De Veda’s
Deel 1: Inleiding, Nietzsche en de Veda’s, algemene kenschets

Civis Mundi Digitaal #122

door Piet Ransijn

Dit is het eerste deel van een driedelig artikel over de Veda’s, de Indiase gewijde teksten die behoren tot de oudste overleveringen. Na het inleidende Deel 1 met een kenschets volgen Deel 2 over diverse Vedische goden en Deel 3 over het einde van de Veda’s, die overgaan in de Oepanishaden, de filosofische geschriften van de Veda. De in een aantal opzichten mysterieuze Rigveda, letterlijk ‘het weten in strofen’,qua herkomst, inhoud en betekenis met zijn hymnen tot de Vedische goden spreekt het meest tot de verbeelding in een ontzagwekkende poëtische schoonheid, die echter vaak moeilijk te begrijpen is en van een eerbiedwaardige ouderdom is. Het Ene in het vele wordt bezongen in maar liefst 10.552 rijmloze ritmische verzen van 1028 hymnen. in Deel 2 volgt een selectie met toelichting. Hier opent zich een nog niet onttoverde beschaving, die diep met de natuur verbonden was, die nog bezield was, en die in zeker opzicht ons tot voorbeeld kan strekken, voor zover dat nog binnen onze mogelijkheden ligt.

Goden of deva’s zijn lichtkrachten. ‘Deva’s’ wordt wel vertaald als ‘stralenden’. De wortel ‘div’ houdt verband met licht en ook de woorden ‘divine’ en ‘deus’ zijn ervan afgeleid. Tegenover de deva’s en verwante, groeibevorderende krachten van het licht staan donkere, beperkende krachten, een universeel gegeven in onze polaire werkelijkheid. De Vedische cultuur was gericht op het licht, zoals ook de latere Indiase cultuur op verlichting was gericht, maar minder aards gericht was dan in de Veda’s.

Volgens Max Weber, Albert Schweitzer en anderen was de Indiase cultuur en religie ‘wereldmijdend’ en ‘levensverzakend’ (zie CM 115). Dat gold niet voor de Vedische periode, die optimistisch, levensbevestigend en aards gericht was en in vele opzichten nog steeds een inspiratiebron kan zijn. “Het beeld dat de Indo-Arische scheppers van deze cultuur weergeven in de Rg-Veda onthult een volk van robuuste mensen met jeugdig elan, energie, geestdrift en passie. Zij gaven uiting aan levenslust, werkkracht, poëtische gaven en later ook filosofie. Er was geen spoor van pessimisme in de Rg-Veda. Er waren ongetwijfeld transcendente elementen... De Rg-Vedische Indiërs waren onverholen werelds gericht... Wat dit betreft zijn ze nauw verwant met de mensen van onze huidige civilisatie” (Swami Ranganathananda, Eternal Values for a Changing Society, Vol 1, ‘The Essence of Indian Culture’, p5).

Zij kenden geen dogmatisme, wel ritualisme, en kenden ook geen onderscheid tussen materie en energie en tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke, maar hadden oog voor de uiteindelijke eenheid van al het bestaan, “Ze hadden duidelijk gezien dat er in het begin slechts het Ene kon zijn, zoals het Ene er ook aan het eind zal zijn” (idem, p8, citaat van de baanbrekende oriëntalist Max Müller).

Ze stelden zich ook diepgaande vragen en “bleven niet alleen maar tevreden met een gemakkelijk en plezierig leven”, zoals de ‘laatste mens’ bij Nietzsche. Ze hadden evenals de Grieken een “onderzoekende geest”, en zochten naar wat zich achter de verschijnselen bevindt, maar hadden minder oog voor het vaak tragische levenslot dan de oude Grieken en Germanen (zie Nietzsche, Die Geburt der Tragödie en Philosophie im Tragische Zeitalter der Griechen. Deze filosofie zou verwant zijn met die van de Indiase Oepanishaden, evenals het latere stoïcisme en neoplatonisme).

De Veda’s roepen ook veel vragen op. Betroffen zij een semi-primitieve verering van natuurkrachten vooral bedoeld voor aards gewin? Of gaan ze dieper en zijn het spirituele uitingen van verbinding met de natuur en vereniging met onze bestaansgrond? Verhalen ze van de invasie van Arische stammen die donkerkleurige vijanden verslaan, of gaat het om een strijd tegen demonische duistere machten? Wat is de al of niet verborgen boodschap van de Veda’s? Wat hebben de Vedische symbolen en rituelen ons te zeggen? Poëtisch gezien zijn de Vedische hymnen bepaald niet primitief te noemen. Dat geldt ook in andere opzichten, met name in spiritueel opzicht bevatten de Veda’s diepgaande verzen.

Kan een betrekkelijk eenvoudige materiële beschaving niet samengaan met een ontwikkelde spirituele cultuur, zoals in onze cultuur het omgekeerde geldt? De Duitse indoloog Herman Lommel heeft het over “een zeer bescheiden materiële cultuur” en “hoge geestescultuur” en een opmerkelijk ontwikkelde taal en dichtkunst (Gedichte des Rig-Veda, p9-10). Andere hypothesen gaan uit van een ‘twee culturen theorie’: die van de Ariërs en een autochtone, mogelijk Indo-Arische cultuur van Noord-India, de Indusbeschaving, die zich vermengd zouden hebben (Douwe Tiemersma red., De elf grote Upanishaden, p37-40). Het blijven echter onbewezen speculaties. Met Ariërs worden hier de Indo-Ariërs bedoeld (naar de Sanskriet term ‘aryan’), uiteraard niet de speculatieve bevolkingscategorie van het nazisme, zie Lommel, p126). 

Nietzsche en Shiva, die overeenkomsten heeft met zijn favoriete Griekse god Dionysos https://eternalisedofficial.com/2020/11/13/nietzsche-and-hinduism/ 

Nietzsche en de Veda’s

Aanzet tot deze verdieping in de Veda’s vormde de natuurfilosofie van Nietzsche. Toen ik Nietzsche bestudeerde, voelde ik enige verwantschap, maar ook verschil van visie, en werd door hem aangesproken en uitgedaagd tot kritiek. Met Indiase wijzen, zowel in recente tijd als in de Oepanishaden, voelde ik ook verwantschap en resonantie. Dat geldt ook voor vele verzen in de Rigveda. Daar spreekt een grote liefde voor de natuur en God in de natuur, die bezield is en de uitdrukking is van goddelijke krachten. ‘God ofwel de natuur’ in termen van Spinoza. Is het niet prachtig en inspirerend om de wereld zo te kunnen zien en diep in de ziel zo’n verbondenheid te kunnen ervaren? Het gaat m.i. verder en dieper dan de natuurfilosofie van Nietzsche en biedt een antwoord op het probleem van het nihilisme dat hij aan de orde stelt (zie CM 121). Daarom  vormt dit artikel een voor de hand liggend vervolg op het stuk over Nietzsche.

Tussen Nietzsche en de Indiase Veda’s, met name de Rigveda, trof mij een zekere overeenstemming bij het schrijven van de artikelen over Nietzsche in CM 121. Nietzsche heeft daarvan echter nauwelijks kennisgenomen, hoewel zijn vriend Paul Deussen een vooraanstaand indoloog was, die o.m. de Oepanishaden heeft vertaald en toegelicht en boeken schreef over de Vedanta filosofe en Die Geheimlehre des Veda. Ook de filosofie van Schopenhauer, die een significante invloed op Nietzsche heeft gehad, werd geïnspireerd door de Oepanishaden en het boeddhisme, terwijl Nietzsche daarvan afstand nam.

Als motto voor Morgenröthe koos Nietzsche een vers uit de Rigveda: “Er zijn nog vele dageraden die nog niet verschenen zijn.” In het laatste aforisme van dit boek schrijft hij: “Zal op een dag van ons worden gezegd dat wij ook naar het Westen voeren in de hoop India te bereiken – maar dat het ons lot was op de klippen van de oneindigheid te lopen? Of, mijn broeders, of?”

Hij heeft India echter niet bereikt en slechts sporadisch naar de Indiase filosofie verwezen die hij zag als “grote parallel van de Europese filosofie” in een brief aan Deussen. “Ik stel me voor dat toekomstige denkers waarin de Europees-Amerikaanse vasthoudendheid wordt gecombineerd met de honderdvoudig overgeërfde conmplativiteit van de Aziaten: zo’n combinatie zal het wereldraadsel dichterbij een oplossing brengen” (https://eternalisedofficial.com/2020/11/13/nietzsche-and-hinduism/).

