Sympathie, eenheidsgevoel en medegevoel bij Max Scheler

Civis Mundi Digitaal #120

door Piet Ransijn

Aan de hand van zijn boek Wesen und Formen der Sympathie

Inleiding: waar gaat het over? Sympathie in de context van andere werken van Scheler

De filosofie van Scheler is al aan de orde gekomen in CM 117. Zijn boek Wesen und Formen der Sympathie is nog altijd relevant, hoewel het vlak voor de Eerste Wereldoorlog is verschenen in 1913, in een tijd van toenemende vijandelijkheden en agressief nationalisme en. Het paste niet in die tijd, het was een ‘Unzeitgemässe Betrachtung’. In die tijd verscheen ook Schelers studie Ressentiment im Afbau der Moralen, dat gebaseerd is op Nietzsches visie daaromtrent en door Menno Ter Braak als uitgangspunt wordt genomen in zijn onlangs herdrukte pamflet Het nationaalsocialisme als rancuneleer. Daarin wordt geregeld naar Scheler verwezen. Ressentiment is zo ongeveer het tegengestelde  van sympathie en zou volgens de inleiding van Bas Heijne tegenwoordig weer floreren.

Laten we daarom meer aandacht geven aan sympathie. Van haatgevoelens worden we niet veel wijzer. Deze komen ook aan de orde in Schelers boek over sympathie. De laatste decennia lijkt de wetenschappelijke interesse voor empathie, sympathie, eenvoelen met de natuur, mondiale humaniteit en samenwerking toe te nemen, zie bijv. het werk van Martha Nussbaum, Peter Turchin en David Sloan Wilson, die ook aan de keerzijde aandacht besteden.

“Scheler constateert het radicale tekortschieten van het dominerende ethos in zijn tijd... Het ethos,m de feitelijke waardenschatting, hgeeft de voorkeur aan nuttigheid en de daarmnee verbonden technische waarden boven het aangename en de geestelijke waarden van volk en cultuur... Dikwijls staan deze waarden wel op de levenslijst, maar de volgorde deugt niet... Zijn hele werken is erop gericht om door middel van zijn ethica het bewustzijn van de juiste rangorde van waarden weer terug te brengen en dit niet zozeer als een restauratie van het oude, maar een eigentijds waardevoelen op te roepen... een speciaal aspect in zijn kritisch denken is dat hij de hervormingen wil laten leiden door een hervorming van het ethische.”

“Ethica is voor Scheler... het ontdekken van waarden in hun rangorde... Goed is ‘de persoon die de bereidheid heeft de voorkeur te geven aan een hogere waarde boven een lagere”... Ook legt hij sterk de nadruk op de persoonlijke roeping van iedere mens om zijn bijzondere waarde te realiseren... De vrije persoon weet richting te geven aan de geschiedenis.” Scheler beschouwt geestelijke waarden als hoger dan instinctieve lustgevoelens. “ De liefde heeft een centrale plaats in zijn ethica en daarmee in zijn hele filosofie... Echte liefde veronderstelt altijd  de dynamiek naar hogere waarden... Zij is een beweging die van de lagere naar de hogere waarden gaat” (J H Nota, Kerngedachten van Max Scheler, p35-45, zie ook zijn rangorde in CM 117). 

Sympathie versus afgunst en ressentiment

Ongelijkheid is niet bevordelijk voor onderlinge sympathie en bevordert afgunst, rancune en ressentiment, als mensen in theorie gelijkwaardig zijn, maar in de praktijk ongelijk. In een hiërarchische samenleving verwachten mensen geen gelijkheid. Wel in een democratische samenleving. “’De grootste lading aan ressentiment zal men dan ook aantreffen in een maatschappij als de onze, waarin ongeveer gelijke politieke en andere rechten resp. officiëel erkende, formele osociale gelijkberechtiging hand in hand gaan met eengroet discrepantie in feiltelijk macht, feitelijk bezit, feitelijk ontwikkeling. Een maatschappij, waarin eenieder het ‘recht’ heeft zich met iedere ander te vergelijken, doch zich in feite niet met ieder ander kan meten” (Kerngedachten, p84-85). Dit kan een haard voor afgunst zijn. Ter Braak brengt dit in verband met de rancuneleer van het nationaal socialisme.

Dit artikel gaat niet over (Schelers boek over) ressentiment maar zijn boek over Sympathie. Bij Scheler is sympathie een  breed begrip. Bij Adam Smith kwam het vooral neer op empathie (zie CM 103-108). Schelers term medegevoel komt daarmee overeen, maar lijkt ruimer. Hij onderscheidt inleving van medegevoel, medelijden en ‘medevreugde’, saamhorigheidsgevoel (‘Miteinanderfühlen’), (kosmisch) eenheidsgevoel, (algemene of universele) mensenliefde (Humanitas of humaniteit) en ‘akosmische liefde’. Vervolgens licht hij toe hoe deze vormen of modi in elkaar overgaan en samenhangen. In onze tijd lijkt er een groeiende behoefte aan verbondenheid, een basisbehoefte (zie Maslow, Fromm e.a.) die geldt in alle tijden. De laatste tijd staat deze behoefte onder druk van o.m. individualisering, neoliberalisme en coronamaatregelen. Reden om aandacht te besteden aan het belang van sympathie. 

Relevantie voor onze huidige tijd

De bijdrage van Scheler sluit aan bij een lange traditie van universele mensenliefde bij de Stoïcijnen, christenen, verlichtingsdenkers als Friedrich Herder (zie CM 111) en Adam Smith en zijn Theorie van de morele gevoelens, het medelijden bij Schopenhauer, Het nieuwe christendom (Le nouveau christianisme) van Henri de Saint-Simon, het altruïsme bij Auguste Comte, Mutual Aid van Kropotkin en solidariteit bij Emile Durkheim. En meer recent de werken over altruïsme en samenwerking van Pitirim Sorokin, Peter Turchin en David Sloan Wilson (Does Altruïsm Exist?), het werk van Frans de Waal over empathie bij chimpansees en de rol van liefde in de ethiek bij Martha Nussbaum. Deze opsomming is verre van compleet. De laatste tijd breidt onze sympathie zich uit naar het dierenrijk en de hele natuur in het besef dat we daarmee intiem verbonden zijn, zoals bijv. Albert Schweitzer benadrukte in zijn Cultuur en ethiek (CM 115) en Fritjof Capra in diverse werken (CM 110).

Scheler schreef zijn boek voordat de sympathie in Duitsland sterk beperkt werd tot eigen volk en ras. Hij heeft de opkomst van het nazisme niet meer meegemaakt. Ook in onze tijd, waarin het nationalisme de laatste decennia lijkt toegenomen en racisme nog welig tiert, is veel te zeggen voor een pleidooi voor universele sympathie. De tijd van Scheler stond onder invloed van het positivisme, materialisme, marxisme, utilitarisme en liberalisme. Materiële waarden waren dominant in de strijd om het bestaan, de concurrentie van naties en bedrijven en de klassenstrijd.

Scheler meende als katholiek filosoof van Duits-joodse afkomst dat waarden niet konden worden afgeleid uit materiële waarden. Zijn werken laten het belang zien van het domein van menselijke waarden, zoals sympathie en (naasten)liefde.

Ook in onze tijd zijn materiële waarden dominant. Het neoliberalisme is de laatste decennia toonaangevend geweest en daarmee ook het maken van winst zonder veel bekommernis om milieu en maatschappij. Multinationals lijken machtiger dan regeringen, die hun belangen behartigen in ruil voor werkgelegenheid en economische groei. Met name Tech-bedrijven hebben een enorme invloed gekregen, o.a. op ons koopgedrag. Sinds corona zijn ook farmaceuten erop vooruit gegaan. Het geloof in wetenschap en (medische) technologie lijkt sindsdien nog meer toegenomen.

