Civis Mundi Digitaal #123
Newburyport Meadows - Martin Johnson Heade 1881. Dit zien we nu niet meer. Het landschap heeft aan schoonheid ingeboet
Inleiding
De stikstofcrisis heeft de landbouw in het centrum van de aandacht gebracht. Dat wil niet zeggen dat de politiek de landbouw vroeger links liet liggen. Maar voorheen waren de deelnemers aan het debat vooral mensen uit de landbouw zelf. Het was een betrekkelijk zelfstandig domein dat intern was gericht en waarbij het ongenoegen nu en dan zichtbaar was, bijvoorbeeld bij boerendemonstraties. Door de stikstofcrisis is een groeiend besef ontstaan, dat de wijze waarop we ons voedsel produceren aan ingrijpende verandering en vernieuwing toe is.
Dat geluid is overigens niet nieuw. Al vanaf de zeventiger en tachtiger jaren was menigeen ervan overtuigd dat een proces van alsmaar meer, alsmaar intensiever en alsmaar groter op termijn niet houdbaar zou zijn. Dat besef was vanaf de tachtiger jaren ook bij de overheid aanwezig. Diverse pogingen werden ondernomen om een andere weg in te slaan. Maar die werden, als ze al overeind bleven, doorgaans uitgekleed, bijvoorbeeld door uitzonderingen in te bouwen, normen te versoepelen of ingangsdata verder naar de toekomst te verschuiven. Het leidde tot een in juridisch opzicht uiterst ingewikkeld regelcomplex. Ook was er een groot vertrouwen dat als nieuwe technologie al tot problemen zou leiden, nieuwere technologie die zeker zou kunnen oplossen.
Daarbij werd telkens gewezen op de enorme economische betekenis van de landbouw. We zijn na de VS het land met de hoogste exportwaarde van landbouwproducten. Dat daar aanzienlijke importen tegenover stonden en negatieve effecten naar de omgeving, kreeg doorgaans minder aandacht. De stikstofcrisis heeft ervoor gezorgd dat de context waarin wordt nagedacht over de toekomst van de landbouw is verbreed. Er is sprake van een maatschappelijk debat in plaats van traditionele patronen van sectorale belangenbehartiging. Dat maakt zowel een verbreding als een verdieping mogelijk van de landbouwproblematiek, die anders niet of vertraagd tot stand zou zijn gekomen.
Kenmerkend voor de huidige context van het stikstofdebat is dat de door het kabinet voorgestelde maatregelen vanuit de landbouw worden ervaren als beperkend. Het beeld van een doodssteek voor de landbouw wordt opgeroepen. Talloos zijn de klachten dat er geen perspectief wordt geboden. Bedrijven in kwetsbare regio’s dienen te verdwijnen. Acceptatie van de maatregelen betekent het einde van de landbouw in grote delen van het platteland. Die uiterst kritische opstelling is begrijpelijk, althans wanneer men redeneert vanuit de bestaande landbouwpraktijken. Men heeft de laatste decennia toch al een opeenvolging van beperkende maatregelen op tal van terreinen moeten ervaren. Denk bijvoorbeeld aan het tegengaan van mestoverschotten, de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, emissies van ammoniak en fijnstof, bescherming van natuurgebieden en landschapselementen, de zorg voor een gezonde bodem en beperking van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het stikstofbeleid betekent een nog veel verder strekkende ingreep. Niet langer gaat het om beperking van landbouwpraktijken maar om het verdwijnen van bedrijven.
Een belangrijk element in de discussies is het verwijt aan de overheid dat er geen perspectief wordt geboden. Het beleid leidt tot een kaalslag zonder zicht op wederopbouw. Dat roept de vraag op, of er een ander perspectief denkbaar is en wat dat dan zou moeten zijn. Die vraag is belangrijk. We moeten ons realiseren dat maatschappelijke betekenis van de landbouw veel verder gaat dan enkel het produceren van veel goedkoop voedsel. De bron voor die ontwikkeling was in de vijftiger jaren vooral het streven tijdens de wederopbouw na WOII om goedkoop voedsel te produceren. Dat stelde in staat de lonen laag te houden, zodat de internationale concurrentiepositie van Nederland zou worden versterkt.