De Indiase filosofie biedt niet alleen een parallel maar ook een complement voor de westerse filosofie evenals de Chinese filosofie en biedt een belangrijke spirituele aanvulling die perspectief biedt op meer integrale beschaving dan de huidige vlakke, materialistische cultuur van competitie en consumentisme. 

Bronstijd verspreiding van Yamnaya Steppe herders voorouders in twee subcontinenten-Europa en Zuid-Azië, en aankomst in het subcontinent als Indo-Ariërs. De migratiehypothese ter verklaring van de verwantschap van Indo-Europese volkeren https://hmn.wiki/nl/Vedic_age

 

Enkele globale overeenkomsten en verschillen tussen de Indiase en de Griekse cultuur

Behalve Griekse mythen toonde ook de visie van de historische Zarathustra, niet de fictie van Nietzsche, verwantschap met die van de Veda’s. De vooraanstaande Indiase filosoof Sri Aurobindo wijst daar herhaaldelijk op (The Secret of the Veda, o.a. p46). Ze zijn ook historisch verwant. Wat we weten van de cultuur van de Veda’s werpt een blik op een mythische beschaving, waarin de wereld nog niet onttoverd is en hemel en aarde nog verbonden waren. Een cultuur die verwant is met onze Germaanse, Keltische, Griekse en Romeinse basisculturen. Bovendien is er contact geweest tussen Indiase, Perzische, Babylonische, Griekse en Romeinse culturen. Reden genoeg voor een nadere kennismaking.

Zijn relatie met de Griekse cultuur heeft Nietzsche beschreven in Die Geburt der Tragödie en andere werken. Zijn verwijzingen naar Indiase bronnen zijn zeldzaam, slechts enkele aforismen, vnl. over het Wetboek van Manu, één van de oudste morele en juridische codificaties. Zijn meer lyrische werk, met name Also Sprach Zarathustra, lijkt meer verwant met de Veda’s. De heroïsche, aards gerichte en aristocratische en tevens diep bezielde mentaliteit van de Rigveda komt overeen met de ethos van Nietzsche, die ook een levensbevestigende, strijdbare cultuur aanprees, gebaseerd op doorleefde, authentieke waarden en inzichten, waarin het gezonde, vitale en levensechte gestimuleerd werden. Verdere vergelijking vraagt eerst enige toelichting omtrent de Veda’s, waarvan acte.

Sanskrietgeleerde Jan Gonda wijst eveneens op overeenkomsten en verschillen met de Grieken, die veel meer een handelsvolk waren en meer rationeel dan intuïtief gingen denken. De Indiërs hadden een “vermoedelijk sterk-extatische aanleg [en...een] veelal uitgesproken voorkeur voor intuïtieve kennis omtrent het onbegrepene boven inzicht door ervaring verworven en door het intellect getoetst.” Toetsing geschiedde aan de hand van innerlijke ervaring. “De ware weg naar wijsheid gaat niet door het intellect, doch door de superieure intuïtie daarboven.”

Gonda spreekt van “grote ontvankelijkheid voor visionaire kennis en een bijzonder dispositie voor extatische toestanden.” D.w.z. innerlijke ervaringen, vaak in afzondering verkregen, maar ook door groepsritueel dat erop gericht is de betreffende persoon “in een op de goden gelijkende staat te brengen”. Dit om “om het onmiddellijke contact met de goddelijke machten te bevorderen... Dus gemeenschap met de ‘goden’ [...in een] ‘weten’... van supranormale oorsprong [en...] mystiek schouwen” (Inleiding tot het Indische denken, hfst 1 ‘Vedische geloof in potenties, riten en contact met het transcendente’, 1948, p12,17-19).

Het verstand speelt in het Indiase denken echter ook een belangrijke rol, zij het ondergeschikt aan de spirituele intuïtie, zoals bij Spinoza. Een overeenkomst met de Grieken is de voorliefde voor filosofische discussie, dispuut en dialogen, vooral in de Oepanishaden en in sommige hymnen van de Rigveda (1948, 39; Verbruggen, Rigveda, p132-460). “De wijsbegeerte heeft in het oud-Indische leven een zo overheersende rol gespeeld, zoals bij geen enkel ander volk het geval is geweest” (H J Störig, Geschiedenis van de filosofie, Deel 1, p79). Ook wat dat betreft konden de Indiërs zich meten met de Grieken. De filosofie diende het leven, vooral het geestelijk leven en de geestelijke bevrijding en bewustwording. 

 

De natuur als gevaarlijke en beschermende macht 

Verbondenheid met de natuur

Nietzsche voelde zich diep verbonden met de natuur, die voor hem niet bezield was, zoals in de Veda’s. Hij zag de natuur veeleer als een amalgaam van polaire krachten. Ook de Veda’s kennen dit polaire energetische aspect, “waarin alles voortdurend beweegt en verandert,” maar wel volgens een bepaalde orde (Chatterjee, p30). De natuur is daar echter nog niet onttoverd, maar wordt bevolkt en bezield door machten en krachten, goden en demonen, die elkaar bestrijden sinds oude tijden. Vergeleken bij de Veda’s is de moderne filosofie, bijv. het logisch positivisme of het existentialisme, waarbij het leven absurd is, een armzalige, onttoverde vertoning, een vlak verhaal. Nietzsche’s filosofie vormt een tussenfase, waarin het besef van verlies van het goddelijke tragische doorklinkt.

“De Vedische Ariërs leefden dichtbij de natuur – veeleer als deel ervan dan apart ervan. Daardoor werd hun religieuze leer gedomineerd door de grootsheid van de schitterende natuur, haar zegeningen en onheil, en bovenal de ondoorgrondelijke subtiel werkzame wet, die al haar manifestaties reguleerde.” Nl. de Rita, de kosmische orde, die wordt bezongen in de Vedische hymnen (Wm Th de Bary, Ed., Sources of Indian Tradition, p 5).

Van de mythische en poëtische rijkdom van de Veda’s volgt in deel 2 een bloemlezing met toelichting. Van de Vedische hymnen gaat een bijzonder fascinatie uit die ook vertalers en commentatoren niet onberoerd liet. Indrukwekkende natuurverschijnselen en innerlijke spirituele processen worden in glanzende godengestalten schitterend weergegeven en geprezen in de hymnen van de Veda’s, waarin uiteindelijk het aldoordringende Ene zich toont in zijn ondoorgrondelijke luister. “Verschijningsvormen zijn veelvuldig, het wezen Een...De natuur wordt op verschillende wijzen vergeestelijkt... God is overal in de natuur aanwezig... God is geen zintuiglijk verschijnsel, geen natuurverschijnsel of object, maar hij is de voor de geest te bevatten Eenheid in alles” (Lommel, p16,19,22).

Wie in onze tijd nog steeds gegrepen wordt door de meedogenloze schoonheid van de natuur vindt in de hymnen een herkenning die resoneert met onze diepste zielenroerselen. “De Vedische hymnen geven uitdrukking aan een overstelpende vervoering en onvervaarde avontuur van de menselijke geest in zijn vroegste pogingen om de communicatie vast te leggen met de onbekende geest van het universum,” aldus John Alphonso-Karkala (An Anthology of Indian Literature, p13). 

