Civis Mundi Digitaal #121
In de levende natuur is een alom aanwezige levenskracht of levensdrift werkzaam, die lijkt te leiden tot een subtiele samenhang van alle levensvormen. Hierbij richten al die levensvormen zich middels een vaak complex geheel van samenwerking en strijd op het eigen individuele overleven en dat van de eigen groep, zonder echter daarmee te leiden tot een ernstig verstoren van de levende natuur als geheel. Zou gezegd kunnen worden dat de levende natuur functioneert met wijsheid?
De mens is deel van de levende natuur, valt bij hem iets van wijsheid te bespeuren? Een van de uitspraken van Nietzsche die mij altijd al intrigeerde is de volgende: hinter deinen Gedanken und Gefühlen, mein Bruder, steht ein mächtiger Gebieter, ein unbekannter Weiser … In deinem Leibe wohnt er, dein Leib ist er. Es isst mehr Vernuft in deinem Leiben, als in deiner besten Weisheit"(1).
Er is meer wijsheid in het menselijk lichaam dan veel mensen denken. Ik denk dat je kunt zeggen dat deze wijsheid zich allereerst toont in de wijze waarop het menselijk lichaam leidt tot in standhouding van zichzelf. Deze instandhouding laat zich primair voelen in de drangtoe te geven aan Lust, waaronder ook vermijding van onlust. Lust zet onder meer aan tot eten, drinken en rusten en tot het zoeken van bescherming tegen onlustgevende omstandigheden zoals hitte of kou en vooral ook fysieke bedreiging vanuit de omgeving.
Om dit voor elkaar krijgen heeft de mens een zekere mate van controle over zijn omgeving nodig. Hij moet in staat zijn deze zodanig vorm te geven dat hij aan zijn basale behoeften kan voldoen. Dit alles kan hij niet alleen, er is ook Verbondenheid nodig, niet alleen om zich te kunnen voortplanten, maar ook om elkaar te ondersteunen in al die situaties waarin hij het niet alleen aan kan.
Lust, controle en verbondenheid. Deze drie behoeften worden hier gezien als basisbehoeften: behoeften die bij ieder mens tenminste in minimale mate bevredigd moeten worden om het fysieke overleven mogelijk te maken (2).
Basisbehoeften zijn krachtige drijfveren en zijn niet speciaal voor de mens uit de lucht komen vallen. Lang voor het bestaan van de eerste mens lijkt de bevrediging van deze behoeften al noodzakelijk te zijn geweest om het overleven van vele andere diersoorten mogelijk te maken. Zonder de drijfveer van lust of de drang tot vermijding van onlust zou de levenskracht en daarmee ook de kracht die aan de behoefte aan controle en verbondenheid ten grondslag ligt wegvloeien. Zonder een minimum aan controle, waaronder ook zelfcontrole, dreigen de mens en andere soorten aan lust en kwetsbaarheid ten onder te gaan. En zonder een minimum aan verbondenheid dreigen hele soorten te verdwijnen.
Basisbehoeften kunnen niet zonder elkaar, ze zijn sterk van elkaar afhankelijk. Echter, ze brengen ook tegenstrijdige verlangens met zich mee. Een op elkaar afgestemd evenwicht is hierdoor noodzakelijk en zal - hoe belangrijk de bevrediging van afzonderlijke basisbehoeften ook is - een voortdurend onderling begrenzen met zich mee brengen.
Bij de vroege mens vonden in de loop van de evolutie grote veranderingen plaats, waarmee deze zich in toenemende mate ging onderscheiden van andere diersoorten. Allereerst door het gebruik van gereedschap en veel later door het kunnen maken, onderhouden en gebruiken van vuur. Ongeveer 70.000 jaar geleden was er één mensensoort die zodanig op cognitief niveau veranderde, dat deze zich ook ging onderscheiden van alle andere in die tijd levende mensensoorten; een verandering die ertoe leidde dat in evolutionair gezien korte tijd, al die andere mensensoorten van de aardbodem verdwenen.