Er volgde een indrukwekkend proces van rationalisatie met als gevolg een enorme stijging van de productiviteit. Het platteland werd heringericht op basis van de eisen die de modernisering van de landbouw stelde. Dat betekende het einde van een landbouwsysteem dat maatschappelijk was geïntegreerd, kleinschalig was en gedifferentieerd. Bedrijven werden vanuit de kern verplaatst naar het buitengebied. Het gemengde bedrijfstype werd vervangen door gespecialiseerde bedrijven van grote omvang. Alles wat de landbouw had gekenmerkt maar wat economisch niet profijtelijk was, verdween. Daarmee verdween ook een landbouwpraktijk die zowel op bedrijfsniveau als regionaal circulair was. Er was sprake van gesloten kringlopen. Juist die economisch ingegeven reductie van de betekenis van de landbouw kan het startpunt vormen voor een proces van systeemvernieuwing, voor het ontwerpen van een nieuw landbouwsysteem.
Wat zijn we in het proces van modernisering kwijtgeraakt? Wat waren de onderliggende krachten die ertoe dwongen door te blijven gaan op een pad zonder einde? Immers, het proces van schaalvergroting is een proces zonder einde. Nieuwe technologie stelt voortdurend in staat tot een nog verdere verhoging van de productiviteit maar vraagt wel aanzienlijke investeringen. Die kunnen slechts worden terugverdiend door schaalvergroting waardoor de kosten over een grotere productie kunnen worden uitgesmeerd en de kostprijs in de hand kan worden gehouden. Inzicht in die processen kan verhelderen wat we zijn kwijtgeraakt in opvolgende processen van modernisering. En daarop volgend de vraag wat de landbouw nog meer kan betekenen dan goedkoop voedsel produceren.
Bredere betekenis van de landbouw
Dat roept drie vragen op. Allereerst de vraag wat de maatschappelijke betekenis van de landbouw kan zijn in een postmoderne samenleving. De ontwikkelingen in de landbouw illustreren treffend hoe het inzetten op steeds meer en steeds sneller zijn einde kent. Die problematiek is veel breder en veel dieper en is niet beperkt tot de landbouw. De moderniteit neemt als vertrekpunt dat de werkelijkheid kenbaar en beïnvloedbaar is. Maar door die eenzijdige nadruk op rationalisatie hebben we geen oog meer gehad voor het irrationele. Gaandeweg zijn we tot het inzicht gekomen dat we door het eenzijdig streven naar rationaliteit het zicht hebben verloren op wat we zien als irrationeel, maar dat het irrationele maatschappelijk van grote waarde kan zijn.
Er is nauwelijks een sector denkbaar dat indringender die onderliggende problematiek demonstreert dan de landbouw. We hebben natuurlijkheid gerationaliseerd. De uitdaging is een nieuw landbouwsysteem te ontwerpen, dat maatschappelijk is gegrondvest en voorbeeldig kan zijn voor omslagen die in een veel breder maatschappelijk verband aan de orde zijn. Hoe het streven naar efficiency bron is geworden van maatschappelijke armoede. Denk aan vervreemding doordat het menselijke moest wijken voor het rationele. De pijn die gedwongen bedrijfsbeëindiging met zich meebracht in nu eenmaal geen onderdeel van de kostprijs van aardappelen, melk en varkensvlees.
Een dergelijke omslag begint met het in beeld brengen van wat de maatschappelijke betekenis van de landbouw kan zijn in een postmoderne samenleving. In plaats van eenzijdige nadruk op het economische, is de uitdaging in beeld te brengen wat landbouw als ontmoeting met het natuurlijke kan betekenen. Het is primair een ontwerpopgave.
