Civis Mundi Digitaal #123
Bespreking van Bert van den Berg & Hugo Koning, De mythen van Plato: Verhalen voor alle tijden. Damon, 2022.
Dialogen van Plato zijn een sociale aangelegenheid. Plato’s Academie, mozaïek in Pompeï https://historiek.net/plato-griekse-filosoof/64694/
1. Herkomst van respect en rechtvaardigheid
Hierover gaat de dialoog Protagoras waarin de beroemde sofist en tegenspeler van Socrates een mythe vertelt (320c-323c). Centraal in de dialoog staat de vraag of deugd leerbaar is. Dat is inderdaad het geval maar het veronderstelt wel dat mensen een aanleg hebben tot deugdzaamheid, respect en rechtvaardigheid. De mythe verhaalt over de oorsprong daarvan.
Prometheus en zijn broer Epimetheus kregen de taak van de goden om alle wezens te voorzien van eigenschappen. En wel zo dat ze elkaar niet zouden vernietigen. Epimetheus ‘nam die voorzorgsmaatregelen zodat geen enkele soort zou uitsterven’ (321a). Hij gaf ze bijv. vleugels en andere mogelijkheden, zoals ‘een ondergrondse woning’ om te vluchten voor de sterkere roofdieren. ‘En hij creëert een delicaat ecosysteem... Maar dan gaat het mis. Epimetheus vergeet de mens, die daardoor ook zijn typische plaats als wezen buiten - en uiteindelijk boven - de dierenwereld krijgt. Even later krijgen we dan ook te horen, zoals in veel platoonse mythen, dat de mens een klein stukje goddelijkheid in zich heeft’ (p90).
‘Toen had hij de menselijke soort nog over, maar zonder enige eigenschap. Hij had geen idee wat hij ermee aan moest. Hij zat met de handen in het haar, en juist op dat moment kwam Prometheus langs om de verdeling [van eigenschappen] na te lopen. Hij zag dat alle levende wezens op een gepaste manier van alles voorzien waren, behalve de mens, die was naakt, ongeschoeid, onbedekt, ongewapend’ (321c). Nietzsche zou later spreken van het ‘niet vastgestelde dier’.
‘Radeloos zocht Prometheus naar een manier om de mensensoort te kunnen behouden, en daarom stal hij van Hephaistos [de goddelijke smit] en Athena technische vaardigheid, samen met het vuur... dat schonk hij op die manier aan de mens. Zo kreeg de mens dus de kunst om zich in leven te houden, maar de vaardigheid om zich te organiseren had hij niet; die was namelijk in het bezit van Zeus... De mens had zo dus een deel van het goddelijke gekregen. Toen begon hij door zijn verwantschap aan het goddelijke als enige van de levende wezens de goden te vereren’ (321d, 322a).
Het belang van sociale vaardigheden
De mensen vonden van alles uit om in leven te kunnen blijven, zoals kleding, woningen, manieren om aan voedsel te komen en ze ontwikkelde taal en religie. ‘Ze leefden verspreid, want steden waren er niet. Daarom ging de soort in hoog tempo verloren, omdat ze in alle opzichten zwakker waren dan de wilde dieren. Hun technische vaardigheden... schoten tekort voor de oorlog tegen de wilde dieren. Ze hadden namelijk nog niet de vaardigheid om zich te organiseren... Ze probeerden uiteraard wel samen te komen en zich te redden door steden te stichten, maar iedere keer als dat gebeurde begingen ze onrecht tegen elkaar omdat ze niet wisten hoe ze een maatschappij moesten inrichten. Zo gingen ze weer uit elkaar en kwamen ze om.’
‘Zeus werd hierdoor bang dat onze soort compleet vernietigd zou worden, en daarom stuurde hij Hermes op hen af om hun respect en rechtvaardigheid bij te brengen. Daarmee moesten ze komen tot een ordelijke organisatie van steden en verenigende banden van vriendschap... ‘Iedereen moet er een deel van hebben,’ zei Zeus. ‘Als er maar een paar van hen die krijgen, zoals bij de andere kunsten, kunnen er geen steden ontstaan’’ (322bc).