Bij de enig over gebleven mensensoort, de homo sapiens, was sprake van een sterke groei van het denkvermogen, en vooral van het vermogen denken en gevoelens in beeld en taal en later ook in geschrift uit te drukken. De al sinds lange tijd vastliggende en op overleving gerichte patronen van het menselijke denken en handelen werden geleidelijk als minder vanzelfsprekend ervaren. Er ontstonden allerlei nieuwe en meer complexe, veelal mythisch en later religieus gekleurde vormen van verbondenheid, waarmee de gevoelde eenheid met de eigen leefgemeenschap en de omringende natuur sterker tot uitdrukking kon komen . De controle, de grip op de omgeving, werd groter. Dit vooral door het beter begrijpen van de vaak niet direct zichtbare mogelijkheden die de omgeving biedt. De basale behoefte lust te beleven en onlust te vermijden kreeg allerlei nieuwe kansen.
Een vorm van bewustzijn was tot ontplooiing gekomen, waarbij de mens in staat was de wereld om zich heen op een excentrische, reflectieve wijze te bekijken. Deze vorm werd echter ingeperkt door het centrische bewustzijn, een vorm van beleven en denken waarbij de mens nog in verregaande mate opgaat in de groep en de verdere leefomgeving. Dit op genen, instinct, intuïtie en beproefde culturele waarden rustend bewustzijn was lange tijd nog zo dominant, dat het reflectieve slechts mogelijk was voor zover dat in het centrische beleven en denken inpasbaar was (3).
In de loop van de laatste millennia voor de jaartelling kwam daar verandering in. Als gevolg van het reflectieve denken, dat vooral ook een denken is met een analytische en kritische blik, verzwakte bij de mens, mogelijk het meest bij de westerse mens, uiteindelijk het sterke centrische bewustzijn. Het werkingsgebied van het excentrische bewustzijn werd hierdoor aanzienlijk vergroot, waardoor de mens niet alleen zijn omgeving, maar later ook zichzelf beter in het vizier kreeg.
Je zou kunnen zeggen dat deze mens sindsdien nog met een been in de natuurlijke orde staat en met het andere toenemend in een orde die daar in sterke mate van onafhankelijke is en op allerlei terreinen meer vrijheid en mogelijkheden biedt: de orde van het kritische, analytische en abstracte denken.
De groei in vrijheid van denken en drang daarnaar te handelen kan gezien worden als een uiterst belangrijke verruiming van het werkingsgebied van de basisbehoefte controle, de behoefte om het eigen leven zo veel mogelijk zelf vorm te geven. Door dit grotere verlangen naar autonomie begon de mens, en mogelijk vooral weer de westerse mens, zich steeds meer te ontworstelen aan de dwingende kracht van nu eenmaal bestaande eeuwenoude denkpatronen en mores. Er was een groeiend besef niet alleen deel te zijn van een groter geheel maar ook een zelfstandig iets; een iets dat de basis kan zijn voor het maken van eigen keuzes, keuzes die niet per se in lijn liggen met wat in de groep gebruikelijk is. Dat iets zou je het ’zelf’ kunnen noemen.
Dat ’zelf’ is te zien als een nieuwe tak aan de oude stam van het al veel langer bestaande intuïtieve ’zelf’. Die nieuwe tak is steeds meer een eigen vorm gaan zoeken, wat leidde tot een innerlijke splitsing. Er zijn nu twee ’zelven’. Het aloude met de natuur vergroeide deel dat je het pre-reflectieve zelf zou kunnen noemen en het relatief nieuwe deel, het reflectieve zelf. En, zoals iedereen uit eigen ervaring weet, hebben die het vaak moeilijk met elkaar (4).