Tevens tekenen zich enorme problemen af met name op het gebied van milieu, klimaat en economie, die met meer technologie en economische groei eerder erger dan opgelost lijken te worden. Wij moeten verduurzamen en ons leefmilieu beschermen, als wij willen overleven op deze planeet. Anders zagen we de tak af waarop we zelf zitten. Dit vraagt andere waarden dan winst maken. Waarden zoals samenwerking en sympathie voor mensen en natuur. Van steeds meer consumeren ten koste van het milieu worden we op termijn niet gelukkig. Onze kinderen en kleinkinderen evenmin. Waarvan dan wel? Van liefde en sympathie? Het klinkt wat ‘soft’ in een wereld die door keiharde concurrentie van economische grootmachten en Tech-reuzen wordt gedomineerd.

Zullen de zachte krachten zeker winnen op het eind? Henriëtte Roland Holst schreef dit reeds een eeuw geleden. Zijn ze aan de winnende hand? Het ziet er niet naar uit. Maar dat is geen reden om deze krachten niet te ondersteunen. De golf van zorg om het milieu en het klimaat wijst erop, dat het massaal begint door te dringen, dat het zo niet heel veel langer gaat en het roer om moet. Maar in welke richting? Naar andere waarden dan voornamelijk materiële winst en steeds vernietigendere macht. Naar menselijke waarden. Op weg naar een technologie die ons dient in plaats van bedreigt. Naar een economie en technologie die ondergeschikt zijn aan menselijke waarden in plaats van andersom. 

 

Onderscheidingen: vormen van meevoelen, invoelen en eenvoelen

Scheler onderscheidt 1. onmiddellijk meevoelen van 2. inleven (‘nachfühlen’) als reactie op het gevoel van een ander inclusief dieren en zelfs bomen en planten (geen dierenmishandeling en bomen kappen) 3. ’aangestoken worden door het gevoel van een ander’ (‘Gefühlsansteckung’), meegenomen worden, bijv. door een aanstekelijke lach. Hij noemt ook de invloed van de publieke opinie en cumulatieve “massale opwinding” (‘Massenerregung’), die mensen tegen hun wil en verantwoordelijkheidsgevoel kan meenemen (p12, hij verwijst naar Gustav Le Bon, De psychologie der massa en Sigmund Freud, Massapsychologie en Ik-analyse). “Dit soort aangestoken worden door gevoelens heeft niets te maken met medegevoel” (p14). Het medegevoel komt volgens Scheler niet voort uit kudde-instinct, waarmee Herbert Spencer en Charles Darwin het relateren.

4. Verder onderscheidt hij diverse vormen van eenvoelen (‘Einsfühlung’) en identificatie.

a. De identificatie bij zgn. primitieven volken met een totemdier (daarover schreef Emile Durkheim in Les formes elementaires de la vie religieuse), of met voorouders en met leiders.

b. Eénvoelen bij de antieke Mysteriën, extatisch eenvoelen.

c. Een hypnotiseur die bij hypnose zijn wil overbrengt op een gehypnotiseerde. In dit verband noemt hij ook onderwerping aan de macht van een sterkere ander, hoewel dat geen hypnose is.

d. Vormen van massapsychologie, die zoals gezegd volgens Scheler geen vormen van medegevoel zijn.

e. Eénvoelen bij kinderen, die bijv. vader of moeder spelen en zich één met hen voelen

f. ‘Bewustzijnssplitsingen’ zoals bezetenheid, of identificatie met een andere persoon

(zie het verschijnsel gespleten persoonlijkheid of meervoudige persoonlijkheid beschreven door Frederick Myers in CM 75).

g. Eénwording of samensmelting in de liefde in een wij-bewustzijn (zie bijv. Erich Fromm, Liefhebben: een kunst en kunde).

h. Versmelting met de massa, zoals beschreven door Le Bon en Freud of éénvoelen met de leider

i. Eén voelen met anderen, zoals moeder en kind, moederliefde, ‘moederinstinct’, de zorg voor kinderen, liefdevolle identificatie, opname van de ander in het eigen ik.

Bergson brengt instinctieve afstemming van dieren en diersoorten op elkaar in verband met sympathie (zie CM 117). Er is dan een “instinctief eenvoelen”. De zinvolle onderlinge verbondenheid van levende wezens is iets anders dan medegevoel en wijst volgens sommigen op een vorm van weten of bewustzijn dat eigen is aan het leven (bijv. Hans Driesch en Teilhard de Chardin). Ook elementaire deeltjes lijken op elkaar afgestemd, met name bij de zgn. kwantumfysische verstrengeling (zie CM 108).

Ook het begrip telepathie wordt genoemd, en het invoelend of eenvoelend vermogen van ‘primitieven’ en kinderen, de geestelijke mystiek en ‘unio mystica’, de eenwording  of versmelting van de ziel met God, “waarbij God als zuiver geestelijk wezen wordt beschouwd” of “als alleven van de wereld... in wie wij leven bewegen en zijn” in een meer pantheïstische zin (p34).

Scheler onderscheid éénvoelen op vitale grondslag en op geestelijke grondslag” (p33). Dat wil zeggen vanuit de fysieke, driftmatige en affectieve basis of het “vitale bewustzijn als bewustzijnscorrelaat van organische levensprocessen” of vanuit “het geestelijke persoonscentrum dat ieder mens voor zichzelf alleen heeft... de geestelijke individualiteit.” Het massabewustzijn lijkt iets te maken te hebben met het ‘kuddedierinstinct’, “het terug duiken in het oergevoel van de massa... Een mens wordt meer mens naarmate hij zich meer geestelijk individualiseert” (p34-37).

Wat kenmerkt het echte, persoonlijke medegevoel?

Bij dit uitgebreide onderscheid merkt Scheler op dat “het (echte) medegevoel geen aanstekelijk gevoel is, noch een eenheidsgevoel” (p70). Het betreft hier gevoelsnuances die overeenkomsten en verschillen tonen. Wat ook uitmaakt is het gezichtspunt dat personen zelfstandige realiteiten zijn ofwel functies van een bovenpersoonlijke geest, waarmee ze zich verenigen, zoals bij sommige metafysische verklaringen wordt verondersteld. Zijn beide gezichtspunten te verzoenen en kan de zelfstandigheid van personen behouden blijven in onderlinge verbondenheid in een gemeenschappelijke zijnsgrond?

Personen kenmerken zich door een individueel verschillend en zelfstandig ‘zelfzijn’. Medegevoel gaat uit van personen, niet van een zijnsgrond, hoewel de onderlinge verbondenheid in een zijnsgrond, medegevoel wel mogelijk maakt. “De existentie (‘Dasein’) van een gevoel als inhoud van een bovenindividuele geest of universeel bewustzijn, waaraan twee personen gemeenschappelijk deelnemen en zogezegd in samengegroeid zijn, zou geen medegevoel zijn... Als het medegevoel metafysisch begrepen moet worden, dan is het in tegenstelling tot eenheidsgevoel en aanstekelijk gevoel (‘Gefühlsansteckung’), die ook in de dierenwereld zijn aan te treffen, een aanwijzing voor een theïstische (eventueel een pantheïstische) metafysica van de wereldgrond, geen pantheïstisch-monistische metafysica” (p71,72).

Scheler gelooft in de zijnsgrond van “één en dezelfde Schepper” voor de personen die deelhebben aan het gemeenschappelijke medegevoel, maar neigt tegelijk naar pantheïsme. Hij verzoent de theïstisch en pantheïstische visie door een eventueel panentheïsme, waarbij God immanent èn transcendent t o v de schepping. Hij meent dat mensen op weg kunnen zijn naar een gemeenschap met meer verbondenheid en medegevoel in een teleologische visie. Mensen blijven echter verschillend en van elkaar onderscheiden, ondanks een eventuele gemeenschappelijk transcendente grond.