‘Als ze bijeenkomen om te bespreken wat het meest in het algemeen belang is, en ze zich moeten laten leiden door rechtvaardigheid en gezond verstand, dan accepteren ze natuurlijk dat iedere man een bijdrage levert. Het idee is namelijk dat iedereen daar iets van heeft... Men verwacht van iedereen dat hij claimt rechtvaardig te zijn, of hij het nou echt is of niet... Iedereen heeft op een of andere manier deel aan de vaardigheden om samen te leven, want anders hoor je niet bij de menselijke soort’ (323abc).
Bespreking: de mens is altijd al een sociaal wezen geweest
Het verhaal klopt weliswaar niet helemaal maar wel in belangrijke opzichten met de inzichten van de moderne wetenschap. De vaardigheden om samen te leven zijn essentieel voor de menselijke soort om te kunnen overleven. De mythe is ‘een verhaal om de essentie van de mens inzichtelijk te maken’. Rechtvaardigheid, respect en rekening houden met anderen zijn essentieel om als mens te overleven.
Volgens Durkheim en anderen waren mensen van meet af aan sociale wezens. Voor veel uitvindingen en verworvenheden is samenwerking nodig. ‘De ontwikkeling van taal en religie... veronderstellen het bestaan van een functionerende samenleving’ (p91). De sociale aard zou ook blijken uit het onderzoek naar onze naaste verwanten, de mensapen, door Frans de Waal c.s. (o.a. De bonobo en de tien geboden: moraal is ouder dan de mens). Dat zou laten zien dat deze beschikken over empathie, samenwerking en een rudimentair soor moraal van reciprociteit of wederkerig sociaal gedrag. Ze bewijzen elkaar wederkerig diensten en houden dit bij. `De natuurlijke neiging tot reciprociteit heeft een evolutionaire oorsprong. Samenwerking kan de overlevingskans vergroten’ (p94).
Protagoras’ nadruk op coöperatieve vaardigheden komt overeen met het onderzoek van Peter Turchin e.a., Ultrasociety: how 10.000 years of war made humans the most coöperative beings on earth. Hij wijst evenals de mythe op een tendens tot onderlinge strijd in de oertijd, waarbij mensen die meer samenwerken grotere overlevingskansen hebben. Daardoor is er een evolutie naar meer samenwerking, die vandaag de dag noodzakelijkerwijs grootschalige en wereldwijde vormen aanneemt om wereldproblemen het hoofd te kunnen bieden.
Vloeien respect en recht voort uit een sociaal contract?
Sociale contract theorieën, zoals die van Hobbes en Rousseau, die een overeenkomst tussen (loslopende) individuen veronderstellen, die aanvankelijk solitair geleefd zouden hebben, kloppen niet met genoemde inzichten, dat mensen altijd al sociale wezens geweest zijn. De schaal van samenwerking is in de loop van de geschiedenis toegenomen. De samenwerking is veel ouder dan formeel sociaal contract, staatsvormen en sociale organisatie. ‘De staat is in wezen een coöperatieve onderneming.’
‘Respect en recht behoren tot de morele toolkit van alle mensen, en er is dus geen superstaat nodig om die op te leggen’, zoals Hobbes suggereert in zijn boek Leviathan over het ontstaan van de staat. ‘Mensen zonder deze sociale instincten stierven uit, omdat ze ongeschikt waren om in groepen te leven’ (p94,95).
Protagoras lijkt met zijn nadruk op collectieve verantwoordelijkheid... een heel moderne denker die met zijn mythos een warm pleidooi houdt voor de democratie’ (p95) Menselijke kwaliteiten zijn echter niet gelijk verdeeld, rechtvaardigheid en respect evenmin, ook al zou iedereen er wel iets van hebben meegekregen. Ze zijn in aanleg aanwezig als ‘godsgeschenken’ in ‘het goddelijk deel van onze ziel’, maar worden gevormd door socialisatie, die verschillend kan zijn bij verschillende mensen. Ook de sociale aanleg verschilt, al heeft iedereen er wel iets van meegekregen in aanleg en opvoeding.