Wat wordt verstaan onder het ’zelf’? Over wat het ’zelf’ is, of zou zijn, lopen de opvattingen sterk uiteen. Echter, wanneer ook hier uitgegaan wordt van de wijsheid van het lichaam, van de ’taal’ van het lichaam, dan is er opeens op één punt overeenstemming: los van welke opvatting je ook over het ’zelf’ hebt, iedereen heeft in meer of mindere mate en in welke vorm dan ook, de beleving een ’zelf’ te zijn of te hebben; en iedereen is dan ook in die zin gelijk.
Bij een sterker wordende beleving een ’zelf’ te zijn of een ’zelf’ te hebben, groeide ook de behoefte dit ’zelf’ te leren kennen en daar zorg voor te dragen; ook nam het verlangen toe in dit ’zelf’ erkend en gewaardeerd te worden; gewaardeerd door anderen, maar uiteindelijk vooral door de persoon zelf. Deze behoefte aan waardering en zelfwaardering, waarbinnen woorden als ’eer’ en ’respect’ thuishoren, lijkt uitgegroeid te zijn tot een nieuwe basisbehoefte.
Maar, voldoet deze nieuwe behoefte aan de voorwaarden die hier aan een basisbehoefte gesteld worden? Een behoefte wordt hier gezien als een basisbehoefte wanneer de bevrediging of vervulling van die behoefte noodzakelijk is voor het overleven en voor ieder mens geldt.
Was de bevrediging van de basisbehoeften lust, controle en verbondenheid nog noodzakelijk voor de fysieke overleving, bij de behoefte aan zelfwaardering is dat niet meer het geval. Alhoewel, in sommige situaties kan een ernstig gebrek aan zelfwaardering of een heldhaftig vasthouden daaraan toch leiden tot levensgevaarlijke consequenties.
Echter, het is vooral om een andere reden dat ook de bevrediging of de vervulling van de behoefte aan zelfwaardering hier gezien wordt als noodzakelijk voor overleven: niet zozeer de noodzaak van fysieke overleving van de eigen persoon, als wel van psychische overleving, de beleving er in psychische zin te mogen zijn. Hiermee wordt de inhoud van het begrip basisbehoefte verruimd.
Aan de tweede voorwaarde, de voorwaarde dat deze behoefte voor iedereen zou moeten gelden, lijkt slechts in een beperkt aantal culturen voldaan te worden. Het was in de westerse wereld en dan vooral de periode van de Romantiek, dat door de nadruk op het individuele ’zelf’ het verlangen naar zelfwaardering sterker naar voren kwam. Aanvankelijk was dit toch nog vooral een elitair verlangen. Sinds de tweede helft van vorige eeuw is in die wereld dit verlangen zodanig op de voorgrond komen staan dat het daar inmiddels wel gezien kan worden als een voor ieder mens geldend verlangen. In de niet-westerse wereld lijkt dit verlangen naar zelfwaardering niet of nog niet zo algemeen. Misschien kan dit verlangen daar als een basisbehoefte in wording gezien worden.
Het verlangen naar zelfwaardering lijkt een typisch menselijke behoefte te zijn die zich niet of nauwelijks voordoet bij andere dieren. De ontwikkeling en cognitieve ontwikkeling van andere dieren lijkt maar in beperkte mate op die van de mens en is vooral allerlei andere kanten opgegaan, wat heeft geleid tot vele bijzondere vermogens waar de mens niet aan kan tippen. Waarom zou onze ontwikkeling niet dezelfde kant als van vele andere dieren zijn opgegaan, waardoor bijvoorbeeld ons reuk-, zicht- en hoorvermogen of ons oriëntatievermogen veel sterker zou kunnen zijn?
