Civis Mundi Digitaal #122
Bespreking van David Graeber en David Wenthrop, The Dawn of everything, a new history of mankind. Farrar, Straus and Giroux, New York, 2021
In grote lijnen is het verhaal over onze vroege geschiedenis algemeen geaccepteerd en vervult het de functie van een onstaansmythe. Het gaat ongeveer zo: we hebben een lange periode in ’kinderlijke onschuld’ geleefd in egalitaire, kleine groepen als jagers-verzamelaars. Na de landbouwrevolutie ging het mis, er ontstond een surplus aan voedsel, bevolkingstoename, vaste nederzettingen, eigendom en hiërarchie. Er ontstonden steden en staten, die een meer complexe organisatie noodzakelijk maakte en dat leidde onvermijdelijk tot ongelijkheid.
De auteurs, Graeber een antropoloog en Wengrow, archeoloog, keren zich tegen deze schematische indeling en hebben de ambitie de prehistorische geschiedenis te herschrijven. Het omvangrijke boek is in de algemene pers veelgeprezen, maar door vakgenoten is wel kritiek geleverd. De auteurs baseren zich naar hun zeggen op de nieuwste inzichten in hun vakgebied, die er toe leiden dat het dominante verhaal er anders uit gaat zien. Er was veel meer variatie in manieren waarop de mensen hun sociale leven vormgaven, zowel voor als na de overgang op landbouw. Impliciete aannames bijvoorbeeld over de noodzaak van hiërarchie als het leven complexer wordt, halen ze onderuit.
Het boek en de auteurs
Het boek heeft na het verschijnen veel aandacht gekregen en de meeste recensies zijn bijna juichend. Het leest inderdaad heel prettig, heeft verrassende invalshoeken en geeft enorm veel informatie. Het staat vol met anekdotes over hoe over de hele wereld onze voorouders hun sociale leven hebben ingericht.
David Graeber was hoogleraar antropologie aan de London School of Economics. Hij publiceerde veel en is bekend van enkele andere boeken, zoals Debt, a 5000 year history en Bullshitjobs. Hij was een voorman en een van de intellectuele leiders van de Occupy Wall Street beweging. En een zelfverklaard anarchist. Dat laatste weerklinkt zeker in de leidende gedachten van het boek. Een paar weken na het voltooien van het boek overleed hij na een kort ziekbed.
David Wengrow is hoogleraar vergelijkende archeologie aan het Institute of Archaeology, University College in Londen en een ’visiting professor’ bij de New York Universiteit. Hij heeft archeologisch veldwerk gedaan in verschillende delen van Afrika en het Midden Oosten en meerdere boeken geschreven, waaronder What Makes Civilization?
De auteurs hebben tien jaar aan het boek gewerkt als een speciaal project uit liefhebberij naast hun academische werk. Het onderwerp waarmee ze hun project begonnen was ongelijkheid. Ongelijkheid kan echter veel vormen aannemen en het is moeilijk te ontkomen aan het veronderstelling dat er een tijd zonder ongelijkheid was. Later kozen ze ervoor vrijheid als centraal begrip te nemen en formuleren ze als hun kernvraag: hoe komt het dat we zo vast zijn komen te zitten in één bepaalde sociale structuur. In hun visie was er in de prehistorische samenlevingen veel meer flexibiliteit om het sociale leven op verschillende manieren in te richten en werd er geëxperimenteerd met sociale structuren. Mensen zijn vindingrijke, intelligente, speelse schepsels zowel in de prehistorie als nu. Essentieel voor mensen is de mogelijkheid voor collectieve zelf-creatie.
In deze bespreking zal ik slechts enkele van de vele anekdotes die in het boek voorkomen bespreken. Een aantal opvallende inzichten zullen aan bod komen, gevolgd door een samenvatting van de kritiek van vakgenoten. Tenslotte een paar zaken die we kunnen leren uit het materiaal dat bijeen is gebracht in het boek.
Waar komt ongelijkheid vandaan?
De beschouwing naar aanleiding van deze vraag is een verrassend en amusant hoofdstuk in het boek. Wellicht is ook uw eerste associatie bij deze vraag het door Rousseau in 1754 gepubliceerde essay dat hij schreef naar aanleiding van een essaywedstrijd. Enkele jaren daarvoor had Rousseau een dergelijke wedstrijd gewonnen, met dit essay won hij niet (het was veel te lang) maar het is wel erg bekend geworden en heeft een grote invloed gehad op het standaardverhaal over onze ontstaansgeschiedenis.
De vraag naar de oorsprong van ongelijkheid kwam in 1754 niet uit de lucht vallen. De auteurs vertellen uitvoerig over de voorgeschiedenis ervan. Ze beschrijven de ontmoetingen van de eerste kolonisten met de inheemse Amerikanen aan de oostkust van Amerika. Er zijn een aantal goed gedocumenteerd verslagen van deze ontmoetingen, met name die van Franse Jezuïeten, die de taal leerden van de inheemse stammen en veel met hen praatten. Ook leerden inheemse Amerikanen Europese talen en sommige bezochten Europa. Er ontstond na verloop van tijd door de vele uitwisselingen wat de auteurs ’de inheemse kritiek’ noemen.
Een aantal Indiaanse stammen hadden een politieke cultuur ontwikkeld waarin veel werd gedebatteerd en overlegd over sociale en politieke kwesties. Ze hadden hun leven zo ingericht dat niemand zich hoefde te onderwerpen aan de wil van een ander. De leiders/ hoofden van de stam moesten de anderen overtuigen door argumenten, hij kon hen niet dwingen. De manier waarop de Fransen en andere Europeanen met elkaar omgingen wekte hun afkeer op. De grote ongelijkheid, het gebrek aan persoonlijke vrijheid, de voortdurende competitie, het gebrek aan onderlinge zorg en vriendelijkheid en het religieuze dogmatisme en de irrationaliteit vormde een contrast met hun leefwijze.
Het werd duidelijk voor de Franse waarnemers dat de inheemse Amerikanen hun individuele autonomie en vrijheid om te handelen als belangrijkste waarden hadden. In dat licht was het leven in de Franse samenleving er een van slaven. De verslagen van zulke gesprekken werden zeer populair in Europa onder de intellectuelen. Er ontstond een genre van navolgers, ook in de vorm van toneelstukken waarin kritiek op de maatschappij in de mond werd gelegd van soms verzonnen leden van een andere cultuur. Eerst lag de nadruk op vrijheid, later kwam daar aandacht voor gelijkheid bij. Natuurlijk was deze inheemse wijsheid een uitstekende manier om de bestaande opvattingen en autoriteiten uit te dagen. De auteurs stellen dat het ook een grote inspiratie was voor de Verlichtingsdenkers. Ze gaan daar ver in en suggereren dat er eigenlijk een één op één overname was van inheems indiaanse ideeën in hun teksten.