Op de tweede plaats is nodig dat de hieruit voortvloeiende veranderingsopgaven scherp worden benoemd. Noodzakelijke vernieuwingen vragen focus. Daarvoor is nodig dat we de ontwikkeling van de bestaande landbouw analyseren. Waar is het systematisch mis gegaan en wat waren de vanzelfsprekendheden die zelfcorrectie in de weg stonden? Om een systeem te veranderen is nodig, het bestaande systeem te begrijpen en te doorzien. Wat zijn de systeemgebreken van de huidige landbouw? Bijvoorbeeld de noodzaak van grootschalige uniformering en standaardisering. De landbouw vervreemdde van de samenleving. We weten niet meer hoe ons voedsel wordt geproduceerd. De vooruitgang ging gepaard met vervreemding. Het zijn de processen die Max Weber al in het begin van de vorige eeuw beschreef. De mens die niet meer heerste over de toekomst maar een passief element werd in processen die met zichzelf aan de haal waren gegaan. Er stond geen maat meer op.
Op de derde plaats is aan de orde om de transitie van de bestaande landbouw naar nieuwe landbouwpraktijken te accommoderen. Kunnen we volstaan met wijzigingen binnen bestaande systemen en structuren of is de overstap naar nieuwe systemen aan de orde?
Veranderingsopgaven
Ik noem er enkele die onderling samenhangen. De eerste innovatieopgave betreft het uitgangspunt dat landbouw wordt beschouwd als een economische activiteit. De boer is ondernemer en dieren zijn productiemiddel. Belangrijk daarbij is dat ons economisch systeem groei veronderstelt. Zonder groei geen continuïteit. De steeds grotere nadruk op technologie speelt daarbij een grote rol.
Die economisering van de landbouw was weliswaar begrijpelijk, maar leidde ook tot een verdere technologisering en objectivering van de voedselproductie.
Dat had op minstens twee punten belangrijke gevolgen. Allereerst werd landbouw niet langer als een natuurlijk proces opgevat maar als een economische activiteit. Dat is een wezenlijk verschil. Natuurlijke processen bekommeren zich niet om criteria als efficiencyverhoging en kostprijs. Het toenemend vermogen om natuurlijke processen te manipuleren drukte overwegingen rond natuurlijkheid naar de achtergrond. Moderne landbouw stelt manipulatie van natuurlijke processen centraal. Hoe beter we daartoe in staat zijn, des te minder is respect voor natuurlijkheid noodzakelijk. Op de tweede plaats ging die ontwikkeling ten koste van culturele aspecten. Van de plattelandscultuur waarbinnen de landbouw van oudsher een verbindend vermogen had, is weinig meer over. Dat geldt ook voor de maatschappelijke inbedding. De landbouwontwikkeling werd vooral een aangelegenheid van de landbouwsector zelf. Het werd een eigen domein met liefst zo weinig mogelijk inbreng van de buitenwereld. Dat klemt wanneer thans het belang toeneemt van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Het komt erop neer dat de eenzijdige focus op rationaliteit alles buitensloot wat irrationeel was. En irrationeel was al datgene dat net kon worden ingepast binnen onze op rationaliteit gebaseerde ordeningen. Het werd beschouwd als chaos. Die chaos was en is functioneel. Slechts dankzij het buitensluiten van het irrationele konden we onze ordeningen en daarop gebaseerde structuren overeind houden. Dat werpt een merkwaardig licht op chaos. Chaos kunnen we opvatten als een bestaansvoorwaarde voor onze ordeningen. Het omgekeerde geldt ook. Zonder chaos geen ordening en zonder ordening geen chaos. De uitnodiging is om onze ordeningen te ontrafelen en de chaos te onderzoeken.