“Het bewustzijn dat wij eindige mensen elkaar niet volledig ‘in elkaars harten’ kunnen kijken - niet eens ons eigen hart geheel en adequaat kunnen kennen, laat staan het hart van een ander - is als wezenlijk aspect van het medegevoel (ja zowel als alle spontane liefde) mede een gegeven” (p72,-73). Er blijft ook een verscheidenheid aan gevoelens, die voorkomen uit deze verschillende personen. “Het medegevoel is... verder een reactie, geen actie” nl. op het gevoel van de ander (anders dan spontaan opkomende liefde).

De nadruk op de zelfstandigheid van de persoon verhindert dat deze opgaat in een collectief of een metafysische zijnsgrond of door vertegenwoordigers van een almachtige God aan banden wordt gelegd. Scheler groeide op in een tijd waarin metafysica nog maatgevend was, de Kerk nog machtig was en het communisme meer invloed kreeg.

Om een en ander te verduidelijken volgt een toelichting op de metafysische verklaringsgrond waar Scheler naar verwijst., Daarna volgt een metafysische duiding van de liefde, die iets anders is dan het medegevoel (dat erdoor mogelijk gemaakt word). 

Caspar David Friedrich, Monnik aan zee (1808-09) 

Het ik en de wereldgrond

Er zijn theorieën die het medegevoel vanuit instinctieve impulsen proberen te verklaren en metafysische theorieën die het “op intuïtieve wijze vanuit de eenheid van de wereldgrond vatten”. Bijv. Schopenhauer of andere “monistisch-metafysische sympathietheorieën (Driesch, Bergson)”. Het medegevoel komt bij Schopenhauer voort uit de “eenheid van het leven” en de “metafysische eenheid van mijn zelf met de anderen...  Want ‘ik’ ben hetzelfde zijn en wezen als de anderen (naar de Indiase spreuk Tat tvam asi – Dat ben jij” (p35,54,55,59). De gescheidenheid van individuen is betrekkelijk, terwijl Scheler geneigd is deze een meer absoluut karakter te geven.

Scheler was het eens met de metafysische theorieën en neigde naar pantheïsme. Hij meent dat medegevoel een oergevoel of “oerfenomeen” is dat niet uit iets anders verklaard kan worden dan de metafysische zijnsgrond ervan (p60). Hij noemt de Oud-Indiase en boeddhistische metafysica en de Indiase en christelijke mystiek, en ook Schelling, Hegel en Schopenhauer, Bergson en Driesch, die geen mystici zijn maar filosofen en metafysici.

Bij het medegevoel wordt als het ware een innerlijke metafysische realiteit toegankelijk als oorspronkelijk gevoel. Bij egocentrisme wordt de eigen wereld verwisseld met ‘de’ wereld. Het lijkt op een vorm van solipsisme, een scheiding tussen het ik en de wereld, als ‘Umwelt’ van het ik. Het mist de betrekking op anderen in een beperkt, egocentrisch “realiteitsbewustzijn”. Scheler e.a. menen dat het medegevoel a priori wezenlijk is voor de menselijke geest en aan de ervaring voorafgaat. Het komt voort uit de wezenlijke eenheid van ons bestaan als eenheid in verscheidenheid. Alles en iedereen is in diepste wezen met elkaar verbonden in een bovenindividueel bestaan maar blijft een zelfstandige eigen persoon. De visie van Scheler heeft als het ware twee polen: de individuele persoon en de zijnsgrond die deze gemeen heeft met anderen. Het medegevoel vormt een verbindend element, evenals de liefde, waarvan het onderscheiden is. 

Scheler ziet liefde niet als samensmelting van identiteiten, maar als relatie tussen personen die hun zelfstandigheid behouden. Liefde bevestigt de identiteit van de ander

Duiding van liefde

Is liefde ook metafysisch te duiden, zoals het medegevoel? Volgens Scheler is dat nog minder het geval dan bij het medegevoel, omdat liefde “persoonlijker, vrijer, zelfstandiger, meer spontaan en meer uitgesproken ‘intentioneel’ gericht is dan het medegevoel, omdat zij op eeuwige grenzen van het absoluut eeuwige Zelf stuit” (p78). Liefde is volgens Scheler als intieme uiting van persoon tot persoon iets wezenlijk anders dan het eenheidsgevoel en het medegevoel. Het is geen samensmelting van ‘wezens-identieke’ personen, daar personen niet identiek, maar verschillende realiteiten zijn en niet dezelfde ‘wezens-identiteit’ hebben. Als mensen wezenlijk dezelfde identiteit zouden hebben en geen verschillende personen zouden zijn, zou liefde een illusie zijn.

De ander als identiek met ik te zien, zou volgens Scheler een vertekening zijn van de werkelijkheid, waarin wij verschillende personen zijn. ‘’Bij liefde behoort een begrijpend ingaan op de ander vanuit een van het op de ander ingaande ik met een andere identiteit... in een warme bevestiging van zijn of haar realiteit en het zo-zijn [anders-zijn] van de ander. Heel diep bezingt de Indiase dichter Tagore de plotselinge wisseling van (erotische) gebondenheid en verlangen naar vrije liefdevolle overgave:

‘Bevrijd mij van de banden van je zoetheid, liefste! / Niets meer van je wijn van kussen / deze nevel van dichte wierook verstikt mijn hart / open de deuren, maak plaats voor het morgenlicht / Ik ben in jou verloren, gevangen in de omarmingen van je tederheid / Bevrijd mij van je betovering en geef mij de moed terug / aan jou mijn bevrijde hart te bieden.’

Dit geven en nemen van vrijheid, zelfstandigheid en individualiteit is wezenlijk voor de liefde” (p77). Het gaat om het bewustzijn van twee verschillende personen. Liefde is geen betovering, suggestie of hypnose, waarbij een persoon zijn vrijheid kwijtraakt, “maar wortelt veeleer in de vrijheid van de persoon tegenover het driftleven” (p78). Hoewel er wel een gevoel van liefdevolle vereniging kan zijn, is het iets anders dan (werkelijk) één worden of zich één weten. Het onderscheid en de verscheidenheid van personen blijft intact bij de liefde, evenals bij het medegevoel.

Scheler is het niet eens met wat Hegel in zijn jeugdgeschriften over liefde schrijft als “de ervaring van het geheel... het gevoel dat geliefden één zijn”. Hegel kan dat gevoel wel gehad hebben, maar dat betekent niet dat het werkelijk zo is, dat het onderscheiden bestaan van de geliefden ophoudt. “Het leven wordt ertoe gedreven het geheel van de veelvormigheid te vinden door het oplossen van de veelvormigheid van het gevoel; in de liefde... vindt het leven zichzelf als een verdubbeling van zichzelf in eenheid” (p76).

Volgens Scheler zou dit eenheidsidee betrekking hebben op een veronderstelde ‘wezens-identiteit’ van personen. Daarvan kan volgens hem geen sprake zijn, hoewel dat niet zo duidelijk uit deze tekst blijkt. Scheler wil benadrukken dat het bij liefde niet gaat om het identiek worden van personen die in een soort van eenheid of geheel oplossen. Het gaat om de verheffing en toenadering van verschillende en zelfstandige personen. Hoewel bij de liefde tussen moeder en kind, de zelfstandigheid van het kind nog beperkt is, heeft het kind onmiskenbaar een eigen identiteit evenals de vader en/of geliefde.