Plato en Protagoras leggen veel nadruk op opvoeding, onderwijs en vorming en de leerbaarheid van deugdzaamheid. Het gaat bij Plato met name om de bewustwording van het goddelijk deel van onze ziel. ‘Zorg voor de ziel,’ zou Socrates gezegd hebben, en ‘deugd is weten’. Een goede leraar en adequaat onderricht zijn van belang om de geboorte van deugd en weten in ons als een vroedvrouw te begeleiden. Deugd en weten, respect en rechtvaardigheid zijn basale politieke vaardigheden, waar het ook tegenwoordig weleens aan schort. Persoonlijke integriteit ligt aan de basis van een beter functionerende staat en samenleving.
http://www.biografischportaal.nl/blog/gender-en-sekse-als-facet-van-een-biografie
2. De kracht van de liefde: de mythe van de androgyne mensen en de mythe van Eros
Dit hoofdstuk bevat twee mythen. Over androgyne mensen, die mannelijk en vrouwelijk waren en over het liefdesverlangen, de eros, beide uit Symposium, resp. 189c-193e en 201d-211c. Een symposium is een gastmaal annex drinkgelag waarbij sprekers optreden. Tegenwoordig alleen het laatste, een soort conferentie. Bij het Symposium van Plato lag de nadruk eveneens op de voordrachten. Als onderwerp was Eros gekozen, de god van de liefde.
Toneelschrijver Aristophanus houdt een verhaal over androgyne mensen die oorspronkelijk bestonden als derde geslacht naast mannen en vrouwen. Daarna volgt de lofrede van Socrates op de liefde, de apotheose van de dialoog. Androgyne mensen waren zowel man als vrouw, dubbel dus. Ze hadden vier armen, vier benen, twee gezichten, dus vier ogen en vier oren en twee geslachtsdelen. Ze bewogen zich cirkelvormig razendsnel voort, ‘rondtollend met uitgestrekte benen... De oermensen konden zo beschikken over een geweldige kracht en zelfvertrouwen, en ze hadden het zo hoog in de bol dat ze het opnamen gegen de goden’ (109ab).
De goden konden hen niet doden en vernietigen want dan zou de verering van de goden door de mensen ook verdwijnen. Zeus kwam op het idee hen in tweeën te splijten. De twee helften verlangden echter zozeer naar elkaar, dat ze elkaar omarmden en tot niets kwamen. ‘Zo kwamen ze langzamerhand om door honger en algehele lethargie, want gescheiden van elkaar wilden ze niets doen... Zeus bedacht een andere kunst en plaatste hun schaamdelen aan de voorkant... en maakte dat ze zich met elkaar konden voortplanten’ (191abc). Althans bij mannen met vrouwen, niet bij mannen met mannen en vrouwen met vrouwen.
Er waren drie soorten dubbele mensen: man-vrouwen, dubbele mannen en dubbele vrouwen, die alle drie gehalveerd werden. De helften verlangen naar elkaar. Dit verklaart de drie soorten liefde van mannen tot vrouwen en mannen of vrouwen onderling. Wat betreft oorspronkelijk androgyne mensen, dus man-vrouwen, verlangen mannen naar vrouwen en omgekeerd in heteroseksuele relaties. Bij oorspronkelijk dubbele mannen verlangen de mannelijk helften naar elkaar in homo-erotische relaties. En bij oorspronkelijk dubbele vrouwen verlangen vrouwelijke helften naar elkaar in lesbische relaties. Deze drie vormen van liefde zijn volgens de mythe alle drie natuurlijk en verklaarbaar. Aristophanes wekt de indruk homo te zijn, gezien zijn visie dat homo-erotische relaties superieur zijn.
De wederzijdse aantrekkingskracht vloeit voort uit het feit dat ‘elk van ons dus de helft van een mens is’ (191d) die naar zijn bijpassende andere helft verlangt en dan ‘hun hele leven bij elkaar [willen] blijven... Er is toch niemand die gelooft dat zo’n samenzijn alleen om seks draait... Het is wel duidelijk dat de ziel iets anders verlangt van de ander... Wat liefde heet, is dus het verlangen naar en de jacht op die heelheid [...want] vroeger waren we één... Mijn punt is, en dat geldt voor mannen en voor vrouwen, dat de menselijke soort gelukkig kan worden als we de liefde in vervulling laten komen en iedereen zijn eigen geliefde vindt en zo terugkeert naar zijn toestand van vroeger... een partner vindt die aan jou als individu verwant is’ (192ce,193ac).