Continuous line drawing a chaos and order concept Copyright: cortexpro
Zowel die processen van buitensluiten als het verlies van verbinding met andere maatschappelijke domeinen zijn treffend en scherp beschreven door de Franse filosoof Michel Serres. Hij roept het beeld op van eilanden waarop de bewoners (politici, beleidsmakers, bestuurders) vreselijk druk zijn met hun eigen ordeningen maar, zo stelt hij, het werkelijke leven speelt zich af op de oceaan. Vergelijk het onderscheid van Habermas tussen systeemwereld en leefwereld. Om het echte leven te ontdekken moeten de eilandbewoners expedities ondernemen en de oceaan verkennen. Het nodigt uit om het buitengeslotene te verkennen. De chaos heeft ons een boodschap te vertellen.
Dat is een lastige opgave. Het betekent het opgeven van vanzelfsprekendheden en de daarop gebaseerde ordeningen. De behoefte aan ordening even terzijde schuiven door verbreding van ons perspectief waardoor we oog krijgen voor de prijs die we hebben betaald voor de vooruitgang. Dat vraagt een verandering waarvan de noodzaak vanaf de vijftiger jaren reeds op tal van manieren is onderbouwd binnen de filosofie, maar die niet is doorgedrongen tot de praktijk en de politiek van alledag. Daar bleef het economisch denken dominant.
Voor de landbouw houdt dat een ingrijpende perspectiefwijziging in. Het dwingt dat we onderzoeken wat we door het centraal stellen van het economisch denkkader als kwetsbaar terzijde hebben geschoven. Het besef bijvoorbeeld dat de landbouw vervreemd is geraakt van de maatschappij. Nodig is dat die relatie wordt hersteld. Dat heeft consequenties voor de landbouw maar zeker ook voor burgers. Die kunnen zich in een nieuw landbouwsysteem niet langer enkel meer opstellen als consument, die zoveel mogelijk waar voor zo weinig mogelijk geld eist. Want dat is het andere effect van de economisering van de landbouw. De burger wordt als consument tegemoet getreden. We kunnen de omslag benoemen als de overgang van landbouw als een strikt economische activiteit naar verbindingslandbouw, naar een systeem van voedselvoorziening in een context van gezamenlijkheid. Dat vraagt inschikkelijkheid van alle partijen. We missen er nog grotendeels de organisatievormen voor. Het lijkt helder dat hier een krachtig pleidooi voor regionalisering en schaalverkleining uit voortvloeit.
Landbouw als bron van betekenis
Daarmee hangt een andere omslag samen. Een systeem van voedselproductie dat maatschappelijk is ingebed, stelt ook de vraag wat de betekenis ervan kan zijn in een breder maatschappelijk verband. Zorglandbouw is een voor de hand liggend voorbeeld. Maar denk ook aan onderwijs en bijvoorbeeld aan managementsystemen. Hoe kunnen die worden gebaseerd op natuurlijkheid met aandacht voor de mens in plaats van een instrumentele benadering waarin mensen worden beschouwd als manipuleerbare productiefactorenmet vervreemding als uitkomst.
Een dergelijk nieuw concept voor onze voedselproductie vraagt systeemveranderingen op meerdere terreinen. Ik noem er enkele. Er is verbreding nodig met betrekking tot de functies van de landbouw. We moeten de spanning overstijgen tussen strikt economisch verantwoord voedsel produceren en de beheerfunctie van het platteland. Die staan onderling thans op gespannen voet. Een duurzaam beheer van het platteland vraagt respect voor bodem, water en lucht in plaats van aantasting ervan. Integratie is nodig van voedselproductie en het respectvol omgaan met publieke waarden. Een omgaan met de “common goods” zoals natuur, landschap en het milieu lukt niet wanneer die economisch worden opgevat als kosten of oorzaken van opbrengstverlaging.
Thans is er sprake van twee onderling vaak tegengestelde betekeniskaders: de economisch georiënteerde productie en het respect voor wat kwetsbaar is onder economische druk. Aan de orde is de constructie van een nieuw betekeniskader waarin sprake is van integratie zodat de tegenstellingen wegvallen. In het huidige systeem worden boeren beloond voor natuurbeschermende maatregelen, die ze niet zouden nemen, wanneer ze zich uitsluitend door eng-economische overwegingen zouden laten leiden. Aandacht voor natuur werkt in economisch opzicht immers kostenverhogend en opbrengstverlagend. Dat economisch nadeel dient te worden gecompenseerd, zo is dan de logische gedachte.