Metafysisch begrip van het menselijk bestaan. https://www.liefdeslicht.com/informatie/artikelen/nieuwsbrief/nb-01-2017/zelf.php

Eenheidsgevoel en metafysica

Een volgende vraag is hoe het zit met de metafysica van het eenheidsgevoel in zijn diverse bovengenoemde  varianten. Volgens Scheler is daarbij niet alleen sprake van een subjectief bewustzijn van eenheid op een bepaalde bewustzijnslaag, “maar het kan ook gezien worden als een onmiddellijk gevoelsmatig één worden met de realiteit van het Alleven zelf” (p81).

Uiteenlopende filosofen zoals Schelling, Hegel, Schopenhauer, Bergson, Driesch en de Indiase filosofie gaan daarbij uit van de (metafysische) eenheid van het leven, die voor mensen ervaarbaar zou zijn. Zij bezigen daarbij diverse termen, zoals (absolute) Geest, Alziel, élan vital. Mogelijk zijn er verschillende lagen van toenemende eenheid. Wetenschappelijk gezien is dit dat nog niet duidelijk. De kwantumfysica is er nog niet in geslaagd de veelheid van fysische verschijnselen in een verenigende veldtheorie onder te brengen.

Hoe verschillende personen precies verbonden zijn met de ene bestaansgrond of Algeest is evenmin duidelijk en eenduidig. Individualiteit is volgens Scheler niet alleen een fysiek gegeven, maar eigen aan de persoon en zijn individuele persoonlijke bewustzijn. Iedere persoon heeft een eigen zelfstandige individuele existentie (waarbij het nog geen uitgemaakte vraag is of deze eindigt met de fysieke dood, zie Michel Hegener, CM 113). Scheler gaat uit van “de persoonlijke substantialiteit van de individuele geest”, die verbonden is met het leven, dat een zekere samenhang en eenheid toont en zich in velerlei richtingen verspreidt. 

Het gevoel van verbondenheid met de natuur kan worden gecultiveerd. https://www.ivn.nl/over-ivn natuureducatie 

Kosmisch eenheidsgevoel

In het oude India komt bij het brahmanisme en het boeddhisme een grenzeloos soort medegevoel met alle schepselen voor, en ook bij het taoïsme van Lao Tse (zie CM 95,107,109). Volgens Scheler is dit geen liefde, akosmische liefdesmystiek, of geestelijke liefde tot God à la Spinoza. Volgens Boeddha is het een ‘oplossen van het hart’ en van het ik, een “verzinken van de individualiteit”. In de filosofie van de Indiase Oepanishaden geldt als kernprincipe de eenheid van Atman (het individuele bewustzijn) en Brahman (het universele bewustzijn, de wereldgrond).

De Bhagavad Gita en vele devotionele geschriften en liederen laten zien dat dit kan samengaan met liefde en devotie, in India ‘bhakti’ genoemd. Christelijke denkers hebben de neiging verschillen te benadrukken en daarbij de superioriteit van het christendom te laten uitkomen. Indiase denkers wijzen vaak meer op overeenstemming en hebben vaak ook een westerse opleiding gehad. Veel moderne Indiërs hebben afstand genomen van de wereldontkennende tendensen en de negatie van de individuele persoon in vroegere tijdperken en interpretaties. Het hindoeïsme heeft het vermogen uiteenlopende goden, erediensten en religies in zich op te nemen als uitdrukkingen van het Ene in het vele.

Scheler noemt het Indiase ethos een negatief kosmisch éénvoelen, omdat de individualiteit zou oplossen. Hij heeft echter ook kennis genomen van de visie van Tagore, die de Indiërs zag als een woudvolk dat met en in de natuur leeft, als het ware in een grote familie met alle schepselen. Niet ertegenover om haar te beheersen, zoals bij de Joden en Europeanen. In het Westen wordt individualiteit en verscheidenheid sterk benadrukt, in het Oosten universaliteit en onderliggende eenheid. Beide vullen elkaar aan.

Het kosmische eenheidsgevoel is niet alleen een oosterse aangelegenheid. “Kosmisch eenheidsgevoel is alleen gegeven... als de wereld als geheel als een ‘Al-organisme’ is gegeven, waar één leven doorheen vloeit... Alle verschijnselen in de natuur zijn dan... een wisselend universeel uitdrukkingsveld van dit wereldorganisme... die rationeel bepaalbaar moet zijn zoals de grootse pogingen van Novalis, Lavater, Goethe en Fechner tonen” (p89,90). Hun wetenschap heeft een organisch karakter zoals tijdens de vroege Romantiek (zie CM 110 en het boek van H A M Snelders daarover).

Plato en het neoplatonisme leerde dat de ‘wereldziel’ bemiddelde tussen de Ideeënwereld en de materie. Bij Aristoteles gaf het begrip ‘entelechie’ (levensenergie) uitdrukking aan een organisch wereldbeeld, dat niet alleen tijdens De Romantiek naar voren kwam. In de antieke mythen en religies kwam ook een kosmisch éénvoelen voor. “Het antieke eenheidsgevoel is natuurlijk van een ander soort dan dat van de Indiase en Chinese wereld (Laotse)... Het is actief, geen passief éénvoelen” (p91). Ook meer vreugdevol dan lijdend en éénvoelend met het leed der wereld - met uitzondering van de ‘Weltschmerz - en een éénvoelen met de scheppende Eros. Bij de Grieken begint echter ook de scheiding tussen geest en leven, Logos en psyche, waardoor deénheidservaring meer een metafysische aangelegenheid wordt op het vlak van kennen. 

Joods-christelijke traditie

In de Joods-christelijke traditie staat het natuurbeheersende denken vijandig tegenover het éénvoelen met de natuur, met God als Heer en Schepper van de wereld. Dit leidde tot een ontzieling van de natuur, door Max Weber later ‘Entzauberung der Welt’ genoemd. De secularisatie is al vroeg begonnen in het jodendom, zoals het werk van Charles Taylor laat zien (vooral Een seculiere tijd). 

Een uitzondering vormt de franciscaanse beweging, die de broederschap van mensen met andere schepselen en de hele natuur uitdraagt èn met Christus. De hele natuur is daarbij als het ware onze naaste. De natuur krijgt de goddelijke glans van het bovennatuurlijke, “terwijl hij ver verwijderd blijft van alle pantheïsme” (p98). De natuur openbaart de glorie van de Schepper. Franciscus zou ook beïnvloed zijn door de troubadours uit de Provence en noemde zich een “troubadour van God” (p102). Hij hield van troubadoursliederen en vergeestelijkte de liefdeslyriek, die hij richtte op God en de natuur.

In het christendom komt sinds Paulus het éénvoelen met Christus naar voren in een akosmische (niet-kosmische) liefde. Enigszins te vergelijken met natuurbeheersing wordt daarbij ascetische beheersing beoefend, die in de 14e eeuw ook naar voren komt bij de moderne devotie bij de ‘imitatio Christi’. De christelijke niet-kosmische liefdesmystiek is anders dan de Indiase en antieke mystiek. Diverse antieke elementen uit de Griekse mysteriën zijn echter gekerstend in sacramenten als de doop en het avondmaal: het éénworden met het lichaam en bloed van Christus in brood en wijn, maar niet met de hele kosmos. De éénwording is akosmisch. 

Natuurbeleving in de Romantiek. http://www.geschiedenisbeleven.nl/terug-naar-het-gevoel-kunst-in-de-romantiek/ 

Renaissance en Romantiek

Tijdens de vroege Romantiek komt bij Schelling, Von Baader e.a. de antieke leer van de Albezieling weer naar voren (eigenlijk al eerder bij Giordano Bruno, Paracelsus, e.a.), die een christelijke wending neemt. Tijdens de Renaissance is er een herleving van een neoplatoonse natuurfilosofie met christelijke en pantheïstische trekken, die gekleurd wordt door de hoofse minnebeweging uit de Provence. Deze zou o.m. zijn weerslag hebben gehad op Dante en Petrarca. Zie bijv. de slotzin van Dante’s Divina Commedia over “de liefde die de zon en de andere sterren beweegt”. Een aantal vrouwengestalten o.a. Clara (bij Franciscus), Beatrice (bij Dante), Laura (bij Petrarca), Fiametta (bij Bocaccio), belichamen de verheffing van het zinnelijke in het geestelijke.

