding van de wereld leidt, terwijl de oplossing van het probleem bij een beperking tot deze wereld, zonder transcendentie, hopeloos lijkt” (p259).
Een oplossing mèt transcendentie kan aardse goederen en de empirische wereld relativeren of zelfs verwerpen. “Geen streven naar cultuurgoederen zou dit tot een punt leiden waarop het leven een zinvol einde krijgt. Zo wordt de wereld echter tot ‘de plaats van de onvolkomenheid, het onrecht, het lijden, de zonde, de vergankelijkheid... met een onvermijdelijk steeds verdergaande ontplooiing en differentiatie van een steeds zinlozer wordende cultuur’” (p260). Religies bieden mogelijke oplossingen voor dit probleem. Oplossingen die lijken te verdwijnen met de toenemende secularisatie, hoewel er misschein ook seculiere oplossingen naar voren kunnen komen.
Habermas zoekt bijv. naar seculiere oplossingen. “De systematisch meest zelfstandige en pretentieuze poging om aansluiting te vinden bij Weber... zie ik bij Jürgen Habermas” (p261). Zijn concept van communcatieve rationaliteit wijkt af van het instrumentele rationaliteitsbegrip van Weber. Habermas meent dat ethisch gezien “het universalisme van de verlossingsreligies te seculariseren lijkt.” En wel door zijn theorie van de communcatieve rationaliteit, waar Joas verder niet op ingaat (over deze theorie zie CM 74).
http://floorgosteliefilosofie.blogspot.com/2013/09/rationalisering-en-secularisering.html
Spanningen tussen ‘waardensferen’
Rationalisering op de diverse maatschappelijke terreinen brengt spanningen met zich mee, die niet adequaat verklaard worden door het begrip rationalisering, dat te weinig specifiek is en te weinig differentieert tussen de verschillende levensgebieden en maatschappelijke ‘waardesferen’.
Gezien het tekort schieten van het algemene begrip rationalisering om deze spanningen adequaat te verduidelijken en te verklaren “is het tijd dat we ons bevrijden van deze gevaarlijke dwanggedachte van het procesbegrip ‘rationalisering’... Dergelijke analyses van de constellaties tussen institioneel ingebedde processen blijven nauw verbonden met het idee van de religieloze moderniteit, als ze geen rekening houden met de steeds weer nieuw ontstane sacraliseringen, met het ‘feit van de ideaalvorming” (p264).
Dergelijke processen van sacralisering passen niet in het lineaire begrip van toemenende rationalisering, secularisering en onttovering. Daarvoor is een ander soort sociologie nodig met een meer universele benadering, die niet bij voorbaat uitgaat van voortschrijdende secularisering en een westers wereldbeeld, en ruimte laat voor het “feit van ideaalvorming”. Een dergelijke benadering zou ook ruimte bieden “voor een alternatief voor de geschiedenis van de onttovering” (p265). Daar was het Joas om begonnen, gezien de ondertitel van zijn boek.
De wereld als verblijf van God
Onttovering
2022 03 13 N a v Hans Joas, De macht van het heilige
Een alternatiefvoor de geschiedenis van de onttovering
De wereld was ooit vol met goden
Zij voorzagen mensen in hun noden
Tot zij niet meer in hun goden geloofden
de wereld van hun God beroofden
en geen goden meer gedoogden
Ieder volk had ooit zijn god
Die bepaalde vaak hun lot
In grote rijken was een oppergod
Een pantheon of een godengalerij
bestierde daar de maatschappij
Joodse priesters en profeten
wilden niet van goden weten
Volgens hen was er één God
Dwingend geloof was zijn gebod
Toen dit geloof werd uitverkoren*
ging het pantheon verloren
Aan het eind van het Romeinse Rijk
raakte men zijn goden kwijt
Het eenheidsstreven met het Al
verdween toen in een tranendal
In een wereld zonder goden
was de wereldziel gevloden
De ene God was transcendent
En werd door weinigen gekend
Geesten waren uit den boze
Goden werden streng verboden
De goden die ooit overal verschenen
waren in een tranendal verdwenen
Een droevig oord waar armen
tot de verre transcendente God
vurig smeekten om erbarmen
en verzachting van hun droevig lot
God werd dichterbij gebracht
door de priesterlijke macht
die het volk ging domineren
met de steun van rijke heren
De ene God werd overal vereerd
De wereld werd geëxploiteerd
Het arme volk had geen verweer
en nam geen genoegen met dit lot
Het geloof in krachten der natuur
werd bestempeld als obscuur
want alleen de ene God
was bepalend voor ons lot
die maar weinigen had uitverkoren
Velen waren tevergeefs geboren
Het hemelse geluk was enkelen beschoren
Hoe kan een mens zich vinden in zo’n lot
in de ondoorgrondelijke willekeur van God?
De wereld raakte los van God
en de mensheid trof een droevig lot
Een onttoverd en dogmatisch geloof
had de mensen van de wereldziel beroofd
God werd bovenaards gemaakt
In een hemelrijk geplaatst
Onbenaderbaar voor mensen
Onbereikbaar voor hun wensen
In een hemelse en verre stad**
ver van ieder mensenhart
Mensen komen tot bewustzijn
dat zij godenkinderen zijn
De vonk die in ons is gebleven
komt bij velen weer tot leven
God daalt keer op keer
weer uit de hemel neer
en verlegt zijn grenzen
naar de harten van de mensen
Het alomvattende bewustzijn
waarin wij leven en bewegen en in zijn
wordt door vele mensen herontdekt
en hervindt op aarde weer zijn plek
Op een hogere bewustzijnstrap
verdwijnt de onderlinge vijandschap
Mensen willen niet meer dienen
in een oorlogs- en geweldmachine
De belegering van steden
kan zo worden vermeden
Zonder een ander bewustzijn
zal er altijd oorlog zijn
*Door keizer Constantijn al eerder door de joodse profeten
**Het hemelse Jeruzalem, De Civitate Deï van Augustinus