We hebben dus te maken met een landbouwsysteem dat niet zelfcorrigerend is. Het is uit zijn evenwicht. Er zijn voortdurend corrigerende maatregelen van de overheid nodig die telkens weer door agrariërs als beperkend worden ervaren. We corrigeren telkens, maar laten de onderliggende spanning voortbestaan. We betalen compensatie en daarmee drukken we uit dat het binnen ons economisch systeem niet loont om rekening te houden met publieke waarden zoals natuur, landschap, beheer van de bodem, water enz. Komt die compensatie er niet, dan wordt er geprotesteerd omdat men economische schade lijdt.
Eigendoms- en gebruiksrechten
Daarmee hangt een tweede innovatieopgave samen. Die betreft ons juridisch vastgelegd systeem van rechten en plichten. Eigendom van grond hebben we geregeld in een privaatrechtelijke setting. Dat levert spanning op met betrekking tot gebruiksrechten. In economisch opzicht winstgevend gebruik staat haaks op respectering en versterking van publieke waarden. Plannen ter bescherming van publieke waarden leveren dan economisch nadeel op. Objectief gezien leidt dat tot de vraag of we niet toe zijn aan een herschikking van eigendoms- en daaruit voortvloeiende gebruiksrechten.
Echter, dat is een in politiek opzicht uiterst gevoelig onderwerp. In 1977 viel het Kabinet Den Uyl over de grondpolitiek. Een belangrijk punt daarbij was de vraag of de overheid vanwege publieke belangen een voorkeursrecht moest krijgen bij aankoop van de grond en, daarmee samenhangend, of de waarde van de grond moest worden vastgesteld op basis van de waarde in het vrije economische verkeer, dan wel op basis van bestaand gebruik. In het laatste geval zou er geen ruimte zijn voor grondspeculatie en daarmee gepaard gaande prijsopdrijving van bijvoorbeeld toekomstige bouwgrond.
Ondanks die politieke gevoeligheid zijn er krachtige argumenten aanwezig om tot een nieuw systeem van gebruiksrechten te komen waarin er sprake is van een logischer verhouding tussen private en publieke belangen. Dat zou, bijvoorbeeld op regionale schaal, in staat moeten stellen tot een onderlinge verrekening van winstgevende en verliesgevende gebruikswisselingen. Er zijn immers, even afgezien van private belangen, weinig redenen te bedenken waarom een particulier enorm voordeel zou moeten genieten wanneer de grond die zijn eigendom is als gevolg van een te verwachten overheidsbesluit in waarde verveelvoudigt.
De eigenaar beurt een forse waardestijging zonder dat hij daar iets voor heeft hoeven te doen. Weliswaar zal hij bij verkoop niet langer de inkomsten hebben van agrarisch grondgebruik, maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door de waardestijging. Menig boer is multimiljonair geworden, doordat de overheid koos voor een andere bestemming. De boer ontving dan als eigenaar meer dan hij ooit met de productie van voedsel had kunnen verdienen. Omgekeerd dient de eigenaar een faire vergoeding te ontvangen, wanneer er sprake is van een verliesgevende gebruiksovergang, bijvoorbeeld wanneer een agrarisch bestemd perceel een natuurbestemming krijgt.