Bij het protestantisme wordt iedere vorm van “heidens eenheidsgevoel met de natuur” opgeheven en de joods-christelijke tendens tot heerschappij over de natuur versterkt (p104). De hoofse liefde verdwijnt en man-vrouw verhoudingen verburgerlijken. De opkomst van de objectieve mechanistische wetenschap en natuurbeschouwing (Descartes) sluit éénvoelen met de natuur als object uit. De humaniteit of algemene mensenliefde komt naar voren als nieuwe vorm van sympathie, “op de grondslag van het maatschappelijk bestaan (geïsoleerd van God en natuur)” (p104).

Tijdens de Romantiek zagen we reeds de opkomst van een organische natuurbeschouwing en natuurmystiek als tegenbeweging ten opzichte van het mechanistische rationalisme. Het humanitaire ideaal blijft. Ook bij het latere positivisme en de mensheidsreligie van Comte, dat romantische trekken heeft. Deze werd geïnspireerd door zijn (platonische) liefde voor Clotilde de Vaux, die doet denken aan de hoofse liefde. Aan het eind van de 19e eeuw komt het materialistische marxisme en darwinisme op, waarin de klassenstrijd en de strijd om het bestaan centraal staan en sympathie vooral betrekking heeft op eigen klasse, soort en ras.

In de moderne tijd is er veel belangstelling voor spiritualiteit en natuurbeleving

https://www.lumeriawinkel.nl/Affirmatie-8-rust-en-natuur 

Intermezzo: verband met de moderne tijd

Het eind van de 19e eeuw kenmerkt zich ook door de opgang van de wetenschap in samenhang met het positivisme en het ‘wetenschappelijk socialisme’ van Marx. Metafysische theorieën hadden afgedaan, hoewel ze nog doorwerkten in de wetenschappelijke en filosofische visies van o.a. Driesch, Bergson en Scheler (zie CM 117). God bleek niet meer te leven in het hart van vele spraakmakende mensen of een problematische realiteit te hebben. De wereld werd verklaard uit atomen die in moleculen samenkomen. Het geestelijke werd uit de materie afgeleid. Een mechanistische en materialistische visie kreeg de overhand over het overwegend idealistische en organische wereldbeeld van de Romantiek. De materialistische visie bleef tot nu toe dominant, ondanks uiteenlopende spirituele onderstromen, die mede werden geïnspireerd door intercultureel contact met vooral het Oosten en de natuurvolken. De belangstelling voor spiritualiteit lijkt onuitroeibaar.

De laatste decennia lijkt er meer aandacht te zijn voor de natuur als een (waardevol) geheel, waarvan de onderdelen ingenieus op elkaar zijn afgestemd en dat ernstig in de verdrukking komt door onze tegennatuurlijke levenswijze en het destructieve gebruik van de techniek (zie o.m Fritjof Capra, CM 110). Natuurbeleving en natuuronderzoek lijken meer te floreren. Aan dieren en zelfs planten wordt een vorm van bewustzijn toegedacht en ook een vorm van empathie, met name bij hogere diersoorten (zie o.a. Frans de Waal). Planten en dieren blijken te beschikken over ingenieuze vormen van communicatie en afstemming, die kenmerkend is voor het hele ecosysteem dat door mensen uit evenwicht wordt gebracht.

De quantumfysica heeft de beslissende rol van het bewustzijn van de waarnemer niet kunnen verklaren uit materiële en subatomaire processen. Het subject blijkt niet weg te reduceren en objectief te kunnen worden verklaard. De neurobiologie is weinig opgeschoten met de verklaring van het bewustzijn uit hersenprocessen (zie CM 109).

Volgens Scheler schieten naturalistische verklaringen voor sympathie vanuit de biologie tekort. Hij zag meer in metafysische verklaringen, die hij voorzag van de nodige kritiek, vooral omdat de persoonlijke individualiteit niet als wezenlijk identiek met die van anderen kan worden gezien. Liefde en sympathie zouden een metafysische grond hebben in een geestelijke essentie van de werkelijkheid, opgevat als een zinvol geheel waarin ordenende principes werkzaam zijn in materiële en immateriële samenhang. De ordening die zichtbaar is in materiële processen, is zelf niet materieel. Zo komt sympathie volgens Scheler ook voort uit een immaterieel, geestelijke principe in onze bestaansgrond.

De wetenschappelijke wereldbeschouwing laat ons achter in een wereld zonder zin en sympathie, die bestaat uit botsende atomen en elementaire deeltjes. Ook mensen streven er hun eigen belangen na en botsen geregeld met elkaar als atomen die in grotere gehelen samenkomen en zich verbinden in structuren die een eigen leven leiden. Niemand weet precies waarheen. Volgens Teilhard de Chardin naar het punt Omega, waar bewustzijn, liefde  en sympathie in hogere mate aanwezig zouden zijn. Een mooie maar speculatieve toekomstvisie.

In het antropoceen zijn mensen de bepalende factoren bij de verdere evolutie, die bepaald wordt door hun samenwerking. Sympathie en samenwerking blijken onmisbaar om te overleven en geven evolutionair voordeel. De samenwerking met en sympathie voor de natuur en andere schepselen schieten nu echter ernstig tekort. Daarom is het van belang daar aandacht aan te besteden. Hoe kunnen sympathie en samenwerking worden bevorderd? Door bewustzijnsontwikkeling, waarbij we ons bewust worden van onze gemeenschappelijke bestaansgrond (zie Toon van Eijk, Klimaatcrisis, gedragsverandering en bewustzijnsontwikkeling besproken in CM 115 en 116).

Fundering van de vormen van sympathie

Volgens Scheler berust invoelen of inleven (‘Nachfühlung’) op éénvoelen, dat een breed spectrum van gevoelens omvat (zie boven). “Ik kan mij één voelen met al het leven, met de mensheid als geheel, met een volk, een familie, zonder daarvan hun gevoelstoestanden te omvatten” (p105). Er is dan nog geen concreet, inhoudelijk invoelen. Hij meent dat het ook in de menselijke ontwikkeling eerder voorkomt en in bepaalde vormen van onderlinge afstemming ook bij dieren aanwezig is. Eénvoelen kan ook voorbewust en automatisch zijn of betrekking hebben op de vitale sfeer, zie bijv. bij (instinctief) massagedrag en kuddementaliteit. Socialisatie bij kinderen gebeurt door imitatie, identificatie en verinnerlijking van rolgedrag van ouders en opvoeders, die samen kunnen hangen met vorm van éénvoelen met hen. Bijv. als een meisje mama speelt met haar pop.

Medegevoel berust vervolgens op invoelen of inleven en mensenliefde (humanitas) berust op medegevoel. Van inleven is ook sprake bij een fictief verhaal, roman, film of toneelstuk. Bij medegevoel is er volgens Scheler een werkelijke relatie met een ander, geen inleven in fictie. (Algemene) mensenliefde of humaniteit is medegevoel dat zich uitbreidt naar de mensheid en grenzen overschrijdt. Medegevoel is ook mogelijk met dieren, volgens sommigen ook met bomen en planten.

Niet-kosmische (geestelijke) liefde voor personen en God zou volgens Scheler berusten op algemene mensenliefde. Deze laatste zou een reactie kunnen zijn op vaderlandsliefde en op de christelijke liefde tot God en de naasten, die zich vaak beperkt tot medechristenen, en dan niet zou berusten op algemene mensenliefde, maar liefde tot de eigen geloofsgenoten.