Geschiedenis: De Ariërs en de Indusbeschaving

Zowel de Grieken als de Ariërs die zich in Noord-Inda hebben gevestigd en zouden hebben vermengd met de andere Indiase bevolking, behoren tot de Indo-Europese volken, evenals de Romeinen, Perzen, Meden, Mitaniërs, Thraciërs, Balten, Kelten, Germanen, Slaven, Phoeniciërs, Hittieten en vele andere volken in Azië en Europa. Ook de talen zijn verwant en veel woorden hebben dezelfde wortels. De Baltische talen, met name het Litouws, en het Perzisch tonen de meeste verwantschap. Toen het Oud-Indiase Sanskriet werd bestudeerd, meenden taalgeleerden dat dit voortkwam uit een Indo-Europese oertaal (zie bijv. Friedrich Schlegel, Sprache und Weisheit der Inder). Het Vedisch Sanskriet noemt indoloog Helmut von Glasenapp een “zustertaal van de Indogermaanse oertaal” (Indische Geisteswelt: Glaube, Dichtung und Wissenschaft der Hindus, p.5)

Rond 1500 v Chr. raakten naar men veronderstelt ergens in Midden Rusland, diverse ruitervolkeren op drift. Het waren veenomaden, die Griekenland, Klein-Azië, het huidige Turkije, Perzië, de Puntjab, in het huidige Pakistan en Noord-India binnentrokken in volksverhuizingen die eeuwen duurden. Krijgshaftige, aards gerichte, strijdbare volken met strijdwagens. Ze hadden bepaald geen slavenmoraal, in termen van Nietzsche. De Vedische Ariërs zouden daar ook toe behoord hebben en qua taal en andere cultuurelementen verwant zijn met de andere ruitervolken. In de Veda’s zouden vaak gewelddadige sporen aan te treffen zijn van deze invasie. Volgens Aurobindo wordt daar niet direct naar verwezen. Ook verschillen in ras en huidskleur tussen het Noorden en Zuiden werden volgens hem uitvergroot (p26,37 e.v.).

Voordat de Ariërs India zouden zijn binnengetrokken, bestond er in Noord-India en Pakistan de hoogontwikkelde stedelijke Indusbeschaving van Harappa en Mohenjodaro ten tijde van de beschaving van Soemerië en Egypte, maar omvangrijker. Wat ervan restte zou zich later vermengd hebben met de Arische cultuur. Er is behalve uit opgravingen niet zoveel van bekend. Het beeldschrift is nog niet ontcijferd. Ook de taal is niet bekend. Het is niet uitgesloten dat het  een Indo-Europese taal was, zoals het Perzisch.

“Naast afbeeldingen van vruchtbaarheidssymbolen, die het bestaan impliceren van een Moeder- of Aarde-godin en een godheid die doet denken aan Shiva, lijkt de Indusbeschaving ook religieuze betekenis aan bepaalde dieren te hebben toegekend” (De Bary, p i, zie ook Narada Kush, De Veda’s, p10 en A L Basham, The Wonder that was India, p23,24, Tiemersma, p9,10,37-44). Ook in Zuid-India waren beschavingen die zich eveneens met het latere hindoeïsme hebben vermengd en mogelijk contact hebben gehad met de Indusbeschaving, die volgens Chatterjee e.a. mogelijk toch een Indo-Europese Vedische beschaving betrof. De Vedische religie en cultuur is waarschijnlijk met steeds nieuwe aanpassingen overgeleverd uit oeroude tijden, want zij bevatten elementen uit oude natuurreligies zoals het sjamanisme, maar ook diepgaande filsofische visies en een zeer ontwikkelde poëzie.

De oorzaak van het verval van de Indusbeschaving is niet precies bekend en wordt door Chatterjee toegeschreven aan het droogvallen van de rivier de Saraswati rond 1900 v Chr., die door het centrale gebied van deze beschaving stroomde en niet zo lang geleden herontdekt is. De Veda’s vermelden deze rivier en kunnen derhalve voor die tijd worden gedateerd. Dit verklaart echter niet waarom de beschaving rond de Indus, die wel bleef stromen, misschien zelfs overstroomde, ook in verval raakte. De oorsprong van de Vedische beschaving blijft in nevelen en discutabele hypothesen gehuld, zoals ook de Veda’s en de Vedische goden.

Er zijn ook hypothesen dat er geen Arische invasie plaats had, wel migratie van Noord naar Zuid. De Ariërs zouden dan volgens A C Das oorspronkelijk uit de omstreken van Noordwest India ren Pakisthan zijn gekomen. De Veda’s zouden daar zijn ontstaan. Het kan ook Iran zijn geweest, het ‘land van de Ariërs, airiya’. Dit verklaart echter niet de verwantschap met andere Indo-Europese volken, tenzij die uit hetzelfde gebied gekomen zouden zijn. Er is echter een duidelijk verschil, maar volgens Aurobindo ook een zekere verwantschap, tussen enerzijds de Indo-Europese talen in heel Europa, Iran en Noord-India en anderzijds de Zuid-Indiase talen, terwijl er weinig verschil is in de hindoeïstische cultuur van Noord en Zuid-India. Verwantschap in taal, cultuur en religie wijst op een gemeenschappelijke oorsprong en/of op interculturele beïnvloeding. (J.C. Chatterjee, Wijsheid van de Veda’s, p20,21; Abinas Chandra Das, Rgvedic Culture hfst 1-4; Sri Aurobindo, The Secret of de Veda, p37,38); S Rahakrishnan, Principal Oepanishads, p31,32) 

 

Het boek van Hendrik Verbruggen: Vedische wijze met leerling

De Rigveda

De maar liefst 1028 hymnen met 10.552 verzen van de Rigveda behoren tot de oudste overleveringen. Ze werden sinds oude tijden mondeling doorgegeven van vader op zoon en zijn later op schrift zijn gesteld en in de 19e eeuw vertaald. De Rigveda bestaat uit lofprijzingen in verzen, die vaak bijzonder poëtisch zijn. Zij omvatten “persoonlijke gebeden, mythologische balladen, filosofische gedichten, bezweringen tegen ziekten, verwensingen en gedichten met overwegend werelse inhoud... van de laatste categorie een geringer aantal” (Lommel, p13).

De Rigveda is geschreven in metrische verzen, die een bijzonder effect zouden hebben op het bewustzijn. Hoewel er veel verloren gaat bij de vertaling, klinkt er vaak nog iets door van het geïnspireerde bewustzijn waarin de Veda’s tot stand zijn gekomen. 

Behalve de Rigveda zijn er andere onderdelen van de Veda’s en vele Vedische en epische geschriften en commentaren, die hier niet aan de orde komen. Tot de Veda’s behoren o.m. de Brahmana’s, een soort offergeschriften, de Aranyaka’s of woudboeken en de latere filosofische geschriften van de Oepanishaden. Naast de Veda’s zijn er de grote heldendichten Ramayana en Mahabharata, waarvan de Bhagavad Gita een onderdeel is, en de Purana’s of oude mythische verhalen. Alle zijn van later datum dan de Rigveda.  Verder zijn er nog filosofische systemen, hulpwetenschappen van de Veda’s, wetboeken en een immense hoeveelheid andere geschriften. Zie eerdergenoemde bronnen.

"Men neemt aan dat de Veda’s ontstonden tussen 2500 en 600 v Chr.” (Alexandra Gabrielli, Hymnen uit de Rig Veda). Hun ouderdom is moeilijk te bepalen. Abinas Chandra Das, meent dat hun oorsprong tienduizenden jaren ouder is (Rgvedic Culture, hfst 1 ‘The Antiquity of Rgvedic Culture’). Het zgn. hindoeïsme is voortgekomen uit de religie van de Veda’s, die zich vermengd zou hebben met autochtone Indiase religies. De Indiase naam voor het hindoeïsme is sanatana dharma, te vertalen als eeuwige orde, eeuwige religieuze cultuur, vrij vertaald, perennial philosophy (Aldous Huxley). Het boeddhisme is weer voortgekomen uit het hindoeïsme. 

https://fluisteralsjeblieft.nl/mens-tussen-hemel-en-aarde/ 

Aards, hemels en innerlijk gericht

Op het eerste gezicht “komt ons uit de Rigveda een vrij elementaire, weinig gecompliceerde mentaliteit tegemoet: een begeerte lang te leven en het leven te genieten; voedsel en gezondheid, bezit en buit, roem en overwinningen, vee en kinderen, dat smeekt men de goden, tot wie men lofprijzingen richt” (J. Gonda, De Indiase godsdiensten, ‘De Vedische godsdienst’, p6, eerder apart verschenen in 1943; H. Verbruggen, Rigveda, p9; Debiprasad Chattopadhaya, Science and Society in Ancient India, p226 e.v.). De verzen van de Rigveda zijn echter niet eenvoudig en ook niet ongecompliceerd, vaak diepzinnig en buitengewoon poëtisch en soms filosofisch.