Wat heeft de ontwikkeling van het reflectieve ’zelf’ en het daaraan verbonden verlangen naar waardering voor dat ’zelf’ ons eigenlijk te bieden? Een groot ander evolutionair voordeel? Het evolutionaire voordeel van de aloude basisbehoeften verbondenheid, (zelf)controle en lust spreekt voor zich. Hoe zit dat met zelfwaardering? Eerder opperde ik het idee dat de behoeften aan waardering en Zelfwaardering te zien zijn als een extra stimulans tot ontplooiing van eigen bijzondere mogelijkheden en daarmee tot ontplooiing van allerlei nieuw emotioneel, creatief, intellectueel of sociaal gedrag dat voorheen niet op die wijze gestimuleerd kon worden (5).
In extreme omstandigheden, wanneer alle levensenergie nodig is om fysiek te overleven, dus wanneer alle energie aangewend moet worden om aan de behoeften aan lust, controle en verbondenheid te voldoen, zal de psychische behoefte aan zelfwaardering zich waarschijnlijk niet als basisbehoefte kunnen handhaven; dat wil zeggen zich niet kunnen handhaven als een behoefte die algemeen ervaren wordt als voor overleven noodzakelijk.
In het kielzog van de behoefte aan zelfwaardering is de zoektocht naar een persoonlijke zin van het leven in korte tijd uitgewaaierd van bepaalde kleine geprivilegieerde kringen naar steeds bredere lagen van de westerse bevolking en ook daarbuiten. In toenemende mate lijkt waardering en zelfwaardering niet meer voldoende voor de psychische overleving. De zoektocht naar de zin van het eigen leven lijkt een terugkeer naar iets wat vooral in het Westen verwaarloosd is: het gevoel van verbondenheid. Verbondenheid met een groter geheel en het verlangen daaraan een bijdrage te leven, als ultieme beleving van zin.
Kan het verlangen naar het ervaren van een (diepere) zin van het eigen leven gezien worden als een eigenstandige basisbehoefte of als een inherent deel van de basisbehoefte zelfwaardering? Mijns inziens is dat (nog) niet het geval. Alhoewel bij veel mensen de behoefte aan het ervaren van zin duidelijk groeiende is en deze behoefte bij een deel daarvan ook als centraal in hun leven ervaren wordt, is de verspreiding van dat verlangen nog beperkt en daarmee (nog) geen basisbehoefte te noemen (6).
Een belangrijke aanname in dit artikel is dat vooral de drie oudste basisbehoeften al zo lang het menselijk functioneren bepalen, dat deze behoeften niet alleen bij het overleven maar ook bij het meer gewone dagelijkse leven als vanzelf een belangrijke rol gingen spelen; dit mede omdat het ervaren van lust, controle en verbondenheid in dat leven vaak aangenaam en nuttig blijkt. Wanneer in het dagelijks leven het overleven al langere tijd niet in gevaar is geweest, dreigt het besef van het belang van basisbehoeften te verbleken. Echter, er is niet veel fantasie voor nodig om je te realiseren, hoe bijvoorbeeld in geval van een wereldoorlog of acute ontregeling van de levende natuur, je keihard geconfronteerd wordt met het belang van juist die behoeftes: controle, verbondenheid en lust.
Zijn basisbehoeften te zien als morele waarden?
De levende natuur is amoreel, zij heeft het morele niet nodig. De wijze waarop zij zich uitdrukt in basisbehoeften lijkt te getuigen van wijsheid en zou je het amorele goede kunnen noemen. De drang de basisbehoeften lust, controle en verbondenheid te bevredigen of te vervullen, en dat op evenwichtige wijze, heeft een grote instinctieve vanzelfsprekendheid. Bij vele diersoorten, waaronder ook de vroege mens zijn de basisbehoeften en hun onderlinge verhouding al miljoenen jaren zodanig door natuurlijke, instinctieve programma’s vorm gegeven, dat het eigen overleven en dat van de groep of soort maar ook dat van de natuur als geheel, zo goed als mogelijk gewaarborgd lijkt te zijn. De enige uitzondering hier en tevens stoorzender is de homo sapiens, de latere mens.
