Herman Hümmels

Civis Mundi Digitaal #121

door Klasse-migratie

Bespreking van van Ron Meyer, De onmisbaren, 2021 en Joris Luyendijk, De zeven vinkjes, 2022

 

 

In dit tweeluik bespreek ik twee boeken die, hoe verschillend ook, eigenlijk over hetzelfde onderwerp gaan: klasseverschil. Klasse-groepering bestaat nog steeds en blijkt volgens de schrijvers problematischer te zijn dan in het algemeen erkend wordt. Het zijn twee persoonlijke getuigenissen: Joris Luyendijk beschrijft het verschijnsel klasseverschil als lid van de hoge middenklasse (de elite) en de codes die daar ‘geleefd’ worden.

Ron Meyer schrijft vanuit zijn positie als eerste generatie klasse-migrant (afkomstig uit “een klasse die niet meer leek te bestaan”, de arbeidersklasse). De term ‘klasse-migrant’ hoorde ik voor het eerst van mijn dochter. Als zoon van een textielarbeider en opgegroeid in een klein dorpje in Twente ben ik een klasse-migrant. Ik voldoeniet aan de zeven vinkjes , mede door mijn gebrek aan een middelbare schoolopleiding. Vanuit die achtergrond las ik de twee boeken.

De schrijvers
Ron Meyer is politicus en voormalig vakbondsman. Hij was tot 2020 voorzitter van de Socialistische Partij (SP). Meyer werd bekend na het leiden van stakingen in de schoonmaakbranche en de distributiecentra van Albert Heijn (Wikipedia). Joris Luyendijk is een Nederlandse non-fictie auteur, antropoloog, nieuwscorrespondent en tv-interviewer (Wikipedia). Hij schreef onder andere het boek Dit kan niet waar zijn, over de bankenwereld in Londen.

De overeenkomsten
Het gaat in beide boeken om persoonlijke ervaringen vanuit de confrontatie met een andere klasse. Het woord ‘klasse’ vat ik meer op als kwaliteitscategorie dan als structurele onderverdeling, maar het gaat om beide. Het gaat om sociale categorieën, met name om groeperingen waar mensen door geboorte lid van zijn of zijn geweest. In het laatste geval, bij het stijgen op de sociale ladder, gaat het om ‘klasse-migratie’.

De klasse waarin men opgroeit, blijkt (nog steeds) bepalend te zijn voor de mogelijkheden om je thuis te voelen in een andere klasse. Meyer beschrijf zijn ontwikkeling als zoon van een moeder die in de thuiszorg werkte en een vader die vrachtwagenchauffeur en koelmonteur was. Luyendijk beschrijft zijn bewustwordingsproces  aan de hand van zijn confrontatie met een andere (Engelse) ‘bovenlaag groepering’. Hij was toen onderzoeker van de bankenwereld in Londen voor The Guardian. Luyendijk werd zich bewust van zijn privileges door zijn ervaringen met collega’s van The Guardian. Hij vond daar geen aansluiting en begreep eerst niet waarom. Tot hij een klasse-migrant ontmoette, die hem duidelijk maakte dat het kwam door cultuurverschillen.
Het grote verschil tussen beide boeken is dat de schrijvers vanuit een andere sociale klasse schrijven, waarbij Meyer een eerste generatie klasse-migrant is en Luyendijk een lid van ‘de hoge middenklasse’. De overeenkomst is de worsteling waarover beide schrijvers getuigenis afleggen over hun omgang en confrontatie met het verschijnsel ‘sociale klasse’.

Kansen in de arbeidersklasse
“Kansen in het leven zijn veel minder een kwestie van merites, van individuele prestaties, dan van de economische, sociale en maatschappelijke omstandigheden. Van je ouders... Klasse is overal, behalve op tv, in de kranten of aan de talkshow tafels. En evenmin in de politiek” (Meyer p54, 40).
Meyer probeert het verhaal van zijn ouders te schrijven. Hij doet dit soms in briefvorm aan zijn ouders: “Eind 2020 lees ik een stuk dat me in razernij doet ontsteken. In een reportage over sociaaleconomische ongelijkheid is een van de conclusies dat jullie nauwelijks ambitie hebben. ‘Een grote groep wil nauwelijks stijgen op de maatschappelijke ladder’.” (M p25)
Meyer begint met de constatering dat het verschil in levensverwachting tussen twee van zijn beste vrienden groot is. De ene woonde bij hem in de buurt: ‘achter het spoor’. Hij zal naar verwachting gemiddeld zes jaar jonger sterven dan de mensen met de achtergrond van zijn andere vriend die in een ‘beter buurt’ woonde. De klasse van de lage inkomens wordt gemiddeld vijftien jaar eerder ziek. Een verschil in gezondheidsverwachting dat regelmatig terugkomt in het boek.

Sociale ladder
Beide boeken maken duidelijk dat economische ongelijkheid alles te maken heeft met het nest waarin je opgroeit en de kringen waarin je later verkeert. Toegang krijgen tot een andere sociale klasse gaat alleen via, voor velen te hoge, drempels. Die obstakels hebben niets te maken met capaciteiten, maar met manieren-van-doen. Anders gezegd: met de kleine nuances in de cultuurverschillen.