Sommige Europese geleerden zijn geneigd de Veda’s te zien als uitingen van “primitieve vereerders die bidden tot vriendelijke goden, vriendelijk maar met een vaak twijfelachtig temperament,... voor rijkdom, voedsel, vee, paarden, goud en het verslaan van vijanden”. Veel vooral Indiase geleerden daarentegen zien de Veda’s als “een boek van de hoogste kennis” of “integrale kennis” voor Zelfrealisatie, elementen die volgens anderen vooral uit een latere tijd zouden stammen, de overgangstijd naar de Oepanishaden (Aurobindo, p595, p22,23).

Ook op andere punten, zoals ouderdom, is er verschil van visie. Is het een primitieve natuurreligie of ‘hogere kennis’, of iets ertussenin of iets anders? Bevatten de Vedische hymnen over natuurkrachten een voor ons verborgen boodschap, die behalve in de symbolen en rituelen ook in de klanken van de hymnen is gecodeerd? “De Veda is een boek van esoterische symbolen, bijkans spirituele formules, die gemaskeerd worden als een verzameling rituele gedichten... Het vertalen van de Veda is beginnen aan een onmogelijke opdracht... Hun taal is een kundig geweven masker voor innerlijke waarheden... Een letterlijke vertaling geeft een bizarre volgorde van zinnen zonder verband of een vreemde vorm van denken en taal(gebruik)” (Aurobindo, p363).

Er kan volgens Aurobindo ook een ontwikkeling hebben plaatsgevonden een meer uiterlijke gerichtheid op natuurkrachten naar een innerlijke oriëntatie, van “mythische barbaarse goden van [donder]wolken, zon en regenbuien” naar “meer innerlijk gerichte beschaafde en verdiepte zelfkennis” (p491). In de laatste mandala komen meer filosofische verzen voor, zoals de scheppingshymnen. Natuurkrachten lijken ook meer als psychische en spirituele verschijnselen te kunnen worden gezien, hoewel dit volgens Aurobindo in de hele Veda het geval zou zijn. De wereld werd gezien “als psycho-fysische werkelijkheid en niet louter als matreriële werkelijkheid... in de mens zijn de goden bewuste psychische krachten” (p493).

Hoe dan ook, de aardse gerichtheid, gericht op de vervulling van wensen in brede zin, uiterlijk èn innerlijk, komt duidelijk naar voren. “De Vedische mens... leefde in het hier en nu.” Er is echter ook een hemelse en innerlijke gerichtheid op de goden, die ook bedoeld is voor aardse zegeningen en geluk: “Onze dagen dienen niet alleen goede dagen te zijn, maar juiste, stralende en gelukkige dagen” (Rigveda II.21.6).

Andere aanroepingen: “Verheerlijk mijn leven, mijn kracht, daden en handelingen, verhoog mijn inzicht en mijn macht... Wij vragen om vrijheid en volkomen vreugde... Moge ik pracht en glorie bezitten” (Rigveda, 8.42.3; 8.68.10 en 8.48.6, Ramanuj Prasad, Veda: A Way of Life, p41). Zo zijn er talloze passages aan te halen, die zowel de zegeningen vragen van het materiële als het spirituele, het uiterlijke en het innerlijke, waarbij uiterlijke zaken zoals koeien, paarden en soma-drank meestal een spirituele betekenis hebben volgens Aurobindo e.a. 

Verbinding met het universum, de kosmische orde

“De Vedische mens leefde in een volkomen betrekking tot het universum of de macrokosmos en daar hij zelf een mikrokosmos was, voelde hij zich een deel van het brandpunt van alle universele krachten waarmee de kosmos vervuld is” (Gabrielli, p12,13). De kosmische orde of rita en het handelen in overeenstemming daarmee staat centraal in de Veda. De afstemming op de kosmische orde geschiedt door ritueel, niet door geloofsovertuigingen, die een secundaire rol spelen. “De kosmische orde is niet een opgelegde dogmatische wet,” maar heeft te maken met “structureren van innerlijke ervaringen,” zoals het geval is bij de Vedische zieners of rishi’s (idem, p21, over rishi’s zie onder).

De rita behelst ook “de triomf van licht over duisternis. Op het morele vlak leidt ‘Orde’ tot de triomf van het goede over het kwade zodat er harmonie is in het natuurlijke leven van levende wezens... ‘Orde’ elimineert chaos in de kosmos en brengt zaken in overeenstemming met de eeuwige wet, die leidt tot de expressie van schoonheid en tederheid... De Vedische goden zijn de ondersteuners van de eeuwige wet... Rituelen volgen ook de kosmische wet, dat wil zeggen de eeuwige wetten van harmonie in het universum” (Ramanuj Prasad, Veda: A Way of Life, p14,15).

Ritam is nauw verbonden met waarheid: satyam, dat wat is (sat=zijn), wat zichzelf bevestigt, dat wat werkelijk is. Het “reguleert juist handelen van geest en lichaam” (Aurobindo, p65). De Veda’s zijn gericht op het ware, het juiste en het uitgestrekte, onbegrensde: satyam, ritam, brihad. (Het laatste woord heeft dezelfde wortel als Brahman, het grote Al(omvattende), het onbegrensde bewustzijn in de Oepanishaden). Het waarachtige, juiste handelen geeft levensvreugde, een aspect dat ook veel voorkomt in de Vedische hymnen, en verder gaat dan materieel gewin.

 

https://prezi.com/lak7rln0ddgd/monotheisme-in-vergelijking-tot-polytheisme/

Een Godheid met diverse vertakkingen en aangebrachte etiketten 

Henotheïsme, polytheïsme en monotheïsme

In het christelijke Westen en wellicht nog meer bij de islam is of was men vaak geneigd polytheïsme te zien als inferieure afgoderij en heidendom, die door de Ene Ware God werd verboden. Zo’n etnocentrische visie doet geen recht aan het verschijnsel en begrijpt er vaak weinig van voor zover het te volgen is. Vaak is er een achterliggend monotheïsme, waarbij diverse goden als uitingen worden beschouwd van een prominente godheid, die volgens de Rigveda vele namen en gestalten kan aannemen. Deze verschillende aspecten bieden in veel opzichten een rijkere visie van het goddelijke dan slechts één God en een verschraald, onttoverd en dualistisch wereldbeeld van God tegenover de wereld in plaats van ‘in de wereld, maar niet van de wereld’ met een uitdrukking van de apostel Paulus.

Ook het ontbreken van godinnen is te zien als een verschraling die past bij de mannelijke dominantie. Het oud-Indiase mens- en wereldbeeld komt naar voren als meer gelaagd en gedifferentieerd dan dat van de Grieken, christenen en latere rationalisten, positivisten en materialisten, waarbij de wereld zijn ziel verloor heeft en grotendeels tot dode stof wordt verklaard en gereduceerd. Is een wereld vol met goden in een aantal opzichten niet mooier en rijker? We zullen het gaan bezien in de Rigveda, vooral in Deel 2. (Zie o.m. C.I. Dessaur, De droom der rede: Het mensbeeld in de sociale wetenschappen).

De Vedische religie wordt beschouwd als henotheïsme, een combinatie van polytheïsme en monotheïsme door o.m. de vooraanstaande indoloog Max Müller Swami Dayanand Saraswati, oprichter van de Arya Samaj, die terug naar de Veda wilde, Abinas Chandra Bose (The Call of the Veda’s), “polytheïstisch monotheïsme” volgens A.C. Das (p461). Er zijn meerdere goden, waarbij één god een prominente rol vervult. 

 

Eenheidsvisie

De volgende versregel uit de Rigveda drukt de latere Vedische eenheidsvisie uit, die vooral kenmerkend is voor de Oepanishaden: “Het zijn is één, de wijzen geven er verschillende namen aan” (Ekam sat vipra bahuda vadanti). “Zij noemen (het) Indra, Mitra, Varoena, Agni en Garoetman [Garoeda], de hemelse vogel, die universeel is. Van de Ene zingen de zangers op vele wijzen. Zij noemen het Agni, Yama, Matarisvan” (Gabrielli, p40, Narada Kush, p70, Aurobindo, p32; Rv I,164.16).

Volgens Aurobindo raakte de spirituele ervaring van “de wijn en ambrozijn van Ananda  (gelukzaligheid) achter de symbolen en rituelen geleidelijk vergeten in het fysieke offerritueel... Godheden werden leeg en behielden slechts een materiële energie en externe luister. De letter bleef leven toen de geest werd vergeten; de symboliek van de doctrine bleef, maar de ziel van de kennis verdween uit de omhulsels” (p57). 