De stelling van Scheler dat liefde tot God berust op algemene mensenliefde is bovendien discutabel, omdat het net zo goed omgekeerd kan gelden en vaak samengaat. Als extra argument geeft hij dat historisch gezien de antieke ‘humanitas’ voorafgaat aan de christelijke persoonlijke liefde. Liefde tot God komt echter ook voor in andere culturen, bijv. in de islam en de devotionele bhakti-richtingen van het hindoeïsme (visjnoeïsme, shivaïsme, Krishna-verering enz.), die niet zijn voorafgegaan door de antieke ‘humanitas’.  Zijn voorgaande stellingen en funderingen over medegevoel en eenheidsgevoel zijn minder discutabel.

Het verschil tussen algemene mensenliefde en niet kosmische persoonlijke liefde is, dat de eerste weliswaar voor alle mensen geldt, maar niet het geestelijke wezen van de menselijke persoon betreft. Scheler acht niet-kosmische persoonlijke liefde van een hogere orde, hoewel deze vaak voor bepaalde personen of groeperingen kan gelden, maar ook alle personen kan omvatten (p142). Zijn bezwaar tegen het metafysische monisme is, dat dit het de wezenlijke substantie van de geestelijke persoon opheft in een onderliggende eenheid en daarmee de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid. 

Verschillende vormen van sympathie grijpen als raderen in elkaar 

Samenwerking van de vormen van sympathie

Een normatief overzicht van vormen van sympathie en ‘gemoedskrachten’ is voor de ethiek en de pedagogiek en de persoonlijke vorming van bijzondere betekenis. Een eenheidsgevoel dat vergelijkbaar is met dat van de Chinezen, Indiërs en Grieken is uit onze cultuur verdwenen en volgens sommigen door de wetenschap, het christendom en de humaniteit overtroffen. Maar het is ook mogelijk dat het ontbreken deze oudere bronnen van eenheidsgevoel onze mogelijkheden tot sympathie met de natuur en met andere wezens beperkt, zonder dat de wetenschap en het joods-christelijke en technologische beheersingsdenken voorzien in een passend alternatief. In de objectieve wetenschap is er geen sprake van éénvoelen met anderen en de natuur. Zij hebben de status van manipuleerbare en beheersbare objecten. De wetenschap kent aan objecten geen zin en waarde toe.

Het joods-christelijke beheersingsdenken is mede door de wetenschap en techniek toegenomen tot grootschalige vernietigende proporties. Dit ondanks tegenbewegingen van Franciscanen, Romantici en vele denkers en dichters. “We moeten weer leren de natuur te (be)schouwen als in ‘de boezem van een vriend’, zoals bij Goethe, Novalis en Schopenhauer en de wetenschappelijk natuurbeschouwing beperken, die voor de techniek en de industrie hoogst noodzakelijk is... Daarom moeten wij het kosmisch-vitale éénvoelen... weer ontwikkelen en wakker maken” en het gevoel voor dieren, planten en het anorganische en de verbondenheid met de kosmos weer opwekken (p114-15). Daarvoor kunnen we zowel te rade gaan bij eerdergenoemde Europese bewegingen als bij Aziatische wereldbeschouwingen, die tot op zekere hoogte als complementair kunnen worden gezien.

Als mensen zich niet meer één kunnen voelen met de natuur, dan missen zij geborgenheid en worden zij “losgescheurd van hun eeuwige Moeder” (p115). Ruwheid en wreedheid, die mensen, dieren en planten niet in hun waarde laat en uitbuit, gaan samen met gebrek aan invoelend en éénvoelend vermogen. Zonder liefde en gevoel voor de natuur, kan mensenliefde natuurvernietiging in de hand werken, omdat de natuur alleen van waarde wordt beschouwd voor zover zij de mensen van nut kan zijn als een groot wingewest. Daarom kan eenheidsgevoel met de natuur dienen als complement voor mensenliefde en intermenselijke medegevoel. Samenhang en samenwerking is van belang.

Behalve voor de natuur komt Scheler op voor vrouwen en kinderen, die hun eigen onvervangbare waarde hebben en er niet alleen maar zijn ten dienste van een door mannen gedomineerde “hyperviriele verstandssamenleving” (p117). Hij prijst het invoelende vermogen van de vrouw en ziet haar ook als cultuurwezen en hoedster van (geestelijke en menselijke) waarden. Er wordt tegenwoordig veel gekeken naar economische en beroepsmatige functies van vrouwen, die qua aantal en gewicht overeen moeten komen met die van mannen. Vrouwen als moeders (en ook mannen als vaders) dreigen soms in de verdrukking te komen. En kinderen zijn niet voornamelijk bestemd om mee te draaien in de kenniseconomie. “Het kind-zijn heeft zijn onvervangbare eigenwaarde” (p117).

Scheler noemde toen reeds bewegingen als de dieren- en plantenbescherming, antivivisectie, bescherming van bossen en landschappen als voorbeelden die enig natuurgevoel tonen, vooruitlopend op de ecologische bewegingen in recentere tijden. Deze bewegingen zijn verbonden met sociale en politieke bewegingen, hetgeen blijk geeft van de samenwerking die hij van belang acht. Het éénvoelen met de natuur “hangt samen met het éénvoelen van mens tot mens” (p118). Het kosmische leven bevindt zich ook in medemensen, die daarvan de hoogste uitdrukking zijn. Mensen en natuur zijn intiem verbonden.

Scheler gaat uitvoerig in op het natuurlijke verenigings- en versmeltingsgevoel bij erotiek en seksualiteit, waarin de natuur zich doet gelden en het leven zich voortplant. Hij spreekt van een “deelname aan de scheppende trend van het Alleven” in scheppende liefde (p123). 

Het ware zelf zit niet ergens in de hersenen opgeborgen. https://www.elohim-centre.org/site/mc/1/11/2001/201/spirituele+teksten/verlichting+en+spirituele+ontwikkeling/ego+of+ware+zelf.html 

De grote vraag naar het geestelijke wezen van de persoon

Daarna komt hij weer terug op “de grote vraag” of en in hoeverre de persoon wezenlijk een geestelijke eenheid is. “Hoe dieper wij tot een mens doordringen door persoonlijke liefde en invoelend, begrijpend inzicht, hoe meer onvervangbaar, individueel, uniek deze mens voor ons wordt” (p134). Hij of zij wordt steeds minder een algemeen sociaal ‘ik’. De omhullingen van het persoonscentrum vallen weg: bindingen, behoeften, hartstochten, verbeeldingen, enz. De unieke individualiteit van zijn persoon komt naar voren. “Ons zelfbewustzijn is geen navolgbare synthese van momentinhouden en details die door de band van de herinnering worden bevat en verbonden” (p135).

‘Zoeken naar je ‘ware ik’ gaat niet om jezelf’, luidde een column van Marjoleine de Vos (NRC 3 jan). “Waar is de geheime plek in jezelf die je je ‘zelf’ zou kunnen noemen,” vraagt ze zich af. “We hebben geen zelf. De neurowetenschap heeft daar allang mee afgerekend... Er zit niet ergens  binnenin een authentieke miniversie die je ‘ware ik’ zou belichamen. We zijn allemaal samengestelde wezens, geprogrammeerd door gebeurtenissen uit vooral de kindertijd, beïnvloed door onze genen en onze omgeving. Poppetjes aan draadjes.” Onze identiteit zou steeds meer bepaald worden door de social media. Het ligt in het verlengde van de ‘other-directed’ karaktertype in The Lonely Crowd: A Study of the Changing American Character van David Riesman. Wat is er over van authenticiteit? Marjoleine de Vos biedt een voorbeeld van hoe er tegenwoordig over ons wezenlijke zelf wordt gedacht. Het staat deels haaks op wat Scheler schrijft, hoewel deze als kennis- en cultuursocioloog op de hoogte was van de invloed van de sociale omgeving en overgeërfde factoren.