Bespreking: acceptatie van verschillende seksuele geaardheden
In de dialoog Symposium vinden we bij Plato een acceptatie van homo-erotische relaties als natuurlijke relaties. Deze kunnen zelfs een verheven en ‘hemels’ karakter krijgen zoals bij de lofrede van Socrates zal blijken. Deze relaties worden door de mythe van de dubbele mensen verklaard. Plato’s dialoog werd in de VS gebruikt in de rechtsspraak, sommige staten wilden verbieden ‘homo’s, lesbiennes en biseksuelen te beschermen tegen discriminatie... Na het nodige juridische getouwtrek zou het Amerikaanse Hoge Gerechtshof zich uiteindelijk uitspreken tegen betreffende wet’ (p125).
Afkeer van homoseksualiteit heeft op grond van de filosofie van Plato en anderen geen universeel en rationeel karakter en zou veeleer typisch christelijk (of islamitisch) zijn. In een rechtszaak werd Martha Nussbaum ooit opgeroepen als expert-getuige. Aan de hand van bovenstaande mythe liet zij zien, dat homoseksualiteit volgens Plato niet verwerpelijk was. Echter, in het toenmalige Griekenland ‘waren die beterkkingen maatschappelijk minder geaccepteerd dan de sprekers in het Symposium suggereren. Pausanias [een van de sprekers] wijst er in zijn speech bijv. op dat in verschillende gemeenschappen dit soort seksuele relaties bij de wet verboden waren.’ De geschiedenis leert volgens Nussbaum dat er ‘een brede variatie van oordelen en beredeneerde argumenten is over seks met hetzelfde geslacht, die ons verplichten onze eigen oordelen en argumenten te onderzoeken en de mate waarin deze gebaseerd zijn op rede(lijkheid, ‘reason’)’ (p122).
Filosofische lofrede op de liefde
In de laatste toespraak in het Symposium vertelt Socrates over het (filosofische, niet het praktische) onderricht in de liefde dat hij ontving van de priesteres Diotima. Volgens haar was Eros niet de god van de schoonheid, maar er een halfgod ‘tussen het goddelijke en het sterfelijke in [...Halfgoden] vertalen en communiceren het menselijke naar de goden en het goddelijke naar de mensen’ (202d). Eros is er één van. In deze context is Eros misschien het best te vertalen als liefdesverlangen in de zin van het verlangen dat liefde eigen is. Verlangen kenmerkt zich door gebrek en een vermoeden van overvloed en vervulling, waarnaar verlangd wordt en heeft dus een tegenstrijdige, tweezijdige geaardheid.
Eros is de zoon van Armoede en Vermogen en werd verwekt op een feest ter gelegenheid van de geboortedag van Aphrodite, de godin van de liefde en schoonheid. ‘Hij is van zichzelf een liefhebber van schoonheid, omdat Aphrodite mooi is... Als zoon van Armoede en Middel [‘Vermogen’ in andere vertalingen] is Eros een bijzonder geval. Ten eerste is hij altijd arm en verre van zacht en mooi... zonder schoeisel en zonder huis... Hij volgt daarin de aard van zijn moeder, want gebrek is zijn eeuwige metgezel. Maar hij lijkt op zijn vader in zijn voortdurende jacht op wat mooi en goed is... Hij verlangt naar inzicht en vindt altijd een middel, en is zijn hele leven op zoek naar wijsheid... Hij is van zichzelf niet onsterfelijk of sterfelijk: op één en dezelfde dag bloeit hij van levenslust wanneer hij wel bemiddeld is, maar dan kwijnt hij weer weg, waarna hij weer opleeft door de aard van zijn vader. Zijn overvloed aan middelen stroomt voortdurend weg, zodat Eros nooit onbemiddeld en nooit rijk is.’
‘Hij staat ook tussen wijsheid en onwetendheid in... Omdat wijsheid gaat over de mooiste dingen, en Eros een liefde is die gericht is op het mooie, volgt dat liefde een filosoof is, en dat hij als zoeker naar wijsheid tussen wijsheid en onwetendheid in zit. Ook dat komt door zijn oorsprong: zijn vader was wijs en bemiddeld, zijn moeder niet wijs en onbemiddeld’ (203cd,204ab).