Goden representeerden het Ene, de ene God, in diverse nuances. Bij Agni, vuur, energie, licht en waarheid, bij Indra, de dondergod, kracht en macht, bij Vayu, de windkracht, snelheid en vitaliteit, bij Mitra en Varuna de alomvattende kosmische orde, bij Ushas de schoonheid van de dageraad, bij Aditya de Goddelijke Moeder, enz. (zie verder Deel 2). Al deze termen zijn symbolen voor wat eigenlijk niet te vatten is, maar wel te ervaren, zoals Aurobindo te kennen geeft. Hij kreeg ervaringen van energieën die overeenkwamen met beschrijvingen in de Rigveda, die hij nader ging onderzoeken (p36 e.v.). Meer hierover in Deel 2. Daar blijkt ook dat de goden samenwerken en met elkaar verbonden zijn in het kosmische geheel. Iedere god vertegenwoordigt op zijn wijze ook het Ene, maar bij de een is dat duidelijker dan bij dan de ander. Sommige goden lijken meer universeel, zoals Varuna, Aditi en Prajapati andere meer specifiek, zoals de meeste.

In verschillende hymnen krijgen verschillende goden een prominente rol, die onderling tot op zekere hoogte verwisselbaar lijkt. Alsof ze in elkaar overvloeien en elkaar versterken. “Iedere god bevat alle andere in zich, maar blijft nog steeds zichzelf met zijn eigen specifieke functie” (Aurobindo, p498). “Elke belangrijke God heeft in feite alle mogelijkheden in zich” (Verbruggen, p12). Hun specifieke functies en kenmerken komen in Deel 2 aan de orde.

Goden worden voorgesteld in termen van natuurkrachten, die beschouwd kunnen worden als een verschijningvormen van de godheid, maar er niet mee samenvallen en ook andere vormen kan aannemen. De goden hebben een complex karakter met diverse aspecten en verschijningsvormen, maar grotendeels onzichtbaar. In een mythische visie gaan symbool en werkelijkheid in elkaar over in een wereld waarin goden levende symbolen lijken. In het mythische bewustzijn krijgen goden en symbolen gestalte als werkelijkheden en worden zij als het ware geladen met subtiele energie. Interpretatie hangt af van het niveau van bewustzijn.. “Als er een een ontwaken van het bewustzijn is, worden oude symbolen op een nieuwe manier geïnterpreteerd” (Radakrishnan, p27). 

Licht is een uiterlijke en innerlijke kracht, die alles van binnenuit doet groeien 

Uiterlijke en innerlijke krachten

Aurobindo benadrukt dat “deze godheden tegelijk innerlijke en uiterlijke machten zijn... Maar het psychologische aspect overheerst en is meer doordringend, nauw verbonden en coherent met het fysische. De Veda is primair gericht ten dienste van spirituele verlichting en zelf-cultivering” (p32,33). Het lijkt vaak echter meer te gaan om beheersing van natuurkrachten. Deze krachten dienen volgens Aurobindo vooral symbolisch te worden opgevat als innerlijke krachten, die door natuurverschijnselen worden gesymboliseerd.

“De antieke [Oud-Indiase] wereldvisie als psycho-fysische werkelijkheid en niet louter als materiële werkelijkheid ligt ten grondslag aan de oude ideeën over het effect van mantra’s [o.a. bij verzen, gebeden, ritueel]... In de mens zijn de goden bewuste psychische krachten. ‘Wilskrachten doen het werk, zij zijn het denken van ons hart; ze zijn de heren van onze vreugde die zich verheugen; zij begeven zich in alle richtingen van het denken’... De Vedische goden zijn niet louter fysische natuurkrachten, maar de bewuste psychische krachten achter en in alle kosmische zaken” (p493,495).

De goden wonen in de mens, volgens de Atharva Veda (9.8.18). Ook andere teksten zeggen dat de goden in de mens zijn. De Oepanishaden zeggen dat de essentie, “het hart van het universum gereflecteerd wordt in de oneindige diepte van de ziel... De waarheid is in ons... De goden lijken niet verschillende van Plato’s Ideeën” (Radhakrishnan, p49). Veda, videa, en idea zouden etymologisch verwant zijn. Ten tijde van de Oepanishaden verinnerlijkt de interpretatie.

“Menselijke gestalte en kosmische functie zijn in de Vedische goden verbonden, maar in ieder geval weer anders. Het natuurlijke en bovennatuurlijke zijn geen tegenstellingen, maar ongescheiden. Het goddelijke wordt in de natuur, inclusief de menselijke natuur, gevoeld, beleefd en ervaren” (Gonda, p15, d.w.z. in het bewustzijn, de krachten zijn “intern en extern” vlg. Aurobindo, p32). Volgens Narada Kush “vertegenwoordigen ze impulsen van creatieve intelligentie in het universum.” Gabrielli heeft het over scheppende krachten. Deze kwaliteiten zijn ook in onszelf aanwezig en komen tot ontwikkeling door ons bewustzijn, denken en handelen overeen te stemmen met “de goddelijke wereld” (Kush, p15). 

De Veda’s benaderen het innerlijke licht 

Verschillende lagen van het bestaan

De natuur heeft verschillende (energetische) lagen, van meer tastbaar naar meer verfijnd. De meest verfijnde lagen vertegenwoordigen het spirituele of goddelijke aspect van de natuur, dat ook wel met wereldziel of -geest en dergelijke termen werd aangeduid. De Veda’s beschrijven het schouwen van de verfijnde lagen (kosha’s) van de natuur. De goden “zijn geen personificatie van de natuur en haar verschijnselen, maar de geest en het zelf van het universum, gezien door de vormen en gestalten van de natuur als door een prisma” (J C Chatterjee, p109, zie ook A C Das, Rgvedic Culture, p304, 467). Ze vertegenwoordigen het onzichtbare aspect van de natuur(krachten). Een kernpunt van de Indiase filosofie is dat de “geest van het universum” inclusief de natuurkrachten in ons innerlijk aanwezig is, zoals Aurobindo e.a. herhaaldelijk benadrukken, ook in onze psychische en fysiologische functies.

Neurowetenschapper Tony Nader geeft een fysiologische interpreatie in zijn boek Human Physiology: Expression of Veda and the Vedic Literature. Hij zich daarbij inspireren door Maharishi Mahesh Yogi. Voor een niet-fysioloog is dit moeilijk te volgen. Het gaat over structuurelementen in de klanken van de Veda’s, die overeen zouden komen met de fysiologie, niet over de betekenis. Zijn theorie vindt voor alsnog weinig of geen gehoor bij de gevestigde (neuro)wetenschap, waar het dominante paradigma geldt dat bewustzijn voortkomt uit hersenwerking en geen autonome realiteit is, zoals in de Vedische visie. In zijn recentere boek One Unbounded Ocean of Consciousness zet hij het paradigma uiteen van bewustzijn als primaire realiteit (zie CM 109). Zijn eerdere boek lijkt nog een brug te ver voor wetenschappers en lijkt ook qua opmaak meer voor insiders in de Vedische wetenschap geschreven.

De Veda’s geven nog steeds aanleiding tot interessante hypothesen, die aanzetten tot nader onderzoek en erop duiden dat de Veda’s meer zijn dan bevlogen poëzie met hemelbestormende en aldoordringende speculaties, zoals baanberekende fysici zoals Schrödinger al eerder zagen bij de Oepanishaden. 


https://wijsheidsweb.nl/the-battle-between-vritra-the-dragon-and-king-ahamkara/

De strijd tussen Indra met zijn bliksem en het monster Vritra 

Goden en demonen, machten en krachten

Naast goden zijn er in de Veda’s halfgoden (deva’s), demonische wezens (rakshasa’s en asura’s) en nimfen (apsara’s) in allerlei soorten en maten. Het zijn polaire krachten, die resp. groeibevorderend en beperkend zijn in een strijd of polariteit tussen lichte en donkere krachten. De Vedische wereld is bepaald geen onttoverde werkelijkheid en mede daarom interessant.