Het roept de vraag op wat ons ‘ware ik’ en het bewustzijn precies is, in termen van Scheler ‘de geestelijke persoon’, het individuele ‘ik’ en hoe het gevormd wordt in de kindertijd. Vragen die later in het boek aan de orde komen. “Een geestelijk ‘individu’ is nooit louter de ‘samenhang’ of ‘som’ van zijn belevenissen, of een ‘synthese’ daarvan, waarvan het subject een zogenaamde ‘bovenindividuele’ bewustzijnsactiviteit zou zijn, een ‘bewustzijn überhaupt’”(p262). Ook de vraag wat bewustzijn precies is en hoe het samenhangt met onze individualiteit en ons lichaam, is tegenwoordig nog niet adequaat beantwoord (zie CM 109).

Het bestaan van erfelijke eigenschappen betekent niet dat er geen geestelijke persoonskern zou kunnen zijn, waaraan deze zijn individualiteit ontleent. Scheler plaatst de persoon in de metafysische, immateriële sfeer, als een eeuwig idee uit de geestelijke wereldgrond, die hij met God verbindt: “het persoonlijke subject van de geestelijke wereldgrond”. Dit licht hij verder toe in zijn boek Vom Ewigen im Menschen.

Het lijkt er dus op neer te komen, dat de geestelijke persoon wortelt in zijn bestaansgrond naast andere personen. Het alleven zou de scheppende tendens hebben zich te manifesteren en te individualiseren als “actualisering van potenties van het Alleven” in de richting van individuele gehelen. Ook seksualiteit is hiervan een uitdrukking, die “verbonden is met het éénvoelen van de mensen met de het alleven van de kosmos” (p140).

Zijn conclusie is, dat de verschillende vormen van sympathie, nl. éénvoelen, invoelen, medegevoel, algemene mensenliefde en niet kosmische persoonlijke liefde, elkaar complementeren tussen de twee polen van éénvoelen en akosmische liefde. Deze vormen zijn ook op te vatten als stadia waarin de sympathie zich ontwikkelt. Deze ontwikkeling ziet hij ook fylogenetisch in het evolutieproces van lagere naar hogere diersoorten, die vormen van samenwerking, empathie en medegevoel laten zien (zie Frans de Waal).

Volgens Charles Darwin en Herbert Spencer zou het medegevoel een instinctieve oorsprong hebben en geëvolueerd zijn uit het sociale instinct of het kudde-instinct. Volgens Scheler is dit niet houdbaar. De sociale levenswijze hangt ook samen met vormen van wreedheid, jaloezie, nijd en andere negatieve gevoelens, niet alleen met medegevoel. Het verband ligt gecompliceerder en vloeit niet direct voort het sociale instinct, maar hij licht niet toe hoe het precies zit. Sindsdien is hierover veel geschreven. Enkele bekende en omstreden onderzoekers op dit gebied zijn bioloog en insectenspecialist E O Wilson (Sociobiology: The New Synthesis), evolutiebioloog Richard Dawkins (The Selfish Gene) en primatoloog Frans de Waal (vele werken waarin hij mensen en apen vergelijkt).

https://emotiplus.nl/niet-alle-empathie-is-goed/

Liefde en medegevoel

Volgens Scheler is er verschil tussen beide. Liefde is ook niet hetzelfde als welwillendheid, maar kan daar wel toe leiden. “Het wezen van de liefde bevat geen streven... Wat zou de moeder ‘willen’ realiseren, als zij naar haar slapende kind kijkt? Wat zou er bij de liefde tot God worden gerealiseerd? Of als ik van een kunstwerk houdt? Liefde kan velerlei vormen van streven, begeren, verlangen... ten gevolge hebben – zij zelf is dat allemaal niet” (p153). Liefde is spontaan. Liefde kan men volgens Kant niet verplichten en valt buiten zijn plichtethiek.

Liefde is volgens Scheler geen voelen, dus ook geen meevoelen, maar een (geestelijke) act, een (gemoeds)beweging. “Bovenal is liefde een spontane act... Daarentegen is medegevoel een reactieve verhouding. Men kan bijv. alleen medegevoel met voelende wezens hebben; liefde is onafhankelijk van deze beperking” (p155). Men kan ook houden van een kunstwerk of ander object. Liefde gaat ook altijd samen met medegevoel.

“De belangrijkste [samenhang] is dat ieder medegevoelen überhaupt op liefde berust en zonder liefde ophoudt; maar doorgaans niet omgekeerd.” Liefde geeft richting aan het medegevoel, dat zich richt naar de liefde en op wie of wat deze is gericht. Het is mogelijk medegevoel te hebben voor mensen van wie we niet houden. Toch berust medegevoel dan op liefde, nl. de liefde voor een groepering, volk of de mensheid. “Het is echter uitgesloten niet mee te voelen met iemand van wie men houdt” (p155). Liefde is ook de basis van medelijden en maakt dit dragelijk. 

https://www.energetischcoachbodymindsoul.nl/loslaten-wat-anderen-van-je-vinden-hoe-doe-je-datd9634f09 

Vormen van liefde

“Liefde is de beweging in de richting van lagere naar hogere waarde” (p169). Het is een gemoedsbeweging, die bijv. het mooie en het goede in een ander of een object of situatie ziet en naar voren haalt. Men zegt weleens dat liefde blind is en idealiseert. Maar eigenlijk maakt liefde de ogen scherper en ziet zij de essentie van een persoon, de diepere en hogere waarden en mogelijkheden. Scheler ziet mensen als zich ontwikkelende wezens en dragers van waarden. Ieder persoon heeft zijn eigen unieke, bijzondere waarde, die zich onderscheidt van andere waarden en andere personen. De persoonlijke liefde ziet het unieke van de persoon, die wordt bemint om wie hij of zij is, niet zozeer om zijn of haar eigenschappen en waarde, maar om zijn of haar eigenwaarde. Er is bij liefde iets meer dan waardering voor zijn of haar eigenschappen. “De (geestelijke) persoon is qua persoon überhaupt niet objectiveerbaar” (p241). Liefde kent ook geen redenen, wordt weleens gezegd, en heeft iets ondoorgrondelijks.

Een persoon is geen object, maar heeft wezenlijk iets ongrijpbaars, dat meer is dan al zijn daden en eigenschappen en ook meer dan zijn of haar lichaam. Scheler noemt het ook wel de ‘ziel’ (p180). In zijn eigenschappen ontglipt de persoon ons, omdat hij of zij meer is dan deze. Een persoon wordt ervaren (als gegeven) of ontmoet door met hem of haar mee te leven, door inlevend begrip (‘Verstehen’ und ‘Nachleben’, p 180). Door liefde vatten wij de waarde van de persoon als persoon. Scheler onderscheidt de (geestelijke) liefde voor de persoon (als ‘ik-individu’) van “de vitale of hartstochtelijke liefde”, die ook de lichamelijke liefde omvat (p182).

Ook van objecten kan men houden op verschillende manieren en op verschillende niveaus: het nuttige en aangename, het mooie, waardevolle of het heilige. Dit komt enigszins overeen met het onderscheid in hoger en lager geluk in het utilitarisme van John Stuart Mill, van zinnelijk naar geestelijk (zie CM 116, Sidgwick Deel 1,2 en4).