Zelfs als je, zoals Luyendijk ondervond, over de juiste papieren beschikt en behoort tot een vergelijkbare maatschappelijke laag.
Onze maatschappij is opgedeeld in te onderscheiden klasse-groeperingen, die in enige mate en gesloten karakter hebben, waarin de mensen zich thuis voelen en elkaar begrijpen op grond van allerlei subtiele gewoontes. Bij dit ‘thuis’ en ‘gelijkwaardig voelen’ speelt economische ongelijkheid een belangrijke rol, maar is lang niet het enige punt: het gaat vooral ook om gedragsverschillen (accenten, gewoontes).
Het idee dat we in een open maatschappij leven waarin klasseverschillen verleden tijd zijn, is onjuist. Het idee dat je kunt bereiken wat je wilt, als je maar genoeg je best doet, is een mythe en geeft blijk van onbegrip ten aanzien van wat ‘nieuwkomers’ doormaken.

Onzichtbare barrières
Luyendijk legt de vinger op de juiste plek door te beschrijven hoe ongeschreven codes, toonverschillen in de communicatie, enzovoort, doorslaggevend zijn. “Hoe vaak ik niet bij vergaderingen heb gezeten waar geen woord viel dat ik moest opzoeken, terwijl ik na afloop toch geen idee had wat er was besloten.” (L p27)
Meyer had een eerste confrontatie met klasseverschil, toen hij voor het eerst bij een vriend uit een andere klasse op bezoek kwam. Hij schrok later van zijn eigen ‘compensatiegedrag’. “De schaamte ging niet over het verschil, maar over mijn eigen muffe drang om ergens bij te horen waar ik kennelijk niet bij hoorde” (M p34).

Macht
Toegang tot de politiek is vooral weggelegd voor de beter gesitueerden. “Alleen tegenmacht die aan het stuur weet te rukken, zal daadwerkelijk iets veranderen. Als we willen dat de machtsverhoudingen veranderen, zullen we onze gammele bak pontificaal tegen hun Tesla of Porsche moeten parkeren” (M p110).
Waar het om gaat, is dat er in elke maatschappij een dominante groepering is: een klasse waar mensen uit groeperingen zich naar richten, of te richten hebben. De leden van de dominante groepering kunnen daarom niet weten hoe het voelt om afhankelijk te zijn van mensen die anders doen, denken of eruit zien als hijzelf: “Wat een merkwaardige en interessante categorie mensen: zij die in principe geen ervaring kunnen hebben met kwetsbaarheid op grond van hun sociale klasse, cultuur, geslacht, huidskleur of seksuele identiteit…  En we noemen het geen discriminatie, maar in de publieke opinie kan met intense minachting worden gesproken over laagopgeleiden” (L p81,82).

Mannen zoals ik’
“Mannen zoals ik”, schrijft Luyendijk, “hoeven zich nooit aan te passen. Iedereen past zich juist aan ons aan” (L p11). Hierdoor hebben mannen zoals hij niet door dat ze zich in een bijzondere (geprivilegieerde) situatie bevinden. Luyendijk heeft het dan over de situatie in Nederland, want in Engeland ging alles ineens anders. In een persoonlijke getuigenis beschrijft hij waar hij tegenaan liep na zijn entree bij The Guardian. Hij vond de aansluiting bij zijn collega’s niet. Tot hij begreep dat het zijn andere (Nederlandse) achtergrond was dat hem parten speelde. “Mannen zoals ik”, spelen elkaar de bal toe. Dit is het glazen plafond waar vrouwen tegenaan lopen. “Mannen zoals ik” voldoen aan een aantal van ‘de zeven criteria’ die je kunt afvinken, als je:

✓ minstens één hoogopgeleide en/of welgestelde ouder hebt die je de weg in het onderwijssysteem kan wijzen;

✓ minstens één in Nederland geboren ouder of verzorger hebt die je de cultuur van de meerderheid kan meegeven;

✓ man bent;

✓ hetero bent;

✓ wit bent;

✓ gymnasium of vwo hebt afgerond;

✓ universiteit hebt gedaan.


Conclusie
“‘Weet je ook eens hoe het voelt’, verzuchtte een bevriende moslima toen ik haar mijn verhaal deed” (L p33). Hoewel ik, net als de moslima waarover Luyendijk schreef, een migrant ben, voelde zij iets anders dan ik me ooit gevoeld heb. Zij voelde zich gediscrimineerd, ik heb me nooit gediscrimineerd gevoeld. Wel dat ik er vaak niet bij hoorde, en er nog steeds niet bij hoor. Maar dit zegt alleen iets over mezelf. (Ik mis drie van de zeven vinkjes – de eerste twee en de op één na laatste).
De moslima interpreteert wat de ander bedoelt: zij vindt dat ze buitengesloten wordt door anderen. Ze geeft daarmee een moreel oordeel over anderen. Ik heb me nooit buitengesloten gevoeld. Het kan zijn dat ik niet doorhad wat er gebeurde. Zoals Luyendijk het eerst niet doorhad. Werd Luyendijk gediscrimineerd? Wordt de arbeidersklasse gediscrimineerd? Wanneer is er sprake van discriminatie? Ik denk daarbij aan allerlei minderheidsgroeperingen die, door zich ‘gediscrimineerd’ te noemen, anderen willen dwingen met hun gevoeligheid rekening te houden (woke-beweging, LHBTQQIP2SA ).

Het gaat hier om morele kwesties. “Moraal (of zeden) is het geheel van handelingen en gedragingen die, in een gegeven maatschappelijke context, als correct en wenselijk worden gezien” (Wikipedia. Het gaat hier vooral om het tussenzinnetje ‘de gegeven maatschappelijke context’. Die maatschappelijke context wordt tegenwoordig te vaak niet meer meegerekend. Het gaat te vaak om onbegrensde vrijheid. Dit is waar voor mijn gevoel beide schrijvers impliciet op wijzen. Op de realiteit van klasse-groeperingen en het op een goede manier recht doen aan klasse- en cultuurverschillen.