“Voor de Vedische mens is de wereld gevuld niet alleen met wezens en substanties, maar ook met machten en krachten, die zich op verschillende wijze in de mensenwereld openbaren en voor hem gunstig of nadelig kunnen werken... Ook dieren en voorwerpen... zijn dragers van macht... Tot godenbeelden is het in de Vedische tijd echter - voor zover wij weten - niet gekomen. En een vaststaande hiërarchie is er evenmin.”

“De mens heeft ontzag en respect, vaak vrees en angst voor deze machten... Immers de kracht kan overgedragen worden... Niet alleen gunstig en zegenend... maar ook besmettend en ten verderve voerend... Deze Vedische goden hebben noch beelden, noch tempels, ze huizen in de eerste plaats daar waar hun macht zich uit” (Gonda, p8,9,10 en 1948, p13, zie ook A.C. Das, Rgvedic Culture, p144).

De natuur en de menselijke geest zijn als het ware de tempel van de goden. “Offers, riten, woorden (prijsliederen, mythen, zangen, gebeden) hebben een sterkende kracht. ‘Sterkt de goddelijke machten dan zullen zij u doen gedijen’... Daarom moet ook de mens die hen wil steunen en sterken periodiek zijn riten volvoeren... om de machten te zijnen gunste te laten werkzaam zijn” (p11). Er zijn dus onpersoonlijke machten en machten die als persoon, als godheid of demonisch wezen worden voorgesteld. De rituelen hebben volgens Aurobindo vooral een innerlijke, symbolische en psychologische betekenis en dienen om innerlijke krachten te inspireren en op te wekken en te harmoniseren. Het betreft steeds een “innerlijk offer” Er gebeurt iets van binnen in het bewustzijn. Licht is een symbool voor (hoger) bewustzijn, niet alleen in de Veda’s (p64-68)

In de Veda’s wordt veelvuldig verwezen naar donkere krachten voorgesteld als mensachtige wezens: rakshasa’s, dasha’s, pishaca’s, enz. Volgens diverse interpretatoren zouden dit de oorspronkelijk bewoners van India zijn met een donkere huidskleur, die door de binnendringende Ariërs als vijanden werden beschouwd. Dit zou betekenen dat de Rigveda toen zou zijn geconcipieerd en niet is overgeleverd uit vroegere tijden. Anderen menen dat het negatieve energieën en tendensen betreft, onder hen meer verlichte commentatoren als Sri Aurobindo (o.a. p71 e.v.) en Maharishi Mahesh Yogi.

Ook wat betreft de betekenis van de donkere vijanden lopen inzichten uiteen tussen een primitieve, uiterlijk gerichte, naturalistische interpretatie, waarbij zij de oorspronkelijke donker gekleurde bevolking van India geweest zouden zijn, en een innerlijke, spirituele interpretatie in termen van bewustzijnsprocessen. Een louter naturalistische interpretatie is volgens Aurobindo niet houdbaar op grond van de veelvuldige verwijzingen naar spirituele processen in de Veda’s. Aangezien het gaat om religieuze uitingen, ligt de tweede interpretatie meer voor de hand, ook in het licht van de vergelijkende religiewetenschap. Het kastensysteem, waarin een onderscheid naar huidskleur en tribale achtergrond geldt, is van latere tijd en komt in de Veda’s niet voor, slechts één keer in de Rigveda. De Veda’s zijn geen verslag van een invasie maar een religieuze overlevering. Zonder spirituele interpretatie ontberen de Veda’s een coherente betekenis en vallen ze uiteen in een conglomeraat van vaak onbegrijpelijke of absurde godenverhalen. Van binnenuit beschouwd vormen de teksten een meer consistent geheel, zoals Aurobindo probeert aan te tonen. 

Bewustzijn als eenheid in verscheidenheid Bespreking van Tony Nader, One unbounded ocean of consciousness https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=6508

Zieners

“De Vedische dichter waren allen zieners of Rishi’s. De ritmische Vedische hymnen zijn door deze verlichte, wijze zieners geschouwd, eigenlijk gehoord, d.w.z. geschouwd met het gehoor. Zij beschikten volgens A C Das over ‘inner sight’, of eigenlijk veeleer een soort helderhorendheid. “Zij reageerden op de meeste subtiele vibraties in de natuur” (p513). De rishi’s, die de heilige verzen hoorden en de Veda’s schouwden, waren vaak, maar niet uitsluitend brahmanen, de latere priesterkaste, die toen nog geen kaste was. “De rishi’s van de Veda’s gaven uitdrukking aan hun innerlijke ervaringen... Zij structureerden hun ervaringen en daardoor werd de wereld gestructureerd. Die structuren worden verwoord in de hymnen... De rishi’s gaven onmiddellijk uitdrukking aan wat hen innerlijk in beweging zette. Ze gaven namen aan de wordingskrachten die in de wereld van de werkelijkheid bestaan en die toegankelijk voor hen was.”

“De naam van de goden of godheden zijn niet anders dan afzonderlijke functies van vormende krachtcentra die er bestaan in de kosmos en de mens zelf... Al die namen die wij in de Veda’s tegenkomen zijn echt geen ‘afgoden’... Het zijn namen van werkingen en functies van de verschillende wordings- en vernietigingskrachten en krachtcentra” (Gabrielli, p13,16). Het zijn als het ware dynamische structuren van universeel bewustzijn, die zich ontvouwen in de verzen.

Volgens Maharishi Mahesh Yogi zouden de klanken van de Veda de vibraties en de structuur van de schepping weergeven. Het zou dan meer gaan om de structuur van klanken dan om de betekenis in termen en symbolen die voor ons vaak niet te volgen zijn en ons op het verkeerde been zetten. Wij letten vooral op de betekenis i.p.v. de scheppende en vormende klank.

Bewustzijn vibreert in woorden, die meer zijn dan uitingen van de betekenis en volgens Aurobindo vaak meerduidig zijn en symbolisch opgevat dienen te worden. Woorden en namen geven meer hoorbaar en zichtbaar, tastbaar en voelbaar, haast zintuigelijk gestalte aan beelden en vormen, maar hebben ook een symbolische betekenis als tekens die realiteiten representeren en zinnebeeldig gestalte geven.

Narada Kush noemt in eigentijdse termen de klanken van de Veda’s “de taal van de kosmische computer” (p13). Hij schrijft dat de rishi’s “door middel van hun multidimensionale bewustzijn waren verbonden met de goddelijke sferen en daarmee rechtstreeks konden communiceren [...door] directe ervaring van het onveranderlijke energieveld waaruit de hele schepping voortkomt” (p6,14). De dieptestructuur is onveranderlijk, hoewel de natuurverschijnselen veranderlijk zijn. De structuur is dynamisch, “evolueert en blijft toch in de kern hetzelfde” (p26). Godheden zouden natuurwetten en –verschijnselen, impulsen en vibraties van de creatieve intelligentie vertegenwoordigen, die ten grondslag zou liggen aan het scheppingsproces, geschouwd zijn door de rishi’s en ritmisch en poëtisch zijn verwoord in de Veda’s. Zij geven volgens Aurobindo uitdrukking aan het innerlijke licht, dat ook het aspect van kracht en energie heeft, “de goddelijke kracht in de mens... een innerlijke kracht van verenigend licht” (p65,66). Hij geeft vele verwijzingen in de Veda’s naar dit licht en deze kracht, die vreugde en vervulling geeft (Zie Deel 2).

 

http://yogaspotnieuws.blogspot.com/2016/05/de-helende-werking-van-de-mantra-aum.html

Het heilig woord

Verzen over het heilige woord Vac (en Aum) geven van het bovenstaande een indicatie: “Aan de top van de verre hemel staat het Woord dat alles omvat. En toch beweegt dat alles niet... Uit haar (het Woord) stromen de zeeën. Door haar leven de vier hemelstreken. Uit haar stroomt de hymne en daarop rust het hele universum” (Gabrielli, p31,39). Het is te vergelijken met de Logos, zie de Proloog van het Evangelie van Johannes.

“Het woord heeft scheppingskracht en als licht in de duisternis spreekt het woord zichzelf uit in de diepten van de ruimten. Daaruit kwam de eerste oervorm voort, de Oermens of Poeroesja, de Kosmische Mens” (idem, p82. Over Poeroesja zie Deel 3). Eigenlijk te beschouwen als het kosmische bewustzijn...”brandpunt van alle universele krachten... Voor de Vedische mens was de wereld een muzikale wereld. Immers, de werelden waren gegrondvest op de strofen en melodieën” (p83). De wereld bestaat volgens de kwantumfysica uit vibraties, die bij de snaartheorie als het ware trillende snaren vormen. De hymne aan Vac, het heilig woord, zegt het als volgt: 

Ik beweeg met de oneindige en natuurlijke krachten...