Bij deze latere mens was het denken en handelen op geleide van een onbewust instinctief evenwicht, steeds meer verschoven naar een denken en handelen op basis van bewuste, hoogstpersoonlijke en rationele overwegingen. Dit leidde tot een meer afstandelijke houding van de mens ten opzichte van het eigen beleven en de hem omringende gemeenschap en natuur. Het eerdere natuurlijke instinctieve evenwicht tussen de basisbehoeften werd steeds minder vanzelfsprekend; dit geldt met name voor het evenwicht tussen de behoefte aan verbondenheid enerzijds en de meer op het belang van het ’zelf’ gerichte behoeften aan controle, lust en zelfwaardering anderzijds.
De latere mens is toenemend in staat geraakt het in de natuur heersende evenwicht tussen basisbehoeften te verbreken. Hij is dan niet alleen in staat, als het hem zo uitkomt, Verbondenheid te vervangen door zorgeloosheid of onverschilligheid, maar ook om deze behoefte op grote schaal te vervangen door het tegendeel, door gevoelens van minachting of haat. Hij kan dit door zijn innerlijke splitsing, door het gegeven dat hij slechts met een been in de natuur staat en met het andere been kan gaan staan waar hij wil staan.
Het reflectieve denken bracht ook positieve ontwikkelingen met zich mee. Naast allerlei technische mogelijkheden gericht op het welzijn van vooral de mens, leidde het ook tot een toenemend inzicht in het eigen functioneren en dat van de ander. Het werd steeds beter mogelijk dit inzicht onder woorden te brengen, daar op te reflecteren en dit met de ander te delen. Scherper en op meer bewuste wijze kon naar voren komen dat het bevredigen of vervullen van basisbehoeften, van de behoeften aan lust, controle en verbondenheid, en veel later ook de behoefte aan zelfwaardering niet alleen voor jezelf levensnoodzakelijk is, maar ook voor die ander; en dit niet alleen voor de dichtbije ander, maar geleidelijk ook voor die ander die verder weg staat. Waarmee een belangrijk verschil tussen behoeften en basisbehoeften nog duidelijker kon worden: de bevrediging van deze laatste zou niemand onthouden mogen worden.
Wanneer het bevredigen van deze vier basisbehoeften niet alleen voor jezelf maar ook voor ieder mens noodzakelijk is om overleven mogelijk te maken, worden dan die behoeften voor de latere mens, de mens die op een veel meer bewuste wijze tot keuzes kan komen, niet ook morele waarden die nagestreefd zouden moeten worden?
De meeste mensen zullen een bevestigend antwoord op deze vraag vanzelfsprekend vinden. Ook op grond van de Gulden Regel volgt een bevestigend antwoord. Weinig mensen zullen deze Regel niet kennen: wat gij wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander. Deze Gulden Regel wordt ook wel de ethiek van het gezonde verstand genoemd. Naast deze positieve formulering is er ook een negatieve: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Deze Regel die in positieve of negatieve vorm al millennia bestaat, is in vele culturen, religies en filosofieën terug te vinden; en meer recent ook in de Algemene Verklaring van de Rechten van de Mens.
Evenals bij de vier basisbehoeften het geval is, zal De Gulden Regel zich extra sterk doen gelden op het met diepe gevoelens en motivaties beladen gebied van overleven of niet overleven. Op het veel bredere gebied van het gewone dagelijkse leven zal bij beide opvattingen de morele druk vaak minder gevoeld worden.
De vraag kan bovenkomen of de Gulden Regel een mogelijke ethiek gebaseerd op basisbehoeften niet overbodig maakt. De Gulden Regel heeft twee samenhangende gebreken. De eerste is dat deze tot paternalistisch of zelfs dwingend optreden kan leiden. Wat goed of slecht voor mij is, is dat lang niet altijd voor die ander. Waarbij ik op het tweede punt kom: de boodschap van de Regel is overtuigend, maar er ontbreekt een duidelijke inhoud. Een van de vier basisbehoeften is verbondenheid. Een handelen mede gekleurd door verbondenheid en dan vooral door het daar aan verbonden vermogen tot inleving, zal minder gauw leiden tot een vaak goed bedoeld, maar niet passend optreden.