‘Waarom is Eros dan gericht op schoonheid?... Wat wordt er dan van hem als hij de schoonheid krijgt?’ Socrates wist niet wat hij hierop moest zeggen. Diotima verving toen ‘mooi’ door ‘goed’. ‘En wat wordt er van hem als hij de goede dingen krijgt?’...’Hij wordt dan gelukkig’. ‘Klopt, de gelukkigen zijn gelukkig vanwege het bezit van goede dingen... En denk je... dat alle mensen... willen dat ze het goede krijgen?... Is het dan zo dat alle mensen liefde voelen?... In het algemeen is liefde alle begeerte naar goede dingen en geluk... Maar de mensen geven er zo hun eigen invulling aan. Bij de een draait het bijv. om winst of sport of filosofie... Alleen voor degenen die zich hebben gewijd aan een specifieke vorm van eros spreken we van eros, beminnen en minnaars... De conclusie moet dus zijn dat mensen van niets anders houden dan van het goede... En dan willen ze toch ook dat ze het niet alleen krijgen maar voor altijd houden?... Kort samengevat is het dus zo dat liefde erop gericht is is om voor altijd het goede te hebben’ (204d-206a).
Mensen streven naar liefde door schoonheid voort te brengen en te verwekken, waarvan ze als het ware zwanger zijn, ‘zowel wat hun lichaam als hun ziel betreft... Zwangerschap en voortplanting zijn iets goddelijks in een levend wezen dat verder sterfelijk is’ (206c). Ook dieren kun bevangen zijn door liefde. ‘Want ook in de dierenwereld geldt hetzelfde principe, dat de sterfelijke natuur er zoveel mogelijk naar streeft eeuwig en onsterfelijk te zijn. De enige manier waarop dan kan is via de voortplanting’ (207d). Bij mensen kunnen er ook geesteskinderen zijn. ‘Er zijn er ook die zwanger zijn in hun ziel. Zij dragen hun kind veel meer in hun ziel dan in hun lichaam’ (209a). Het gaat dan bijv. om uitvindingen, kennis en kunst.
De ladder van de liefde: trapsgewijze ontwikkeling van fysiek naar geestelijk
Vervolgens wordt Socrates door Diotima ingewijd in ‘de ultieme mysteriën en openbaringen van de liefde... Eerst moet hij liefde voelen voor één lichaam... vervolgens ziet hij dat de schoonheid van een willekeurig lichaam verwant is met die van een ander lichaam...[om] te beseffen dat de schoonheid van alle lichamen een en dezelfde is... Daarna is het zaak om de schoonheid die huist in de zielen als waardevoller te beschouwen dan die van het lichaam’ (210ab). Vervolgens aanschouwt hij de schoonheid in instellingen en wetten en vormen van kennis.
‘Niet langer een benepen en kortzichtig slaaf van één ding, kijkt hij uit over een uitgestrekte zee van schoonheid en brengt in oneindige liefde voor de wijsheid een overvloed aan mooie en grootse woorden en inzichten voort. Daardoor sterk en groot geworden kan hij uiteindelijk zo’n unieke vorm van kennis zien, die bij die enorme schoonheid hoort... Dan komt hij bij het eindpunt van zijn leerproces.’
‘Plotseling zal hij dan iets wonderbaarlijks dat van zichzelf mooi is aanschouwen... Het is eeuwig, het ontstaat en vergaat niet. Ook groeit of krimpt het niet, of is het op een bepaalde manier mooi maar in een ander opzicht lelijk... Het schone zal zich niet meer openbaren als... iets lichamelijks of als een woord of vorm van kennis of als iets dat ergens anders in bestaat, zoals een levend wezen... of wat dan ook. Nee, het is iets dat op zichzelf staat, met zichzelf, enkelvoudig en eeuwig. Alles wat mooi is, heeft daar op een of andere manier deel aan, en wel zo dat al die mooie dingen kunnen ontstaan en vergaan, maar dat ene niet kleiner of groter wordt of ook maar de geringste verandering ondergaat.’
‘Als een man dus met de wereldse zaken als startpunt door middel van de juiste liefde opklimt en dan dat schone begint te ontwaren, dan heeft hij bijna het eindpunt bereikt.... Beginnen bij de mooie dingen hier en dan omwille van het schone daar steeds verder omhooggaan, alsof je een ladder gebruikt. Van één lichaam naar twee en van twee naar alle mooie lichamen, en dan van de mooie lichamen naar de mooie instellingen... naar de mooie inzichten en dan... uitkomen bij dat inzicht [eigenlijk directe aanschouwing] van het mooie zelf.’