Verder noemt Scheler als voorbeelden van vormen van liefde: moederliefde, kinderliefde, vaderlandsliefde, erotische liefde, liefde voor verschillende objectgebieden, zoals het (eigen) land of kunst en muziek. Met liefde hangen diverse kwaliteiten samen: welwillendheid, beminnelijkheid, tederheid, hoffelijkheid, vriendelijkheid, toewijding, aanhankelijkheid, vertrouwdheid, dankbaarheid, erkentelijkheid, piëteit, enz. Scheler noemt dat modi of verschijningsvormen van de liefde.

Beperkingen van naturalistische liefdestheorieën

Theorieën die liefde proberen te verklaren uit driften en instincten schieten volgens Scheler tekort. Hij gaat er te uitgebreid op in om in dit bestek te kunnen weergeven. Er kunnen diverse gegevens mee verklaard worden, maar bijv. monogamie (als vrije persoonlijke keuze) kan er volgens hem niet door worden verklaard. Evenmin kan duidelijk worden gemaakt hoe de geestelijke liefde van persoon tot persoon uit ons driftsysteem kan worden verklaard. Het verband tussen waarden en driften is een ander onduidelijk gebied en ook hoe het bewustzijn van waarden ontstaat (uit een blind streven) of hoe een drift liefde voortbrengt en hoe liefde en medegevoel zich kunnen uitbreiden tot de hele mensheid. Wetenschappelijk vorderingen op dit gebied sinds Scheler gaan dit bestek eveneens te buiten. Het werk van primatoloog Frans de Waal over empathie bij dieren en mensen en het werk van de onlangs overleden E O Wilson, de grondlegger van de sociobiologie, (zie CM 87) is o.m. hier relevant.

 

Het vreemde ik

Het derde en laatste gedeelte van het boek gaat over “het vreemde ik”, een opmerkelijke titel. Het eerste en tweede gedeelte ging resp. over medegevoel en liefde (en haat als tegendeel, dat hier niet aan de orde kwam). “Men kan vreemde lichamen ‘waarnemen’, vreemde ikken echter niet” (p286). De vraag is dan hoe we met elkaar verbonden kunnen zijn als verschillende ‘ikken’ of mensenzielen en hoe we anderen kunnen kennen. Hoe is het ik met anderen en met de gemeenschap verbonden? Wat is de essentie van saamhorigheid, sympathie en medegevoel en van sociale relaties? Wat is de essentie of werkelijke kern van een ik en van het bewustzijn? En hoe verhoudt het zich tot andere (vreemde) ikken of wezenskernen? Hoe vormt zich het ik, het sociale bewustzijn en de houding t o v vreemde ikken?

Daarmee hangen vele kentheoretische en (sociaal)psychologische kwesties samen, die dit bestek te buiten gaan. Scheler beantwoordt dergelijke vragen ook niet, maar stelt nog meer vragen en laat diverse voorlopige pogingen van collega’s van diverse disciplines om ze te beantwoorden de revue passeren. Het siert hem dat hij eindigt met vragen en zijn eerdere antwoorden voorlopig laat zijn, zoals gebruikelijk in de wetenschap, die vaak meer vragen oproept dan ze kan beantwoorden. Ons leven blijft een wonderlijk gegeven, waar wij ons in verwondering doorheen begeven. 

Slotwoord

Als dit exposé enig begrip en sympathie heeft gewekt of het belang daarvan heeft toegelicht, heeft het zin gehad. Het is (gelukkig) niet nodig alle antwoorden te weten om anderen met enige sympathie en liefde tegemoet te kunnen komen.

Toevallig volgde ik na dot schrijven een internetpresentatie van de natuurkundige Marcus Schmiecke over frequentietherapie. Analoog hiermee is de persoonlijke essentie of persoonskern op te vatten als een unieke individuele frequentie van een onderliggend veld, waarin alle frequenties met elkaar zijn verbonden en toch hun individualiteit bewaren. In termen van frequenteis en velden zou de filosofie van Scheler zo nader toegelicht kunnen worden.

Tot slot de vraag hoe sympathie en medegevoel bevorderd kunnen worden. Dat kan door contact te maken met de bron ervan in onze bestaansgrond, bijv. door meditatie en gebed en door sympathie tot uitdrukking en in praktijk te brengen door welwillend handelen, vrijwilligerswerk, enz. Er zijn ook empathische methoden zoals actief en empathisch luisteren, geweldloze en verbindende communicatie (Marshall Rosenberg).

In The Ways and Power of Love: Types, Factors and Techniques of Moral Transformation (1953, 2002)

behandelt Pitirim Sorokin diverse methoden. Het boek werd tijdens de Koude Oorlog niet serieus genomen door collega-sociologen en paste evenmin in de tijd als het boek van Scheler. Het werk van Martha Nussbaum, o.a. Politieke emoties: Waarom een samenleving niet zonder liefde kan wordt wel serieus genomen evenals de vele werken van Frans de Waal (zie CM 119).

Persoonlijke noot over sympathie en eenheidsgevoel bij Max Scheler

Een gevoel van eenheid en verbondenheid met de natuur is mij van kindsbeen af bijgeleven. Dat ik op een boerderij ben opgegroeid tussen de koeien en andere dieren, met wie (!) ik me verbonden voelde, heeft wellicht bijgedragen tot dit gevoel van verbondenheid. Onze koeien hadden namen en een eigen karakter. De natuur was voor mij ook bezield en verbonden met mijn ziel, mijn essentie.

Het lijkt op een soort pantheïstisch levensgevoel. Eigenlijk meer panentheïstisch - ik ben katholiek opgevoed met geloof in God als schepper. De scheiding tussen God en de schepping als object van exploitatie kwam mij onwezenlijk voor. Wij zijn deelnemer en onderdeel van de natuur.

Liefde voor de natuur, voor landschappen, wolkenluchten en wateren, voor planten, bomen, dieren en mensen liggen in het verlengde van elkaar. Ook bij Scheler is dat allemaal herkenbaar. Ik werd al jong vooral aangetrokken tot de oosterse filosofie.

Als 17-jarige kocht ik twee boekjes: H Groot, Verborgen wijsheid uit de Oepanishaden en Lau Tse, Tau Tse Tsjing (vertaald en ingeleid door J A Blok). Openbaringen die aansloten bij mijn levensgevoel en visie tot de dag van vandaag. De leer van Atman, de individuele ziel, is Brahman, de universele bestaansgrond, was mij uit het hart gegrepen. Niet lang daarna ben ik gaan mediteren, waardoor het inzicht in de eenheid zich verdiepte door een directe beleving, die mij inspireerde tot talloze gedichten. 

Millet, La bergère gardant ses moutons

 

                        Openheid en sympathie         2022 01 16

 

Aan mijn leven ga ik steeds voorbij

En diep van binnen ben ik vrij

Ieder ogenblik een nieuw moment

naar de toekomst toegewend

 

Als we vrij zijn van het verleden

leven we volledig in het heden

Het leven ligt dan voor ons open

Hoe het ook zal kunnen lopen

 

In een helder vrij bewustzijn

kan het leven aangenamer zijn

Transparant naar elke kant

In een zinvol groot verband

 

Waarin alles samenhangt

en de een de andere verlangt

Iedereen elkander nodig heeft

Niet alleen zijn eigen leven leeft

 

Wanneer twee of meer personen

in vrede tot elkander komen

ontstaat er iets dat groter is

dan hun beider ergernis

 

Twee afgescheiden mensen

treden uit hun grenzen

Hun innerlijk gaat open

als hun levens samenlopen

 

In een essentiële harmonie

vanuit een diepere dimensie

een dimensie waar de rede zwijgt

en iedereen zich tot elkander neigt

 

Soms noemt men deze diepte

sympathie, verbondenheid of liefde

als mensen aan hun eigen waan

ontkomen en voorbijgaan

 

Voorbij hun grenzen kijken

zich naar elkander neigen

niet afgescheiden blijven

en elkaar de handen reiken