Eerder zou immers niemand de idealen van vrijheid, gelijkheid en democratie zien als iets van de westerse traditie, de grote denkers zoals Plato, Aurelius, Augustinus en Erasmus hadden heel andere opvattingen. Er ontstonden in reactie op deze inheemse kritiek echter ook weer nieuwe argumenten. De noties van vooruitgang en evolutie die ook in de ideeën van de Verlichting terecht zijn gekomen, zijn volgens Graeber en Wengrow mede ontwikkeld om het gevoel van superioriteit van de Europese beschavingen te bewaren. In materieel opzicht waren die immers inderdaad superieur. Ze bedachten de theorie dat deze materiële vooruitgang helaas onvermijdelijk samenging met hiërarchie en ongelijkheid. Geschiedenis werd vooral opgevat als een verhaal van materiële vooruitgang. Zulke ideeën konden ook dienen als rechtvaardiging voor hoe het Westen is omgegaan met andere culturen in de gebieden die ze gekoloniseerd hebben.
In Rousseau’s essay kwamen al deze zaken voor het eerst samen. De vroegste harmonische natuurstaat die hij beschrijft was meer een parabel dan een historische beschrijving. De harmonie gaat verloren als het concept van eigendom zijn intrede doet. Overigens hadden ook de inheemse Amerikanen opgemerkt dat het in de westerse culturen problematisch is dat bezit samengaat met macht. Rousseau schetst dat ’ontwikkeling’ onontkomelijk samengaat met hiërarchie, zodat men een het gevoel van de eigen superioriteit kon bewaren. En hoewel Rousseau niet het concept van de ’edele wilde’ heeft geformuleerd, is het later wel een denkbeeld geworden dat veel invloed heeft gehad. Het wordt in de ogen van de auteurs meestal ingevuld als ’nogal onnozele wilde’. Hen wordt de menselijkheid van het hebben van een politiek zelfbewustzijn en uitgesproken ideeën over wat zij belangrijk vonden in hun samenleving ontzegd.
In een van de laatste hoofdstukken van het boek komen de auteurs terug op de ’inheemse kritiek’ en schetsen ze de context hoe die politieke cultuur van de indiaanse stammen met hun nadruk op individuele vrijheid en onderling overleg is ontstaan. Kort gezegd komt dat neer op een reactie op het bestaan van een sterk hiërarchische stadstaat, Cahokia, die na een bestaan van enkele eeuwen rond 1400 plotseling is verlaten. Volgens de auteurs heeft deze stad, de rituelen toendertijd en het einde ervan enorm onplezierige herinneringen nagelaten. In de ruime omgeving is vrij lange tijd geen teken van menselijke bewoning teruggevonden. Hebben de mensen toen zich afgekeerd van deze hiërarchische manier van organiseren en juist het tegenovergestelde gecultiveerd? In veel van de stammen die daarna zijn gedocumenteerd, zijn geen sterke hiërarchie of erfelijke posities gevonden. Er wordt bestuurd door onderling te overleggen, er is een grote zorg voor elkaar en een redelijk gelijke positie voor vrouwen. De auteurs suggereren dat via het contact met de Europeanen zulke ideeën van deze indianenstammen zijn doorgegeven en onderdeel geworden van onze huidige politieke uitgangspunten.
Niet alleen kleine gelijke groepen
In het hele boek zijn polemische uitingen te vinden tegen wat ze de mythe van een evolutionaire ontwikkeling in vaste stadia noemen. Lange tijd werd gesteld dat de mens eerst als een wilde leefde, en dat er pas na de landbouwrevolutie beschaving ontstond. Graeber en Wengrow keren zich tegen het idee dat er voor de landbouwrevolutie een lange tijd ’niets gebeurde’ en mensen steeds in kleine groepen als jagers-verzamelaars rondtrokken. Dit wordt wel de Sapiens paradox genoemd. Tijdens vele millennia hadden mensen wel al hun grote brein, maar was er zo lijkt het maar één manier om zich sociaal te organiseren. Er ontstaat een beeld dat politiek zelfbewustzijn pas zijn intrede deed met de Verlichting en dat het denken over de sociale organisatie waarin men wil leven pas in de moderne tijd ontstond.
Er zijn echter een aantal nieuwe archeologische vondsten die dit verhaal ontkrachten. Er zijn op veel verschillende plaatsen graven gevonden van ver voor de overgang naar landbouw van individuen die met een grote hoeveelheid rijkbewerkte grafgiften en soms in een vreemde houding begraven waren. Ook zijn soms kinderen zo begraven, wat de vraag oproept of er sprake was van een overgeërfde status. De grafgiften kwamen vaak van lange afstand en waren op een gestandaardiseerde manier bewerkt, wat suggereert dat er al ambachtsmensen waren.
Een ander verschijnsel dat het beeld verstoort dat er alleen in kleine groepen werd rondgetrokken, zijn de grote monumentale bouwwerken die stammen uit een periode voor de overgang op landbouw. In Turkije is Gobekli Tepe opgegraven, dat gebouwd is rond 9000 voor Christus. Het bestaat uit een serie cirkelvormige bouwwerken waarvan de enorme en verfijnd bewerkte pilaren zijn overgebleven. Het moet een gemeenschappelijk project zijn geweest van een grote hoeveelheid mensen om dit tot stand te brengen. Recent zijn veel meer van dergelijke monumentale bouwwerken in Zuidoost Turkije ontdekt.
Ook in het huidige Oekraïne zijn overblijfselen van prehistorische monumenten gevonden, waar op een esthetisch gearrangeerd raamwerk van mammoetslagtanden en botten houten structuren zijn gebouwd. In Rusland zijn ook zulke mammoethuizen gevonden. Ook daar kwamen kennelijk een grote hoeveelheid mensen samen, wellicht om het einde van de mammoetjacht te vieren. Toch zijn er geen tekenen van een hiërarchie: geen paleizen, versterkingen, voorraadplaatsen. Mensen in deze vroege periode leken op gezette tijden, waarschijnlijk tijdens de overvloed die er was in de late zomer en begin herfst samen te komen voor grote ’feesten’ en wellicht rituelen. De bouwwerken die ze oprichtten hiervoor werden na enkele generaties vaak weer afgebroken of overdekt met aarde. Was dit geen bewust besluit van deze mensen, geen zelfbewust experiment met sociale mogelijkheden?