Onderlinge verrekening van plussen en minnen bij bestemmingswijzigingen lijkt een interessante en relevante ontwerpopdracht. Een voorbeeld ter illustratie betreft de relatie tussen landbouw en woningbouw. De bestaande praktijk is dat de eigenaar van landbouwgrond een hoge premie ontvangt wanneer landbouwgebruik plaats moet maken voor woningbouw. Die premie drijft vervolgens de kosten van de bouwgrond op waardoor de bouw van betaalbare woningen voor mensen met een smalle beurs wordt belemmerd. Er is nog ene ander voorbeeld waarbij de landbouw profijt heeft van woningbouw. Da betreft de zogenaamde Ruimte-voor Ruimte Regeling. Die maakte het mogelijk voor vermogende burgers kapitale huizen te bouwen op percelen waar woningbouw voorheen was uitgesloten. Daarvoor moest een stevige premie worden betaald Dat geld werd overgedragen naar de landbouwsector en ingezet voor de sloop van stallen.
Daarbij is ook aan de orde dat de landbouw verstrikt is geraakt in een dicht regelcomplex. De klachten vanuit de landbouw dat de ruimte om te ondernemen aanzienlijk is ingeperkt door tal van regels, die ook nog eens een zware administratieve belasting met zich meebrengen, is algemeen. Maar die regelgeving heeft niet enkel nadelen. Eenmaal verkregen vergunningen geven een juridisch krachtig recht om landbouwpraktijken voort te zetten, ook als die belangrijke nadelen hebben voor de omgeving. In grote delen in het zuiden en oosten van Nederland is het buitengebied bedekt met milieucirkels als gevolg van verleende vergunningen. Die hebben als uitwerking, dat ze ontwikkelingen en initiatieven die maatschappelijk gewenst zijn, kunnen blokkeren wanneer nadelige effecten kunnen hebben voor die voor de landbouw. Het is een statisch en juridisch stevig verankerd kader dat voortzetting van bestaande praktijken mogelijk maakt en maatschappelijk gewenste vernieuwing kan tegenhouden.
De relatie tussen boer en burger
Een derde systeemomslag heeft betrekking op de relatie tussen boer en burger. De landbouw was van oudsher een verbindende factor op het platteland. Bedrijven waren vaak gevestigd in de dorpskernen. De modernisering maakte een eind aan die situatie. Bedrijven werden in het kader van ruilverkavelingen verplaatst naar het buitengebied. De landbouw ontwikkelde zich als een zelfstandige sector, als een wereld op zich waar de buitenwereld nauwelijks nog kennis van droeg.
Die ontwikkeling werd bron van vervreemding. Hoe het voedsel wordt geproduceerd onttrekt zich aan het oog van de burger. Dat had onder andere tot gevolg dat er interne spanning ontstond bij burgers. Men heeft steeds uitgesprokener opvattingen over hoe ons voedsel moet worden geproduceerd maar tegelijkertijd gedraagt men zich in de supermarkt als een prijsbewuste consument. Er is sprake van spanning tussen overtuigingen en gedragingen. Rekening houden met overwegingen op het vlak van duurzaamheid leidt nu eenmaal vaak tot hogere kosten. De consument is duurder uit.
Nodig is dat er een nieuw en stabiel evenwicht op het vlak van verantwoordelijkheden ontstaat. Dat betekent een voedselketen zie zelfcorrigerend is. Burgers krijgen invloed op de wijze waarop hun voedsel wordt geproduceerd en dragen daarvan ook de consequenties. Voor ondernemers houdt dat inschikkelijkheid in met betrekking tot de bedrijfsvoering waar een faire beloning tegenover staat. Dat vraagt om stevige verbindingen tussen boeren en burgers en nieuwe organisatievormen. Buurderijen in plaats van boerderijen. Verbinding tussen stad en platteland, tussen stedelijke dynamiek en traagheid van het platteland als kostbare elementen.