Hoe noodzakelijkof wenselijk het streven naar bevrediging van basisbehoeften bij jezelf en de ander ook is, toch kan dat streven niet zomaar moreel genoemd worden; althans wat betreft het streven naar bevrediging van een afzonderlijke, geïsoleerde basisbehoefte. Ieder van de vier basisbehoeften is in principe grenzeloos. Het voor jezelf nastreven van het bevredigen van zo’n afzonderlijke behoefte heeft eerder een amoreel karakter en kan immorele gevolgen krijgen. Het bij de ander bevorderen van de bevrediging of vervulling van een afzonderlijke basisbehoefte, zonder oog te hebben voor de consequenties die dit heeft voor de andere drie basisbehoeften is te zien als een mogelijke waarde, maar daarmee nog niet als een morele waarde.
De vroege mens zal op intuïtieve, instinctieve basis vanzelfsprekend een groot besef van het belang van concrete aspecten van basisbehoeften, zoals voedsel, veiligheid en samenwerking hebben gehad. Dit zowel wat betreft hemzelf als zijn gezins- of stamgenoten en wellicht ook anderen in zijn leefomgeving. Echter, zolang zijn reflecterende vermogens nog onvoldoende ontwikkeld waren, zal hij niet of nauwelijks in staat zijn geweest het belang van deze behoeften expliciet te benoemen, daar op reflecterende wijze bij stil te staan en op basis daarvan keuzes te maken.
Zou het instinctieve denken en handelen van de vroege mens moreel genoemd kunnen worden? Mijns inziens is dit niet of nauwelijks het geval. Immers het morele veronderstelt een zekere mate van vrije wil en het op die basis kunnen kiezen tussen het goede en kwade. Instinctieve programma’s bieden die keuzeruimte niet. Bij de latere mens is de grote kracht van het instinctieve steeds meer op de achtergrond geraakt en daarmee ook de sterke samenhang tussen de basisbehoeften. Dit naar het lijkt zonder dat de consequenties daarvan goed beseft werden.
Misschien wat vreemd in deze context, maar bij mij roept deze situatie associaties op met het bijbelse verhaal van Adam en Eva die na het eten van de vruchten van de boom der kennis uit het paradijs verdreven werden. Welke kant worden wij opgestuurd door de tomeloze en ook richtingloze toename van onze kennis?
Zou de mens de oorspronkelijk sterke samenhang tussen de basale behoeften, de behoeften die voor het overleven noodzakelijk zijn, willen of moeten herstellen? Mijns inziens is er een manier van denken en zelfs een voor de hand liggende manier van denken waarmee die samenhang wellicht hersteld zou kunnen worden. En die manier is vooral bescheidenheid. Zouden wij iets kunnen leren van de wijze waarop de levende natuur zich uitdrukt in basisbehoeften?
Wij zouden dit in de natuur al miljoenen jaren bestaande onverbrekelijke geheel van basisbehoeften kunnen overnemen en aanvullen met de recente basisbehoefte zelfwaardering; en dit nieuwe geheel van basisbehoeften, deze nieuwe samenhang, beschouwen als een nieuw geheel van waarden.
Waarden die niet alleen voor het overleven noodzakelijk zijn, maar die ook te zien zijn als waardevolle en vooral ook meer concrete hulp bij de vraag hoe je op te stellen in al die talloos verschillende situaties die zich kunnen voordoen in het meer of minder gewone dagelijkse leven.
Wanneer bij het beoordelen van het morele gehalte van het menselijk denken en handelen actief getracht wordt van deze nieuwe eenheid uit te gaan en deze zoveel mogelijk te bevorderen - ook wanneer slechts één van de basisbehoeften in het brandpunt van de belangstelling staat - kan mijns inziens gezegd worden dat de vier basisbehoeften niet alleen te zien als mogelijke waarden maar juist ook als morele waarden.