Er zijn een aantal voorbeelden van vrij grote ’steden’ van vóór de landbouw die geen kenmerken van hiërarchie kennen. Het voorbeeld van Poverty Point in VS, een groot gebied dat bebouwd was, waarbij enorme heuvels, die als terpen dienden waren opgericht, stammend uit de eerste millennia voor C.
foto Wikipedia. Groen zijn de door mensen opgerichte heuvelruggen en vijf aparte grote heuvels
In India is Harappa een voorbeeld, in Japan zijn dergelijke opgravingen gedaan. In geen van deze gevallen waar grootse collectieve structuren zijn gevonden waren deze vooraf gegaan door landbouw. In het standaardverhaal gaat de landbouw steeds gepaard met een hiërarchische organisatie en die was, zo meende men, noodzakelijk als er zulke collectieve activiteiten ontplooid werden.
Er is ook het voorbeeld van een hiërarchisch georganiseerde stad, Calusa in Florida, die is beschreven door de eerste kolonialisten. Daar was een koning, een heersende klasse met strijders, priesters en ambachtslieden, alles wat we associëren met een hiërarchisch geordende samenleving. Zij leefden onder andere van het overvallen van naburige stammen. Zij waren vast komen te zitten in ongelijkheid, maar zonder dat er landbouw aan vooraf was gegaan. Deze groep is al vrij snel ten onder gegaan na de komst van de kolonialisten.
Afwisseling tijdens seizoenen
Er zijn vele voorbeelden van groepen die afhankelijk van de seizoenen zich verschillend organiseren. De Eskimo’s leven in autoritaire, patriarchale groepen tijdens het jachtseizoen. In de lange winter wordt dit losgelaten en is er een grote gelijkheid en ook wat betreft seksuele relaties een grotere vrijheid. Soms is het juist andersom. Bij de Indianen aan de westkust van Amerika werden in de winter de potlatch banketten gehouden die aan strikte hiërarchische regels gebonden waren. In de zomer viel de grote groep uiteen in kleinere clans die minder formeel waren en meer gelijkheid kenden. Mensen hadden dan ook een andere naam. Er worden vele van dergelijke verschillen tijdens de seizoenen beschreven. Eerder hebben we al gezien dat grote monumentale bouwwerken werden opgericht om rituelen of feestelijke bijeenkomsten te organiseren. Deze werden maar een korte periode gebruikt. Er is het vermoeden dat de eerste ’steden’ wellicht ook alleen in bepaalde seizoenen bevolkt waren. Het automatische gevolg daarvan is dat mensen verschillende manieren meemaakten om zich te organiseren, waardoor ze niet vast kwamen te zitten in één structuur.
De auteurs suggereren dat als er formele regels waren en machtsverschillen deze het karakter hadden van een spel, van een seizoenstheater. Wij hebben nog vage echo’s van dergelijke wisselingen. Met de feestdagen rond Kerst wordt een grote nadruk op sociale relaties gelegd en wordt de waarde dat geven beter is dan ontvangen verkondigd. In de vakantietijd gaan we een korte periode anders leven. En op carnavals worden de verhoudingen ondersteboven gezet. ’Wellicht waren de eerste koningen theaterfiguren. Toen kregen ze echt gezag, terwijl ze nu weer een ceremonieel karakter hebben.’
Eigendom
We hebben weinig idee hoe er tegen eigendom werd aangekeken in de tijd van jagers-verzamelaars. Wel dat er rituelen waren en heilige plaatsen. Er was wellicht in de egalitaire groepen die geen of heel weinig eigendom kenden een uitzondering als het ging om heilige voorwerpen die een rol speelde bij de rituelen. Als we eigendom beschouwen als iets wat apart is gezet van het collectief, dan zou dat kunnen gelden voor zulke voorwerpen. Ook is het mogelijk dat we niet fysieke elementen als eigendom zouden kunnen beschouwen: de kennis van magische formules, verhalen, medische kennis, het recht om bepaalde dansen uit te voeren. Eigendom was steeds iets waarbij dominantie samenging met zorg.
Een voorbeeld van de Indianen is het dier dat bij hun clan hoorde. Zij hadden dat als speciale band, waar ook de verantwoordelijkheid om het te beschermen bijhoorde. In onze cultuur volgen we het model van de Romeinse wet, waarbij het element van zorg totaal uit eigendomsverhoudingen is verdwenen. Een Romein kon doen wat hij wilde met zijn eigendom, ook met de mensen die ondergeschikt waren aan hem. Graeber en Wengrow suggereren dat het concept van eigendom wellicht is ontstaan vanuit een connectie met het heilige.
Op veel plekken in het boek maken de auteurs er melding van de er in de prehistorische tijd en later veel gereisd werd, over enorme afstanden. Een aanwijzing daarvoor is dat er cultuur-gebieden zijn gevonden, waar dezelfde vormgeving van materiële voorwerpen zijn teruggevonden. Deze omspannen soms wel een groot deel van een continent. Zulke cultuurgebieden overstijgen etnolinguistische verschillen.
Schismogenesis
Op meerdere plaatsen in het boek signaleren de auteurs dat naburige groepen tegengestelde, haast spiegelbeeldige culturen ontwikkelen. We kennen allen een dergelijk voorbeeld daarvan in het oude Athene versus Sparta. Dergelijke tegenstellingen zijn veelvuldig ontstaan en komen op alle continenten terug. De auteurs bespreken uitvoerig de opvallend verschillende cultuurgebieden van groepen aan de westkust van Noord Amerika. De streek kende een hoge bevolkingsdichtheid. Stammen die woonden aan de kust in het noordwesten wat nu Canada is, leefden vooral van de visvangst. In een paar maanden tijd was het mogelijk om zeer veel vis te vangen in de riviermondingen. Daaruit werd olie gewonnen, de vis werd gedroogd en vormde de hoofdmoot van het voedsel voor de rest van het jaar. In deze groep had zich een uitbundige materiële cultuur ontwikkeld met prachtig bewerkte maskers. Hoofdtooien, totempalen gedecoreerde huizen en kano’s. De opvallende artistieke kwaliteit van hun producten is de trots van musea op dit terrein. Wat betreft hun politieke organisatie was het een strijdaristocratie. Er werden rooftochten op andere nederzettingen georganiseerd en er bestond slavernij.