Verbindingslandbouw
Dat verbindend karakter heeft niet enkel betrekking op relaties tussen boeren en burgers. Het is ook een pleidooi om, Michel Serres volgend, verbinding te zoeken tussen de landbouwsector en andere maatschappelijke sectoren zoals zorg, onderwijs en cultuur. Daarvoor is nodig dat wat we hebben buitengesloten door eenzijdige aandacht voor rationaliteit, op zijn waarde wordt verkend. Wat kan het uitgangspunt van natuurlijkheid betekenen in een breder maatschappelijk verband? De landbouw demonstreert de gebreken van een systeem dat op regelgeving is gericht. Die problemen doen zich echter op tal van andere gebieden voor. Talloos zijn voorbeelden dat onze regelsystemen zijn vastgelopen. Hoe bureaucratische perspectieven het zicht ontnemen op wat er maatschappelijk speelt. En hoe vernieuwing van sturingsvormen en regelsystemen wordt geblokkeerd door geldende regels.
In de politieke, wetenschaps- en milieufilosofie zijn tal van analyses en beschouwingen te vinden die pleiten voor nadere verkenning van wat niet past in onze op rationaliteit gebaseerde systemen. Het besef dat we in ons rationele denken en handelen zijn doorgeschoten. En ook het besef dat het irrationele ons een boodschap heeft te vertellen. Dat geeft aan dat een economische benadering gebrekkig is omdat economisch denken nu eenmaal onverbrekelijk is verbonden met rationaliteit.
Verbinding houdt dus ook in verbinding tussen de drie dimensies van duurzaamheid: het economische, het ecologische en het sociaal-culturele. Daarvanr is thans nauwelijks sprake. Het economische is dominant en het ecologische en het sociaal-culturele is kwetsbaar onder economische druk. Bovendien hebben we een economisch systeem dat groei vooronderstelt. Zonder groei geen continuïteit. De economie ontwikkelt zich daardoor als een kankergezwel. Er is geen sprake van tegenwicht. De moderne landbouw demonstreert sprekend en indringend dit onderliggend probleem. Voortdurend moet de overheid optreden om het kwetsbare te beschermen omdat de het landbouwsysteem niet zelfcorrigerend is. Integendeel, aantasting van het kwetsbare levert economisch voordeel op. Er is sprake van wat wel wordt geduid als perverse koppelingen.
De aanpak
Gebruikelijke processen schieten tekort wanneer het gaat om systeeminnovaties. Dan is ontwerpruimte nodig en vrijheid van denken. Dat lukt niet goed binnen bestaande belangenstructuren. Die houden tegenstelingen in stand en ontlenen er hun bestaansrecht aan. Bestaande instituties zoals landbouw- en natuurorganisaties zijn geformeerd en gepositioneerd rond gedateerde tegenstellingen. Ze dwingen telkens weer vraagstukken in oude kaders te plaatsen met als gevolg dat op zijn best compromissen worden gesloten die de onderliggende problemen in stand laten.
De uitdaging is de tussenruimte, de ruimte tussen de loopgraven, te verkennen. Dat lukt niet met de overtuigingen en onderliggende vanzelfsprekendheden die in de loopgraven over en weer als waarheid worden gezien. Dat vraagt als opgave het construeren van een nieuw verbindend betekeniskader waarbinnen huidige tegenstellingen hun relevantie verliezen. Daarvoor is nodig dat we de gebaande paden verlaten en onbekend gebied betreden waar de wegwijzers van de moderne wereld eerder hinderen dan faciliteren. Ze dwingen telkens terug te keren naar waar we vandaan kwamen. Ze nodigen uit tot cirkelredeneringen en tot wat in het schaakspel bekend staat als een herhaling van zetten.
Processen van systeemvernieuwing zijn gebaat bij institutionele vernieuwing. Dan gaat het om nieuwe coalities en nieuwe collectieven. Het zijn energie-gedreven processen. Die energie zit niet in organisaties, maar in personen binnen en buiten organisaties, die overtuigd zijn van de noodzaak van verandering en geïnspireerd zijn zich ervoor in te zetten.
Die noodzakelijke ruimte vraagt om een setting buiten bestaande kaders, een bypass-constructie dus waarin het mogelijk is vernieuwingen te bedenken en vervolgens door middel van experimenten op hun praktijkwaarde te onderzoeken.