Ik vul hemel en aarde met mijn tegenwoordigheid.

Op de kruin van het universum gaf ik geboorte aan de Vader.

Mijn bron is de wateren, in de diepte der zee.

Van daaruit beweeg ik over alle werelden

en met mijn gestalte reik ik tot de hoge hemel.

Ik adem als de wind die alle werelden omvat

Ik ben zo machtig dat ik buiten de hemelen treedt

en buiten deze grootsheid der aarde (Gabrielli, p 74,75). 

Aan de rishi’s heeft het scheppende woord zijn schoonheid geopenbaard. 

Menig mens die ziet, ziet niet Vac

Menig mens die hoort, hoort haar niet

Maar aan anderen openbaart zij haar schoonheid

als een stralende bruid die zich geeft aan haar man

(Hymne aan de wijsheid, gericht tot Brihaspati, heer van de spraak, Gabrielli, p.78).

In een andere hymne aan Brihaspati staat het volgende vers (Rv 4.50 vers 2, Aurobindo p315):

Zij [de mediterende rishi’s], O Brihaspati,

vibreerden met de impuls van hun beweging

en vreugde scheppend in vervolmaakt bewustzijn,

en weefden voor ons overvloedig, snel, onoverkomelijk,

uitgestrekt de wereld waaruit dit zijnde werd geboren.

Moge u dit behoeden, O Brihaspati. 

Zo zijn er meer verwijzingen naar ritme, gezang en geluid, bijv. ook in vers 1 en 5  van deze hymne. Aurobindo schrijft in zijn commentaar o.m. het volgende, dat doet denken aan de Proloog van Johannes: “Het zelf-verlichtende... komt op uit de Nacht door het Woord, om in het bewustzijn zijn uitgestrekte eenheid te herstellen... Dit uitgestrekte Zijn, dit alomvattende en allesformulerende bewustzijn is Brahman. Het is de Ziel die uit het onbewuste in de mens opkomt en oprijst naar hoger bewustzijn. En het woord dat opkomt uit de ziel is ook brahman. Het goddelijke, de Deva, manifesteert zichzelf als bewuste kracht van de ziel, schept de werelden door het Woord uit de wateren van het onbewuste... de onbewuste oceaan die dit alles was, en zoals deze eenvoudig wordt genoemd in de grote Hymne van de Schepping [zie het eind van deze inleiding]... Brihaspati vormt [schept] door geluid... als dit ontwaakt in steeds nieuwe percepties en vormen” (p318,319). Percepties, gedachten, vormen en dingen bestaan uit vibraties, zoals ook woorden en klanken vibraties zijn. 

Het boek van Alexandra Gabrielli 

De strijd met het chaosmonster in de Rigveda

Als voorbeeld en voorproefje van Deel 2 over de Vedische goden volgt hier een grondthema uit de Rigveda, nl. de overwinning door Indra van Vritra, de draak, die het zinnebeeld is van chaos, duisternis, beperking en stagnatie. De god Indra komt het meest naar voren in de hymnen van de Rigveda. Hij wordt wel ‘eka deva’, ‘één God’, genoemd (De Bary, p3), hoewel hij meestal samen met andere goden voorkomt, die met hem samenwerken en hem steunen. De prominente rol wordt echter ook door andere goden ingenomen in andere hymnen. “Aan Indra zijn de meeste liederen van de RgVeda gewijd [nl 250]. Hij is... bij uitstek de god van de ksatriya’s [krijgslieden] tegelijkertijd de meest antropomorfe onder de Vedische goden... Hij is een groot strijder, rijdt op een gouden wagen met zijn ‘bliksem’-wapen (vajra). De Stormgoden, de Maruts, zijn zijn voornaamste vrienden... Hij is de sterkste en grootste der goden... Zijn meest beroemde daad... is zijn aanval en overwinning op de daemon der obstructie, Vritra (’omringing, insluiting’)... bijgestaan door de Maruts en Visnu” (Gonda, p13).

De strijd met Vritra is een “wereldordeningsmythe... de chaos wijkt voor de kosmos” (p14), een universeel mythisch gegeven (zie o.m. het werk van godsdienstwetenschapper en antropoloog Mircea Eliade). De strijd wordt indringend beschreven, zozeer dat het nauwelijks meer lijkt op een innerlijk proces, waarbij Indra geestkracht vertegenwoordigt, de heerser over geestelijke energieën, zoals Aurobindo benadrukt (p73 e.v.).

Zijn strijdwagen wordt getrokken door onstuimige paarden en geëscorteerd dor de Maruts, de al even onstuimige stormgoden, uitgedost met glanzende speren en indrukwekkende gevechtskleding en brullens als leeuwen. Het lijkt een beeldende beschrijving van een onweer dat de aarde doet schudden en levende wezens doet sidderen. Maar Indra wint na hevige strijd. Het water komt vrij en de zon komt later weer te voorschijnen  Indra wordt geprezen. (A C Das, p529-30 geeft een verdichte beschrijving). De volgende hymne verhaalt van zijn heldendaden (Rigveda I,32, Verbruggen, p89-91).

“De heldendaden van Indra wil ik nu bezingen...

Hij velde de eerstgeborene van alle draken met magische kracht...

Precies op dat ogenblik schiep u de zon, de hemel en de dageraad.

Sindsdien vond u geen vijand meer, die het kan opnemen tegen u...

Indra, die de bliksemschicht in zijn handen houdt,

 is de koning van al wat beweegt en al wat rust...

Hij regeert de volkeren als hun koning en omsluit ze,

zoals een velg de spaken.

Aurobindo citeert een andere hymne aan Indra met een meer filosofische strekking (Rv1.170.vs 1, p253):

“Het is niet nu, evenmin morgen:

wie kent dat wat het hoogste is en schitterend [glorierijk]?

Het kent beweging en actie in het bewustzijn van een ander,

maar als het wordt benaderd door een gedachte, verdwijnt het.”

Commentaar: “De menselijke ziel wenst door louter de kracht van het denken... prematuur de bron van alle dingen te bereiken zonder zijn volledige ontwikkeling [...uit ] een egoïstische gretigheid... Dit geeft een confrontatie met Indra, de Heer van Swar [de hoogste hemel boven hemel en aarde, het onbegrensde licht, p149], het gebied van pure intelligentie, waardoor de rijzende ziel zich beweegt naar de goddelijke waarheid. Indra spreekt eerst van de onkenbare bron... die niet in de tijd is te vinden. Deze bestaat niet in de feitelijkheden van het heden of de toekomst. Het zijn ervan is voorbij ruimte en tijd en kan daarom op zichzelf niet worden gekend door wat in ruimte en tijd bestaat. Het manifesteert zich door zijn vorm en activiteiten in het bewustzijn van dat wat het niet is [wat niet de bron is] en door deze activiteiten kan het worden gerealiseerd. Maar als men probeert het te benaderen... dan verdwijnt het voor het denken dat het wil vatten en is het alsof het er niet is” (p254-55).

Het vervolg van de hymne geeft aan dat overgave aan de “universele goddelijke kracht van de menselijke ziel”, in deze hymne aan de goddelijke wil van Indra, nodig is om het hoogste te bereiken. Het komt weer neer op een overwinnen van onze beperkingen en van dat wat niet werkelijk is, zij het in een andere vorm dan het chaosmonster Vritra. Het gaat erom het lagere in ons, “het beperkte egoïstische bewustzijn”, over te geven aan het hogere, goddelijke in ons, het onbegrensde bewustzijn, en uit de beperkingen te treden. 