Ongeveer een kwart van de bewoners waren slaven, ongeveer eenzelfde verhouding als later op de plantages is het zuiden van wat nu de VS is. Er zijn aanwijzingen dat slavernij er al een ruim millennium bestond. Op de seizoensfeesten, de potlatch, werd de overvloed aan rijkdom uitvoerig getoond. Er werd veel en vet gegeten, vet verbrand en lichamen werden met vet ingesmeerd. Er werden geschenken gegeven en titels vergeven, hoewel ook soms juist kostbaarheden werden vernietigd en ook slaven werden gedood. Alles om de reputatie hoog te houden en de rijkdom te laten zien.
https://www.britishmuseum.org/collection/object/E_Am1944-02-146
Voorbeelden van maskers van stammen aan de noordwestkust van Amerika
Een naburige stam, de Yurok, die wat zuidelijker woonde in wat nu Californië is, had meer het karakter van een puriteinse cultuur. Er was een nadruk op ijver en eenvoud. Pleziertjes werden afgekeurd, het leven draaide om werk en zelfdiscipline, men was trots op een mager lichaam, waarmee men door de opening van de zweethut kon kruipen. Er was een vorm van geld, en er was eigendom, dat min of meer als heilig werd beschouwd, alles was te koop. Individuele autonomie was enorm belangrijk. Als iemand stierf werden zijn bezittingen samen met het lichaam verbrand. De materiële cultuur van de Californiërs was veel eenvoudiger dan die van hun noordelijke buren. De huizen zijn eenvoudig van structuur, er is geen sprake van maskers of andere voorwerpen met een theatrale functie. Esthetische vormgeving is vooral te vinden in de ingewikkelde patronen van de manden die gebruikt werden om voorraden eten op te bergen en te serveren. Het zoeken van hout om het vuur in de zweethut te stoken had een spirituele betekenis, terwijl iets als hout zoeken voor de noorderburen een activiteit was die aan degenen met de laagste status werd overgelaten. Er was geen slavernij en de samenleving was egalitair georganiseerd.
De natuur bood overvloedige voedselmogelijkheden. De belangrijkste voedselbron voor deze groep waren echter eikels en pijnboompitten. Er is veel tijd beschikbaar om deze te verzamelen en het werk dat gedaan moet worden om ze tot voedsel te maken kon uitgesteld worden tot vlak voor het moment van consumptie. Ook zijn ze minder aantrekkelijk om te stelen dan de gedroogde vis. Zulke overwegingen suggereren Graeber en Wengrow als reden waarom er slavernij is ontstaan bij de noorderburen. Daar was in korte tijd zoveel werk te verzetten om de vis te verwerken dat er een schaarste was aan arbeidskracht. Voor de Californiers gold dat niet. Het hele patroon van de cultuur was tegengesteld.
Maar wat geeft nu de doorslag vragen de auteurs? Zijn het economische specialisaties, keuzes wat betreft de organisatie, de culturele leidende ideeën en het geven van betekenis? Ze willen aan zulke verklaringen nog een toevoegen: het verlangen om zich te onderscheiden van anderen, hun identiteit te versterken door zich juist als heel anders te profileren dan de groepen die hun buren zijn.
Landbouw: een evolutie in plaats van een revolutie
In het standaardverhaal fungeert de landbouwrevolutie als het moment van de val van de mensheid uit het paradijs. Het leven in een landbouwsamenleving was inderdaad veel zwaarder dan als jager-verzamelaar. Het werk was inspannend, er kwamen veel ziektes voor. Die versie van het verhaal vertoont overeenkomsten met het Bijbelverhaal van de val uit het paradijs. Er lijkt echter geen sprake te zijn van een landbouwrevolutie. Onderzoek heeft laten zien dat het veranderen van de eigenschappen van wilde granen in die van gedomesticeerde een proces van enkele honderden jaren kan zijn. Toch heeft het zo’n drie millennia geduurd voor landbouw en het domesticeren van dieren dominant werd voor de mens. Meermalen is het experiment mislukt en ging men terug naar het jagen en verzamelen.
Om deze stelling te illustreren geven de auteurs uitvoerige beschrijvingen van archeologische vindplaatsen. Een daarvan is de stad Catalhoyuk in Centraal Turkije. Rond 7000 v C ontstond daar een stad met een oppervlakte van dertien hectaren en een bevolking van ongeveer ruim 5000 mensen.
This is an artist’s impression of Çatalhöyük. Image credit: Dan Lewandowski.
Er lijkt geen centrum of gemeenschappelijk gebouw te zijn, alleen veel huizen gemaakt van gedroogde klei en modder die dicht opeen staan en slechts door een opening in het dak en een ladder om af te dalen toegankelijk zijn. Ze lijken van buiten allen sterk op elkaar, maar binnen is het overal uniek. Er zijn muurschilderingen, er hangen hoofden van dieren aan de muur en er zijn volop beeldjes gevonden, vooral van vrouwen. Mensen werden in huis begraven, waarschijnlijk alleen de botten die waren overgebleven nadat een lichaam eerst een tijd buiten had gelegen. De botten zijn gevonden onder de verhogingen en ovens die in de huizen aanwezig zijn. Er is geen teken van een hiërarchie.
Er is gespeculeerd of deze nederzetting matriarchaal was georganiseerd, maar daar is geen uitsluitsel over. De nederzetting bevindt zich naast een rivier, die van tijd tot tijd overstroomde. De kleilaag was vruchtbaar en het harde werk om de bodem geschikt te maken werd tijdens het overstromen door de natuur gedaan. Er zijn geen tekenen dat men grond in eigendom had, de omstandigheden maken het waarschijnlijk dat iedere lente andere stukken in gebruik werden genomen. Het lijkt ook dat er op deze plekken een groot verschil was in hoe het leven verliep in de verschillende seizoenen.
Andere vindplaatsen van nederzettingen van iets later datum in de Vruchtbare Sikkel die op lage gebieden liggen dichtbij de rivieren, lijken eveneens egalitair te zijn georganiseerd terwijl men wel met landbouw experimenteerde. Ook hier maakte het overstromen van de rivier het werk dat gepaard gaat met landbouw licht. Landbouw lijkt in die vroege periode maar één van de manieren te zijn geweest om aan voedsel te komen, er was een grote overvloed aan wat de verzamelaars konden vinden en ook de jacht leverde veel op. Er ontstond een specialisatie van ambachten in de nederzettingen langs de rivieren en veel onderlinge handel.
Heel anders lijkt de cultuur te zijn die in de hogere stukken van Anatolië in Turkije ontstond. De opgraving van het al eerder genoemde Gobekli Tepe, een monument uit 9000 v C was een plek waar jagers-verzamelaars van tijd tot tijd bij elkaar kwamen. Om de enorme stenen pilaren op te richten was een flinke sociale organisatie vereist, terwijl er geen vaste woonplaatsen waren. Op de pilaren zijn afbeeldingen van gevaarlijke dieren te zien, waarvan vaak de mannelijke geslachtsdelen prominent zijn afgebeeld. Er zijn dieren die een menselijk hoofd in hun bek hebben. Veel aandacht is er voor roofdieren en hun prooi. Er zijn rond de opgraving afgehakte hoofden en onthoofde lichamen gevonden, hoewel er verder in deze omgeving weinig tekenen zijn van onderling geweld of oorlogen. Kennelijk werden er dieren geofferd maar wellicht ook wel mensen. Alle culturele uitingen in de hogere delen van deze streek lijken te cirkelen rond mannelijke symbolen en hiërarchie. Terwijl het hier gaat om jagers-verzamelaars.