Positief is dat de laatste jaren overal voorbeelden zijn van initiatieven die al vorm geven aan vernieuwing. Maar op systeemniveau is meer nodig. De overheid heeft daarbij een belangrijke rol door condities te scheppen om de noodzakelijke veranderingen te faciliteren. Helaas beperkt diezelfde overheid zich tot op heden voornamelijk tot beperkende regelgeving zonder de regie te nemen in het proces van verandering.
In dat opzicht getuigt het voorgestelde stikstofbeleid van beleidsarmoede. Enkel regelgeving is weliswaar een bekende en traditionele reflex, maar zal de noodzakelijke transitie niet realiseren. Het beeld dat de overheid de maatschappij naar de geldende regels kan laten dansen is achterhaald. Aan de orde is een nieuwe maatschappij te ontwerpen in plaats van het verleden te herhalen. Dat vraagt voorstellingsvermogen en een actieve op vernieuwing ingestelde overheid. En van de landbouwsector vraagt dat het niet langer verdedigen van een gemankeerd systeem maar een open oog voor de knelpunten ervan.
Niet langer klagen over de zwakke positie van de producenten in de keten maar nieuwe ketens ontwerpen die een fair inkomen mogelijk maken in ruil voor ruimte om maatschappelijke overwegingen te integreren in nieuwe landbouwpraktijken. Dat vraagt een nieuw perspectief, niet alleen op de landbouw maar vooral ook op het zelfbeeld van agrarisch ondernemers. Het eigen eiland waar de efficiency regeert, verlaten en in het beeld van Serres de maatschappelijke oceaan verkennen. Dat lukt niet met trekkers.
Tot slot
De landbouwproblematiek kan worden opgevat als een geweldige kans om voorbeeldig te zijn met betrekking tot de ingrijpende vernieuwingen, waar we in een veel breder kader als maatschappij voor staan. Hoe de landbouw als oorspronkelijk primaire sector weer centraal kan komen te staan en een functie gaat vervullen die veel wezenlijker is dan het goedkoop produceren van voedsel. Hoe de landbouw daardoor een treffend voorbeeld kan zijn van een sector die als een van de eerste de overstap maakt van het tijdperk van modernisering en daarmee gepaard gaande verzakelijking en objectivering naar een maatschappij waarin het betekenisvolle niet langer ondergeschikt is aan het rationele.
Om die kansen te grijpen is nodig dat de overheid vanuit een bredere kijk de bestaande stikstofproblematiek benadert. Dat betekent niet primair en uitsluitend inzetten op sluiting van bedrijven, maar juist een nieuw toekomstperspectief te ontwerpen voor bedrijven, gericht op het beschermen en stimuleren van ecologische en sociaal-culturele waarden, die de laatste zeventig jaar zijn weggerationaliseerd. Dat vraagt ingrijpende vernieuwing op tal van terreinen. Het vraagt herwaardering van wat we zijn kwijtgeraakt door eigen toedoen. Het vraagt moderniseren naar het verleden toe.
Dat geldt natuurlijk in het bijzonder voor landbouw in regio’s waar spanning bestaat met niet-agrarische functies. In plaats van die spanning te ontkennen of zich te verzetten, kan die ook worden aangegrepen om tot nieuwe verbindingen te komen. De landbouwproblematiek als opstap voor en voorbeeld van maatschappelijke vernieuwing. Een landbouw op maat van de mens en de natuur.
Dat laatste betekent overigens ook een grondige herijking van het natuurbeleid. Dat is de laatste decennia vooral een kwestie geworden van door deskundigen geformuleerde definities, die vaak ver afstaan van de belevingswaarde door burgers. De uitdaging en opdracht is wat dat betreft voor zowel vertegenwoordigers van de landbouw als van de natuur vergelijkbaar. Een nieuw ontwerp voor het beheer van het platteland betekent op de eerste plaats zichzelf opnieuw ontwerpen. Zonder blikverruiming gaat het niet lukken.