Bewustzijn als eenheid in verscheidenheid Bespreking van Tony Nader, One unbounded ocean of consciousness https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=6508 

Zijn en Niet-Zijn

Het verslaan van een draak of monster is een universeel mythisch thema. De triomf van orde over chaos. Chaos wordt in de Veda ook wel aangeduid als Asat, letterlijk Niet-Zijn. “Asat is ook de chaos alsmede de mogelijkheden die verduisterd of bedekt zijn... Asat wordt gepersonifieerd door de draak of Vritra... in de schoot van Nirrti, de schoot van het niet-handelen of de inertie. Asat is eveneens de afgrond die bodemloos diep is of de grot waar geen licht is... een toestand van Niet-Zijn. De naam Vritra, Draak, stamt van vr dat bedekken betekent... om het ‘bedekken van mogelijkheden’ mee aan te duiden. Vritra is ook de grote beperker, de tegenhouder en om hem uit te schakelen is veel kracht vereist, een heldendaad als het ware.”

“Tegenover Asat staat Sat, het Zijn, het actuele ‘Bestaan’ in zijn dynamische vorm. De tegenspeler van Vritra is Indra, de Heer van Macht. Die een leger Adityas [deva’s, goden] heeft om Vritra te verslaan. De Adityas zijn krachten die bevrijden en verlossen en ze bevorderen groei en ontwikkeling... Elk mens die een scheppingsdaad wil verrichten, krijgt te maken met Sat en Asat. Elke daad is een uittreden uit de duisternis, uit de inertie. In de Rig Veda is de schepping de scheiding van Asat en Sat, waarna de Kosmische Orde, Rita, geboren wordt. Het is de bedoeling dat alle mensen, maar evengoed de ‘goden’, volgens deze Rita leven en handelen... De kosmos spreekt een levende taal die wij kunnen leren verstaan” (Gabrielli, p14-16). Dit is de taal van de Veda’s, en ook van andere mythische verhalen. 

Verwante mythen

De interpretatie van Aurobindo van Vritra, Indra en andere goden komt globaal overeen met het bovenstaande. Vritra en andere demonische krachten zijn verduisterend en beperkend., Goden “zijn universele machten... die harmonie in de werelden en progressieve perfectie in mensen opbouwen” (p76). Hij gaat in op verwante Vedische mythen: mythen van gestolen koeien en de mythe van de verdwenen zon.

“In de Vedische tijd... waren materiële objecten symbolen voor het immateriële” (p139). De koeien (van de zon) zijn een symbool voor lichtstralen, een symbool dat in veel verzen voorkomt, bijv. “Uw koeien (stralen) verwijderen de duisternis en verspreiden het licht” (Rv. 7.79 vers 2, p126). De woorden ‘go’ (verwant met ons woord koe) en ’gu’, licht(stralen), lijken op elkaar (p123).

De koeien zijn gestolen door Vala, een equivalent van Vrit, en in een grot in een berg opgeborgen, waaruit Indra ze bevrijdde. Vala is een donkere macht die het licht tegenhoudt. Het innerlijke licht werd opgeborgen in materie, in een stoffelijk omhulsel, waaruit het door de geestkracht van het bewustzijn werd bevrijd, zo luidt de globale interpretatie. Koeien symboliseren ook (innerlijke) rijkdom en vormden met paarden het belangrijkste bezit van de Ariërs.

De essentie van deze mythe is hetzelfde als die van de verdwenen zon, zoals Aurobindo laat zien aan de hand van vele passages. Bijv.: “de dageraad ontmantelde de duisternis zoals de omheining van de koeien”... “de dageraad... opende de poorten van de omheining, van de duisternis”... “de schat van de hemel [werd] verborgen in een geheime spelonk... als door een omheining van koeien” (Rv 1.92 vers 4 en 4.51 vers 2, 1.130 vers 3, p155-56). De berg symboliseert het materiële bestaan, waardoor het licht niet duidelijk kan schijnen. De bevrijding van het innerlijke licht is een centraal thema in de Veda’s en die volgens Aurobindo mede door dit terugkerende thema een coherent geheel vormen.

A.C. Das (Rgvedic Culture, p 59 e.v.) geeft een naturalistische interpretatie van de mythe van Vritra, die een latere spirituele verklaring niet uitsluit. Vrita symboliseert een donkere regenwolk die het water vasthoudt dat nodig is voor plantengroei, en ook de zon tegenhoudt. Door Indra’s bliksem die de wolk splijt, wordt het water bevrijdt in het onweer als een titanenstrijd tussen Indra en Vritra. Hij wijst ook op Perzische en Griekse mythische equivalenten. De mythen dienen bij Aurobindo om een hoofdthema van de Veda’s toe te lichten. 

Scheppingshymne

Tot slot van dit Deel 1 volgt een van de beroemdste hymnen uit de Rigveda is de scheppingshymne, waarin eveneens het thema van licht en duisternis, Zijn en Niet-Zijn naar voren komt (10e mandala, nr 129). De hymne heeft een mythische en filosofische strekking: de vraag naar de oorsprong, de oergrond, die vooraf gaat aan het onderscheid in Zijn en Niet-Zijn. Het monistische beginsel van het Ene, dat in de Vedantafilosofie van de Oepanishaden prominent naar voren komt, toont in deze mythe een vroege poëtische verschijning. Opmerkelijk zijn de vragen en de twijfel aan het einde en de latere schepping van de goden, waarvan het bestaan dus een betrekkelijk karakter heeft. Want als ze ontstaan, kunnen ze ook vergaan, zoals wordt uitgebeeld in de Germaanse mythe van de Godenschemering (Raganarok, zie ‘De aardse natuurvisie van Nietzsche’ Deel 3 in CM 121). 

Scheppingshymne Niet-Zijn bestond toen niet, noch Zijn:

Er was geen lucht of hemel nog daarachter.

Wat was verborgen? En waarin? Door wie?

En was er soms een diep onpeilbaar water?

 

Geen Dood bestond en geen onsterflijk Leven.

Geen teken ook van dag of nacht.

En ademloos blies uit een innerlijke kracht Het Ene.

Geen diepe verte borg geen ander ding.

 

Donker was eerst verborgen achter duister

En zonder merk of teken vloeit ineen Dat,

wat in wording door leegte werd bedekt.

Als allereerst begin was er verlangen,

 

Door de gedachte in het Een gevormd.

De zieners die met wijsheid in hun harten

zochten Vonden wat Zijn in Niet-Zijn bond.

Hun stralen wierpen licht dwars door het duister.

 

Maar was het Ene boven of beneden?

Wie weet het zeker? Wie zal het verklaren?

Waaruit geboren en vanwaar geschapen?

De Goden kwamen pas veel later aan het licht.

 

Hoe kan dan iemand weten waaruit dit ontstond?

Geen weet waaruit de Schepping oprees

En of Hij al of niet dit deed ontstaan.

Hij die dit aanziet in de hoogste Hemel,

Alleen Hij weet, of weet misschien Hij niet?

 

Vertaald uit het Engels door Peter Warnaar. De Engelse vertaling uit het Sanskriet is van A.A.Macdonell. (Vedic Mythology, Strasbourg, Trubner, 1897, geciteerd in Indian Philosophy, ed. S.Radhakrishnan en C.A. Moore, Princeton University Press, 1989) (https://aatmanzen.files.wordpress.com/2012/04/scheppingshymne.pdf). H.J. Störig biedt een dichterlijke vrije vertaling naar Paul Deussen, de vriend van Nietzsche (Geschiedenis van de filosofie Deel 1, p32) en ook Verbruggen, Gabrielli en vele anderen geven vertalingen. In Deel 2 komen de belangrijkste Vedische goden uitvoeriger aan de orde in een selectie van verzen uit de Rigveda.

 

Godenwereld    2022 05 11

N.a.v. Sri Aurobindo, The Secret of the Veda

 

De godenwereld is van binnen

Niet in de wereld der zinnen

Goden zijn stralende lichten

welke hun functies verrichten

Subtiele en scheppende krachten

die wij vereerden en achtten

 

Goden zijn de functies van het Ene

dat uit onze ogen is verdwenen

ook de meeste goden van weleer

zijn voor ons niet zichtbaar meer

 

De ene ware God werd dominant

en zette andere goden aan de kant

Toen zijn de functies van het Ene

eveneens voor ons verdwenen

 

Uit het Ene licht ontstond materie

Goden openbaarden een mysterie

hoe licht verduistert en verdicht

in wezens verstoken van licht

 

Wie toegang heeft gekregen

tot het verlichtende de leven

wordt als het ware ontboden

tot het domein van de goden

 

Goden die ons vreugde schenken

En ons dichterbij het Ene brengen

waarin goden bij elkander komen

in het vreugdevuur van de goden