Kortom, het lijkt dat niet zozeer de overgang op landbouw de oorsprong was van hiërarchische organisatie, eigendomsverhoudingen en ongelijkheid. De auteurs suggereren dat de rol van vrouwen in de meer egalitaire nederzettingen die met landbouw experimenteerden groot was. Ze vermoeden dat vrouwen degenen waren die vooral de praktische kennis ontwikkelden waardoor vervolgens het beoefenen van landbouw kon plaatsvinden. In ieder geval vonden in de egalitaire nederzettingen waar de typische mannelijke symboliek afwezig is de eerste landbouwontwikkelingen plaats.
Afbeeldingen op de pilaren van Gobekli Tepe
https://en.wikipedia.org/wiki/G%C3%B6bekli_Tepe
Steden
Vanaf 6000 v C zijn er op alle continenten overblijfselen van steden teruggevonden. Zoals in het al eerder genoemde Catalhoyuk zijn het soms bouwwerken die maar een gedeelte van het jaar bewoond werden. Archeologen hebben kunnen achterhalen dat er steeds een breed palet aan voedingsmiddelen was. Waarschijnlijk werd er in de zomer tuinbouw gepraktiseerd en een aantal gedomesticeerde dieren gehouden. Daarnaast werd er gejaagd en wilde eetbare planten geconsumeerd. De huizen zijn op een harmonieuze manier geplaatst, vaak in een vast patroon van straten, of soms in een cirkel naast elkaar gebouwd. Dit veronderstelt dat er sprake was van een gemeenschappelijke planning. Verder zijn er geen tekenen van technologie, landbouw op grotere schaal, administratie of het wiel. In ieder geval zijn het ontstaan van dit type vroege steden niet het gevolg van de overgang op landbouw en de sociale ontwikkelingen die daarmee in het standaardverhaal geassocieerd worden, namelijk hiërarchie en koninklijke dynastieën ed.
In Oekraïne en Bulgarije zijn zulke ’megasites’ gevonden van huizen gemaakt van met leem opgevuld vlechtwerk. Deze zijn in ronde patronen geplaatst en in het midden was een grote ruimte open gelaten. Een van deze steden in Oekraïne heeft zeker 8 eeuwen bestaan. Er werden materialen geïmporteerd, er was fraai pottenbakkerswerk. Ieder huis had ongeveer een zelfde opzet, maar tegelijk een geheel eigen karakter wat betreft de decoraties. Er zijn veel vrouwenbeeldjes gevonden, miniatuur meubels, die wellicht speelgoed waren en eetgerei. Het lijkt dat vrouwen een grote rol speelden. Waarschijnlijk is er een surplus aan voedingsmiddelen ontstaan, maar er zijn vrijwel geen sporen van oorlog of sociale elites gevonden. Hoe konden ze het ontstaan daarvan vermijden? Helaas weten we dat niet. Rond 4000 v C is deze stad verlaten, waarom dat is weten we ook niet.
In Mesopotamië kennen we uit de Bijbel de namen van de steden Uruk en Ninive. Uruk werd lange tijd beschouwd als de eerste echte stad. Deze was hiërarchisch georganiseerd. In de eerste laag opgravingen lijkt er geen sprake te zijn van dynastieën en paleizen, later zijn die er wel gekomen. Er zijn in al deze heel vroege steden op al die continenten grote constructies gevonden, of grote open plekken soms met banken waarop de raden bijeen konden komen. Uit de brieven van de Assyrische gouverneurs naar het hof in Ninive is veel op te maken over de macht van deze raden. De bewoners leken de dagelijkse gang van zaken in de stad onderling te kunnen regelen. Later is het veranderd, er zijn dan koningen die in eerste instantie in de nabijheid van de tempel woonden, versterkingen en paleizen.
De eerste laag opgravingen uit Uruk laat zien dat er een gestandaardiseerde manier om producten te maken ontstond, zoals kleding. Ook ontstonden koloniën in omringende plaatsen en daar werd de leefwijze van de steden aan de bevolking opgelegd. Het lijkt erop dat dit verzet opleverde en dat er in reactie op die egalitaire stedelijke cultuur ook heroïsche, hiërarchische samenlevingen ontstonden. De oude epische literatuur heeft als setting vaak zo’n samenleving. Er was daar in tegenstelling tot in de egalitaire steden geen administratie, het leven werd veel meer gekenmerkt door de esthetiek van strijd en het doden. Er werd veel werk gemaakt van graftombes. Er was geen sprake van gestandaardiseerde voorwerpen, of munten, maar er werd juist veel werk gemaakt van unieke materiële spullen.
Zo zijn er meer voorbeelden van zulke vroege steden, die eerst vaak eenzelfde egalitaire opzet hadden, in Pakistan, India, op Bali, en in Amerika. Hoewel op lange termijn de heroïsche aristocratiën zich net als de landbouw op grote schaal hebben verspreid, was dat een lange tijd in een overgangsperiode niet zo.
Voorbeelden uit Zuid en Midden Amerika
In de Amerika’s zijn er voor de komst van de Europeanen steden en het begin van staten ontstaan. Hoewel de meeste volgens hiërarchische lijnen georganiseerd waren, geven de auteurs een aantal voorbeelden van egalitaire steden en een vroege vorm van staten. Daar zijn niet de gebruikelijke symbolen van hiërarchie teruggevonden op de afbeeldingen met heersers en ondergeschikten, grootse graven, paleizen en herdenkingstekens van veroveringen. Kenmerkend voor Zuid- en Midden-Amerika zijn de speelvelden waar balspelen werden gehouden, die een rol speelden bij de rituelen, ceremoniën en festiviteiten.
Een opvallend voorbeeld van een stad die eerst hiërarchisch maar daarna egalitair is georganiseerd is Teotihuacan in Midden Amerika. Opnieuw lijkt dit een voorbeeld te zijn van ’schismogenesis’, want de verschillen met de omringende nederzettingen zijn groot. Er is een andere stijl van decoraties teruggevonden, andere onderwerpen werden afgebeeld en er waren geen symbolen van heersers ed. Wel waren er grote monumenten midden in de stad, en daaromheen stonden de huizen netjes geordend in rechte straten. Er is het vermoeden dat de monumenten van een veel oudere datum zijn dan de huizen. Het bouwen van de monumenten was gepaard gegaan met menselijke offers, de graven bevatten soms de wapens van de geofferden. Het lijkt dat de stad eerst net als de omringende nederzettingen een sterke traditie had van ’strijdaristocratie’ en erfelijke machthebbers.