Als bron van het morele zie ik de drang tot overleven, zoals deze vorm is gegeven in de vier basisbehoeften, voorop gesteld dat wij bereid zijn met behulp van onze reflectieve vermogens deze behoeften als een onverbrekelijk geheel te zien. Zo zouden wij een eenheid kunnen herstellen die we eerder met diezelfde vermogens verbraken. Waarbij wij het voor ons niet meer vanzelfsprekende en natuurlijke amorele goede, alsnog op morele wijze kunnen trachten te realiseren of zelfs te verfijnen.
Basisbehoeften, vrijheid en referentiekaders
Sinds de komst van het reflectieve denken kan de mens niet meer terug. Het reflectieve denken is onverbrekelijk verbonden met Vrijheid. In mijn optiek is er iets mis met Vrijheid. Vrijheid is een idee. Een idee is een product van het denken en heeft als grote nadeel dat het als product van het denken van inhoud kan veranderen en daarmee niet echt een stabiele inhoud heeft.
Vrijheid wordt veel gezien als een recht. Ik zie vrijheid vooral als een door het denken van de moderne mens afgesplitst idee van de basisbehoefte controle. Deze behoefte heb ik eerder omschreven als de behoefte om het eigen leven zelf zoveel mogelijk vorm te geven.
Vóór die afsplitsing was vrijheid mijns inziens geen recht, maar een inherent en onmisbaar deel van de basisbehoefte controle. Vrijheid werd binnen de basisbehoefte aan controle begrensd door andere basale onderdelen van de behoefte aan controle, zoals zelfcontrole en veiligheid, daarbuiten door de basisbehoeften aan lust en vooral verbondenheid. De nieuwkomer, de latere basisbehoefte aan Zelfwaardering, lijkt die afsplitsing verder bevorderd te hebben.
Vrijheid lijkt een soort vrij zwevend iets geworden te zijn. Maar, wat heeft die vrij zwevende Vrijheid met referentiekaders te maken? Voordat vrijheid zich afsplitste van de behoefte aan controle, was een referentiekader vooral een zaak van de gemeenschap waarin geleefd werd. Lange tijd had daar een referentiekader vaak iets vanzelfsprekends zoals een geloof, deugd of eer.
Misschien valt een referentiekader wel te vergelijken met wat tegenwoordig een ’bubbel’ genoemd wordt: vaak wordt niet of nauwelijks beseft in welke mate je daardoor bepaald wordt. Als wel beseft wordt in welke bubbel je leeft of in welk referentiekader je functioneert of zou willen functioneren dan is er vooral in het Westen iets veranderd: je hebt de vrijheid een bij jezelf passend referentiekader te kiezen. Het aantal referentiekaders, vooral individuele, is daardoor steeds groter geworden.
Wanneer die vrij zwevende vrijheid in verband gebracht wordt met morele waarden doemt een groot probleem op. Morele waarden zouden idealiter een referentiekader moeten hebben dat voor iedereen hetzelfde is en dat zo mogelijk ook een stabiele inhoud heeft. De vraag is echter of zo’n kader wel te vinden is wanneer menselijke ideeën of overtuigingen als uitgangspunt genomen worden.
Een mogelijk alternatief is niet menselijke ideeën of overtuigingen als referentiepunt te nemen, maar wat het menselijk lichaam nodig heeft om te overleven: basisbehoeften. Door deze behoeften ook als referentiekader te nemen vallen morele waarden en referentiekader samen. In feite houdt dit in dat er geen referentiekader is. De vraag is of dat in het geval van basisbehoeften een probleem is.