Panorama aan de voet van de Maanpiramide
https://nl.wikipedia.org/wiki/Teotihuac%C3%A1n_(historische_stad)
We weten niet precies wat er is gebeurd, maar het lijkt dat er een soort revolutie heeft plaatsgevonden. De later gebouwde huizen geven namelijk een heel ander beeld. Een van de monumenten is in brand gestoken, beelden zijn verwoest en er is een platform gebouwd dat de oude tempel grotendeels aan het oog onttrekt. Vervolgens zijn voor deze periode zeer comfortabele huizen gebouwd. Die zijn op een bepaalde manier gegroepeerd, zodat in zo’n groep huizen een aantal families, naar schatting ongeveer honderd mensen, samenwoonden. Er was een binnentuin waar rituelen werden uitgevoerd.
De stad had uiteindelijk ongeveer 100.000 inwoners. Het lijkt dat er ruimschoots en gevarieerd eten voorhanden was en dat de levensstandaard voor al die inwoners van een uitzonderlijk hoog niveau was voor deze periode van de stedelijke geschiedenis. De muurschilderingen lijken op wat we nu psychedelische afbeeldingen zouden noemen. Toch zijn er ook wel enkele tekenen van plaatselijke sociale verschillen, in een huis zijn bijvoorbeeld sporen van gewelddadige rituelen teruggevonden. Zo kunnen er spanningen zijn ontstaan. Na ongeveer driehonderd jaar lijkt de stad te zijn gedesintegreerd van binnenuit, er zijn geen tekenen van een invasie. De bevolking verspreidde zich in de omgeving.
Een ander voorbeeld zijn een aantal complexe culturen die tot een cultuur-gebied kunnen worden gerekend. Bij de Olmecs, een beschaving die dateert uit de twee millennia voor Chr. is er dezelfde stijl aardewerk, menselijke beeldjes en grotere stenen beelden, aandacht voor de kalender, glyfische symbolen als in de wijde omgeving. En natuurlijk de balspelen. In dit continent zijn veel speelvelden en afbeeldingen van balspelers teruggevonden. In eerste instantie lijken die ten dienste te staan van de jaarlijkse spektakels die samengingen met het uitvoeren van de rituelen. Later nam dit grimmiger vormen aan en had het spel vaak een dodelijke afloop.
Zulke vroege staten noemen de auteurs wel ’theaterstaten’. Wat we later als kenmerken van de staat zien was hier alleen aanwezig om de uitvoeringen van rituelen en feesten te vergemakkelijken. Later was het de aristocratie die deelnam aan een jaarlijkse cyclus van strijd en balspelen, die toen op leven en dood gespeeld werden en waar vele toeschouwers naartoe kwamen. Er zijn piramidevormige bouwsels in het centrum van de stad, waar rituelen werden uitgevoerd en buitenwijken waar gewoond werd.
Een andere vroege beschaving, de Chavin en de stad Chavín de Huántar, lijkt wel ongeveer 400 tot 500 jaar vreedzaam te hebben geleefd. Er zijn muurschilderingen en kunstuitingen gevonden met complexe patronen van dieren en monsters die overgaan in andere vormen. Het lijkt dat het vaak draaide om shamaanse reizen, andere bewustzijnstoestanden, rituele uitvoeringen. Deze stad lijkt een esoterische pelgrimsoord te zijn geweest.
Er zijn meer voorbeelden van wat lijkt op democratische, republikeinse vormen van organisatie in Midden en Zuid Amerika te vinden. De Spanjaarden die het gebied koloniseerden beschrijven dergelijke steden.
Het ontstaan van staten
Graeber en Wengrow formuleren een theorie over sociale macht, waarmee ze de onderzochte samenlevingen analyseren en het ontstaan van staten illustreren. Ten eerste noemen ze drie fundamentele vrijheden voor mensen: de vrijheid om te gaan en staan waar men wil, de vrijheid om geen bevelen van anderen te hoeven opvolgen, de vrijheid om sociale relaties op de eigen manier vorm te geven. Ook geven ze drie wortels van macht, die onderling niet altijd samen gaan en op verschillende manieren zijn ontstaan. Een is de controle door geweld (soevereiniteit of heerschappij) en het monopolie op geweld dat een staat heeft.
Een andere vorm is controle op informatie, die leidt tot een vorm van bureaucratie. In veel prehistorische samenlevingen kan dat om allerlei kennis te gaan, vaak juist ook esoterische kennis. Dit hoefde niet parallel te lopen aan formele rangorden. Tenslotte is er het individuele charisma. Mensen verschillen, er zullen altijd mensen zijn die slimmer, charmanter, grappiger, sterker zijn dan anderen. Hoe met zulke verschillen omgegaan wordt, verschilt. In onze tijd gaan de drie vormen van controle samen.
Als er een egalitair ethos is kan dat op twee manieren vorm krijgen. Een is dat de verschillen tussen mensen ontkend worden en iedereen dezelfde behandeling krijgt. De andere is dat iedereen als verschillend gezien wordt, zodat verschillend waarderen niet mogelijk is. Het lijkt dat sommigen samenlevingen die laatste keuze hebben gemaakt. Er zijn soms uitzonderlijke individuen als leiders aangewezen, profeten, sjamanen, astrologische tovenaars. Ook zijn er soms graven teruggevonden met een rijke hoeveelheid grafgiften, terwijl de overledene opvallende fysieke afwijkingen vertoonde.
Een consistent patroon is dat overal waar koningen zijn bedienden en ook anderen worden meegeofferd bij zijn overlijden. Nieuwe heersers doen dat, als de macht gevestigd is, stopt dit gebruik.
In het hele boek keren de auteurs zich tegen de vaste opeenvolgende patronen die vaak worden gezien in de geschiedenis. Zij menen dat die er niet zo duidelijk zijn, dat de termen die gebruikt worden om de stadia aan te geven vertekenend zijn. Juist de tussenperioden waarin er nog niet een duidelijke structuur is, wordt vergeten, alsof er dan niets gebeurt. Juist daarvan geven ze vele voorbeelden. Er is een fixatie op steden en staten, terwijl er in de omgeving daarvan ook veel gebeurt.
Hoe zijn we vast komen te zitten?
Er zijn veel voorbeelden op alle continenten dat er rond rituelen al ruim voor de overgang op landbouw grootse monumenten werden opgericht en prachtig bewerkte voorwerpen bijeen werden gebracht. Soms lijken er wedstrijden te zijn geweest, die eindigden met het begraven van grote schatten. De auteurs veronderstellen dat de sociale verschillen die optraden tijdens zulke bijeenkomsten en daar duidelijk naar voren kwamen ’theatraal’ waren. Mensen maakten een spektakel van zichzelf en met elkaar, maar dat loste na de viering van de rituelen weer op.
Ritueel spel lijkt het grote laboratorium te zijn geweest waardoor veel is ontwikkeld dat soms een lange tijd of helemaal niet werd toegepast op pragmatische problemen. In de rituele bijeenkomsten zijn vaak sociale experimenten gedaan. Daar ligt de oorsprong van monarchie en aristocratie, de relatie van bezit binnen een context van heilige voorwerpen, politie-taken en commandolijnen die later tot formele democratische procedures hebben geleid. Wat begon als een iets theatraals, als een spel tijdens de rituelen, kon ernstiger vormen aannemen. Als iemand overleed tijdens zo’n spel, leidde dat soms tot meer geweld. Er lijken perioden van intens geweld tussen groepen te zijn geweest, afgewisseld met soms eeuwen durende vrede waar geen tekenen zijn van destructieve conflicten zijn. Ook na de overgang op landbouw bleef er in veel gevallen een lange periode vrede. Maar op een bepaald moment zijn er toch weer tekenen van geweld.
Soms verschilde de vorm van sociale organisatie per seizoen. Maar ook waren er samenlevingen die een langere periode, vele eeuwen ofwel egalitair of hiërarchisch georganiseerd waren. Er zijn voorbeelden van overgang van een hiërarchische stijl naar een egalitaire stijl in wat een soort revolutie moet zijn geweest. Sommige plekken en vroege steden zijn verlaten, wellicht zijn de mensen weggetrokken en in kleine groepen weer als jagers-verzamelaars gaan leven. Overigens hebben individuele mensen of heel kleine groepjes altijd veel gereisd, zij konden rekenen op gastvrijheid bij de mensen die ze tegenkwamen.
Sociale wetenschap heeft altijd gefocust op wat mensen niet vrij maakte. Er was een nadruk op het materiaal waar wapens van gemaakt waren bijvoorbeeld de steen, brons en ijzertijd. De rol van technologie stond voor velen centraal. Maar er zijn voorbeelden van steden waar het geen verschil lijkt te maken voor de manier waarop ze intern georganiseerd waren, noch hoe groot ze waren of er nu al metaal gebruikt werd of alleen steen. Het lijkt dat de grote ontwikkelingen heel geleidelijk zijn ontstaan, zich opbouwend door kleine uitvindingen, waarbij vrouwen een grote rol gespeeld hebben.
Vanaf de paleolithische tijden hebben mensen geleefd in verschillende types sociale orde voor langere perioden. Dat is een groot contrast met ons leven nu. Wij zijn de vrijheid verloren om ons voor te stellen dat het ook anders kan. Misschien ging het wel mis in de menselijke geschiedenis toen men die essentiële vrijheid verloor, namelijk het vermogen om zich de sociale vormgeving anders voor te stellen en vervolgens vorm te geven.
Er is altijd veel geweld als het heersende systeem is gemodelleerd op patriarchale huishoudens. Een patriarchale familie is een ook een model voor de absolute macht van de koning. De auteurs betogen dat er verwarring kan zijn ontstaan over zorg en overheersing. Ze geven enkele voorbeelden, bijvoorbeeld als het gaat om eigendom. Zoals aangegeven lijkt in veel prehistorische situaties eigendom een serie afspraken tussen mensen te zijn wie dingen krijgt om te gebruiken of voor te zorgen. Maar zoals ook in ons rechtssysteem, dat heeft voortgebouwd op het Romeinse recht, is de nadruk komen te liggen op de relatie tussen een persoon en een object, een relatie gekarakteriseerd door absolute macht. In het oude Rome kwam dat voort uit het recht betreffende slaven. Die deden zorgtaken, maar hadden geen enkel recht, ze werden beschouwd als dingen. Zo vergat men dat dominantie en eigendom oorspronkelijk altijd samenging met zorg.
De geschiedschrijvers hebben de neiging te kijken naar de 5000 jaar waarin aristocratieën, steden, oorlogen en staten ontstonden en die te beschouwen als de belangrijkste ontwikkelingen, maar die andere 5000 jaar ertussenin te negeren. Dat gemis wilden Graeber en Wengrow invullen. Al vaak is een vorm van democratie uitgevonden. Al vaak zijn slavernij en oorlog afgeschaft, ook al kwamen ze wel weer terug. Het is moeilijk de huidige staat van de wereld niet als de onvermijdelijke uitkomst van de laatste 10.000 jaar te zien. Om over een lange periode in de geschiedenis te schrijven zonder enige teleologie. Maar wellicht zijn er alternatieve wegen die niet zijn ingeslagen, hoewel mensen wel werkelijk zo geleefd hebben, soms millennia lang, bijvoorbeeld in Hopewell cultuur in Amerika of de Minoische beschaving op Kreta.
De kritiek van antropologen
Zowel Graeber als Wengrow stonden bekend als uitstekende wetenschappers. Het besproken boek was een project dat ze uit belangstelling deden. Ze hebben ervoor gekozen anders te werk te gaan dan gebruikelijk met academische publicaties. Er is weinig aandacht voor andere opvattingen van vakgenoten en verschillende visies. Ze geven als rechtvaardiging daarvoor dat het al zo omvangrijke boek nog eens veel dikker zou zijn geworden.
Een ander kritiekpunt is dat zij een polemische toon aanslaan, wat overigens wel bijdraagt aan het dramatisch gehalte van de tekst en daardoor de leesbaarheid. Hun polemiek richt zich echter niet op vakgenoten maar op auteurs die ook een ’grote geschiedenis’ schreven: naast Rousseau (die echter nooit claimde dat zijn relaas over de vroege mensheid op concrete gegevens gebaseerd was), op populaire schrijvers als Jared Diamond, Steven Pinker, Francis Fukuyama en Yuval Harari.
Een ander kritiekpunt dat een aantal antropologen noemen is dat ze hun verhaal over ’het begin van alles’ veel te laat beginnen. De auteurs stellen dat voordat er cultuuruitingen waren, ongeveer 40.000 jaar geleden, er te weinig informatie is uit de archeologische opgravingen om er voor hun betoog iets zinnigs over te zeggen. Andere antropologen weerspreken dat. Ten eerste worden er steeds oudere cultuuruitingen gevonden. Ten tweede is er wel degelijk het een en ander over de evolutie van de Homo sapiens te zeggen uit de beschikbare gegevens van de twee honderdduizend jaar dat de Homo Sapiens bestaat. Hoewel ze voorbeelden uit alle continenten geven, is Afrika wat onderbedeeld, terwijl daar nu juist recent heel oude opgravingen zijn verricht van cultuuruitingen die veel ouder zijn dan wat eerder is gevonden.