Wanneer basisbehoeften gezien worden als morele waarden, zoals ik in het voorgaande aannemelijk trachtte te maken, dan is er mijns inziens geen achtergrond of referentiekader nodig om de gewenste stabiliteit en algemene gelding te garanderen. Vrij zwevende vrijheid speelt dan geen rol, immers bij basisbehoeften valt er niet te kiezen, die zijn voor iedereen geldend. Daarnaast hebben basisbehoeften een uitzonderlijke stabiliteit; bij de behoefte aan Zelfwaardering moet die stabiliteit nog blijken.
Noten
1. Nietzsche, F. (1882). Also sprach Zarathustra. In: Goldmann Klassiker, p. 29. Augsburg, 1984.
2. Dit concept van basisbehoeften later uitgebreid met een vierde behoefte, de behoefte aan Zelfwaardering, is gebaseerd op de opvatting van de psycholoog en psychotherapeut Klaus Grawe, zoals neergelegd in zijn therapietheorie. Het idee deze behoeften als basisbehoeften te bestempelen heeft Grawe overgenomen uit de theorie van Seymour Epstein. Epstein verwijst voor deze keuze naar de therapietheorieën van van Freud, Kelly, Bowlby en Rogers die achtereenvolgens steeds de nadruk op één behoefte leggen: lust, controle, verbondenheid en zelfwaardering.
Epstein vindt dat al die vier behoeften van basaal en ook gelijkwaardig belang zijn. Grawe kan zich daarin vinden, maar vindt de argumentatie toch mager. Dat veranderde nadat op basis van veel neurologisch onderzoek deze behoeften een degelijker grondslag kregen. Bovendien voerde Grawe een zogenaamd consistentieprincipe in, voor hem het meest basale principe van het psychisch functioneren. Hij neemt aan dat de gelijktijdigheid van veel processen die zich in de hersenen afspelen vraagt om voldoende consistentie tussen die processen, waarmee hij het consistentieprincipe nog boven de basisbehoeften stelt.
De vier basisbehoeften van Grawe heb ik overgenomen. Zijn consistentieprincipe vindt ik overtuigend, maar gaat vooral over onbewust verlopende neurologisch processen waar ik hier niet nader op inga. Maar ook ik ga uit van het belang van een zeker evenwicht, maar dan heb ik het niet over neurologische processen, maar over basale behoeften. Het verstand, het vermogen tot reflectie is van centraal belang bij dit evenwicht; dit staat niet boven de basisbehoeften maar kan daar vanaf een zekere afstand naar kijken. Het verstand moet samenwerken met de basisbehoeften. Eerder ben ik op deze samenwerking tussen verstand en basisbehoeften ingegaan in een vorig artikel: "De wagenmenner en zijn span". Daarin is ook een korte verantwoording opgenomen met betrekking tot de vraag waarom juist dit concept van basisbehoeften is gekozen. In het onderhavige artikel tracht ik aannemelijk te maken dat deze behoeften goed in evolutionair kader te plaatsen zijn. Ik spreek daarbij niet meer van psychologische basisbehoeften zoals Grawe, maar van basisbehoeften, behoeften die voor het overleven noodzakelijk zijn.
3. Broekhuijse. p. 30 en 50.
4. Dreesmann, W (2019). Wat is het ’zelf’? Civis Mundi Digitaal # 75.
5. Idem 4, voorlaatste alinea.
6. Een niet-representatieve maar toch opvallende aanwijzing hiervoor is, dat in mijn
psychotherapiepraktijk mensen opvallend vaak aangeven niet zo met de zin van het
(eigen) leven mee bezig te zijn.
Literatuur
Broekhuijse, J.Th. (2009). Memorie van Overgave. Uitgeverij Bert Post: Noorden.
Epstein, S. (1990). Cognitive-experiential self-theory. In: L. A. Pervin (Ed.), Handbook of
personality: Theorie and Research (165-192). New York: Guilford.
Grawe, K, (2004) Neuropsychotherapie. Hogreve: Göttingen/Oxford.
Harari, Y.N. (2012). Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid . Uitgeverij Thomas Rap: Amsterdam.