Een belangrijk punt van kritiek is dat de auteurs een veel te groot gewicht geven aan de vrijheid van mensen om hun sociale organisatie vorm te geven. Ze verwaarlozen de materiële, ecologische omstandigheden en technologische ontwikkelingen die een rol kunnen hebben gespeeld in het ontstaan van een bepaalde politieke structuur. Hierin horen we de achtergrond van Graeber als anarchist doorklinken. De auteurs ontkennen niet dat fysieke omstandigheden een rol spelen, maar stellen dat hoe we de balans tussen determinisme en vrijheid zien, vooral een kwestie van smaak is. Andere antropologen denken dat door het verzamelen en bestuderen van data meer beredeneerde uitspraken te doen zijn.
Maar ondanks de soms niet malse kritiek van vakgenoten is er alom waardering voor de hoeveelheid informatie die bijeen is gebracht en voor de levendige stijl van het boek.
Wat kunnen we leren van dit boek?
Graeber en Wengrow hoopten mythes te ontmaskeren. Een beter inzicht in samenlevingen in het verleden zou ons in onze situatie nu van pas kunnen komen. Dat laatste is ook voor mij de reden om de prehistorie zo boeiend te vinden. Wat zegt het over de menselijke aard, over mechanismes die nu nog aanwezig zijn, over mogelijkheden voor de mens?
We worden door het boek weer eens te meer geconfronteerd met de enorme variatie die in het menselijke samenleven kan optreden. Daarnaast laat het boek zien door het ontmaskeren van het standaardverhaal hoe we de neiging hebben om dat te vergeten, hoe denkbeelden tot mythes worden, die niet meer kritisch onderzocht worden en die vaak een rechtvaardiging bevatten voor gedrag in het verleden.
Die vrijheid en experimenteerlust van de homo sapiens is een sympathiek uitgangspunt. Het is wel zo dat Graeber en Wengrow de suggestie wekken, dat er door de jagers-verzamelaars op een bewuste manier mee werd omgegaan. ’Zouden de Neolithische mensen gediscussieerd hebben of landbouw een goed idee was?’ vragen ze zich af? Zelf wekken ze de indruk dat ze een dergelijke vraag positief beantwoorden. Als ik kijk hoe nu een ’tijdgeest’ tot stand komt, hoe sociale stemmingen en modes verschuiven terwijl we, vooral achteraf wel enige verklaringen kunnen vinden, maar waar altijd veel onduidelijk blijft, dan denk ik dat wat dat betreft we ondanks de Verlichting, en de ontwikkeling van wetenschap nog steeds gissen naar hoe sociale veranderingen ontstaan.
De tegenstelling egalitaire versus hiërarchisch georganiseerde samenlevingen komt heel veel terug in het boek. De egalitaire samenlevingen kennen minder geweld en oorlogen. Er lijken democratische manieren te hebben bestaan om gemeenschappelijke problemen op te lossen. Het doet denken aan de tweevoudige aard van de mens die Henk de Vos in een artikelenreeks in CM 109-114 heeft beschreven. Heel kort wordt daarin gesteld, dat de homo sapiens in hun lange periode waarin ze als jagers-verzamelaars leefden geleerd hebben om hun evolutionaire erfenis van statushierarchie als organisatie te onderdrukken. Aanpassing aan nieuwe fysieke omstandigheden maakte dat samenwerken en een meer egalitaire instelling veel betere overlevingskansen bood. De neiging tot statushierarchie was echter niet helemaal verdwenen.
Er is onder antropologen een grote overeenstemming dat het leven van jagers-verzamelaars in de periode dat ze in Afrika op de steppen leefden en vooral van jacht op grote dieren afhankelijk waren een zekere mate van bewust kiezen voor gelijkheid bestond. Ook Graeber en Wengrow halen onderzoeken aan waar gesteld wordt dat de jager-verzamelaarsgroepen een ’een heel arsenaal van tactieken hadden die ze collectief gebruikten om opscheppers en pestkoppen in toom te houden: spot, beschamen, hen mijden tot aan uit de groep weren... niets daarvan is terug te vinden bij andere primaten.’
De auteurs leggen inderdaad wel een heel grote nadruk op vrijheid. Maar vrijheid vereist echter een grote bewustwording van mechanismes, automatische patronen en onderliggende halfbewuste gevoelens die ons handelen zo vaak bepalen. Wat dat betreft vraag ik me af hoeveel vooruitgang we hebben geboekt sinds de prehistorie. Ze stellen dat die neiging tot schismogenesis, het in contrast met een naburige samenleving laten bepalen van de eigen identiteit wellicht een van de elementen is waardoor we ’vast’ zijn komen te zitten.
In algemene zin lijkt me dat een van de grote problemen van ons mensen in de fase waarin we zitten. Een ’identiteit’ is een onmisbare leugen stelt Kwame Anthony Appiah ( The lies that bind, zie CM 92) Als we de werking daarvan doorzien, kunnen we onze zekerheid en verbondenheid, die we proberen te in te vullen door een specifieke identiteit wellicht verankeren op een dieper, liefdevoller en abstracter niveau en met de concrete uitingen van die identiteit veel losser omgaan. Zoals we aan voorbeelden van individuen in de hele geschiedenis kunnen zien hoort het tot de menselijke mogelijkheden om zich diep in het bewustzijn te verankeren dat daar nog abstract en vormloos is, maar wel de bron is van verbondenheid, kracht, intensiteit en aanwezigheid. Als dat sterk is, vervalt de overheersende impact van de meer concrete zaken waarmee een mens zich identificeert.
Maar misschien hebben ze bewust hun uitgangspunt zo gekozen. Ze stellen dat alle sociale wetenschap een vereenvoudiging is van de werkelijkheid. Dat is noodzakelijkerwijs zo omdat die menselijke samenleving te complex is om volledig te beschrijven. Auteurs die een nieuw idee de wereld in wilden brengen, overdreven dat vaak, omdat het anders in nuances ondergesneeuwd zou raken. Ze geven als voorbeeld Marx en Freud.
Graeber en Wengrow hebben het standaardverhaal succesvol ontmaskerd en daarmee de vroege geschiedenis herschreven. Ze brengen echter niet een nieuw groot verhaal, wel veel voorbeelden van mogelijkheden voor het menselijke samenleven. Er blijken voorbeelden te zijn in het verre verleden waarin we langere tijd met grote aantallen mensen in vrede hebben geleefd. Dat is een hoopvolle boodschap, en geeft vertrouwen over de mogelijkheden van de mens.