‘En zo is hij aan het eind van zijn leerproces wat het mooie echt is. Als er één iets van het leven de moeite waard is voor een mens, Socrates, dan is het dat moment, waarop het het mooie zelf aanschouwt... Bedenk zelf eens hoe het zou zijn om het schone zelf te zien, puur, zuiver en ongemengd, niet besmet met het vlees en de kleur van een mensenlichaam... Wat als je de goddelijke, enkelvoudige schoonheid kan ontwaren... dat aanschouwen op de juiste manier en daar altijd mee samen te zijn?’ (210d-212a).
Bespreking: platonische liefde en seksualiteit
Als laatste in de serie wekt de lofrede van Socrates ‘de suggestie dat dit Plato’s definitieve visie op de liefde is... Eros... wordt gepresenteerd als de schutspatroon van de filosofen... Ze verlangen allebei heftig naar iets wat ze niet hebben, naar schoonheid en wijsheid’ (p120,121). Dat willen zij en wij blijvend eigen maken. Onsterfelijkheid is niet voor ons weggelegd, dus proberen we het op andere wijze via onze kinderen. Dat kunnen ‘bestendiger en verkieslijker’ ook geesteskinderen zijn, ‘verwekt in schoonheid... ‘Schoonheid van de geest is aantrekkelijker dan schoonheid van lichaam.’
De hoogste schoonheid is de Schoonheid zelf ‘die de oorzaak is van alle schoonheid in de wereld’ (p121,122). Dat is niet slechts een idee, maar een directe aanschouwing, die overeen lijkt te komen met de toestand van zuiver, transcendent bewustzijn, zoals deze in meditatie of ook spontaan ervaren kan worden, een ervaring van gelukzaligheid, ‘sat, chit, ananda’, ‘zijn, bewustzijn en gelukzaligheid’ in termen van de Indiase filosofie. Dit wordt ook het Ene genoemd bij Plato en neoplatonisten als Plotinos. De beschrijving van Plato komt overeen met die van vele mystici (zie bijv. W T Stace, The Teachings of the Mystics en R M Bucke, Cosmic Consciousness, besproken in CM 101).
Plato’s visie op seksualiteit en vooral homoseksualiteit kwam shockerend over in het christelijke Westen, toen hij tijdens de Renaissance werd herontdekt en vertaald door Ficino. Om het opkomende verzet tegen Plato niet te voeden, ‘probeerden Ficino en de zijnen verwijzingen naar homoseksualiteit weg te interpreteren’. Het zette Ficino c.s. aan tot het ‘ontwikkelen van de platoonse liefde. Het is een liefde die alleen draait om een verlangen naar het hogere en waarin seksualiteit geen enkele rol speelt’ (p123).
Pas in de 19e eeuw werd een beroep gedaan op Symposium in de ‘strijd om decrimininalisering van homoseksualiteit’, die aangeboren zou zijn. Ook in recente tijden wordt verwezen naar Symposium voor de acceptatie van homoseksualiteit, zoals eerder naar voren kwam. In zijn laatste dialoog de Wetten heeft Plato echter een meer kritische visie ten aanzien van homoseksualiteit. Hij staat niet afwijzend tegenover seks en begeerte, waartoe het christendom naar neigde, maar ziet het als een (lagere) trap in de ontwikkeling naar de aanschouwing van de Schoonheid, die vooral geestelijk is, maar ook in schone lichamen zichtbaar wordt, die niet te versmaden zijn en zeker niet verwerpelijk zijn.
3. De mythe van de wagenmenner
Deze mythe uit Phaedrus (246a-249d) toont grote verwantschap met die uit de Indiase Katha Oepanishad, zoals ook andere inzichten van Plato. Het verschil is dat Plato een mooi en welwillend paard combineert met een een weerspannig lelijk paard, dat de ziel omlaag trekt. De ziel wordt voorgesteld als een gevleugelde tweespan met wagenmenner. Enigszins te vergelijken met de Ashwins in de Rigveda, hoewel die een menselijke gestalte hebben gekregen. ‘Om te vertellen wat de ziel echt is – daar is een geheel goddelijke en lange verklaring voor nodig’ (246a). Het kan korter in een mythische gelijkenis.
De ziel had ooit vleugels, symbool voor het verhevene, het goddelijke, dat ‘mooi, wijs en goed is en dat soort dingen. Door die eigenschappen worden de vleugels van de ziel gevoed en versterkt, maar door wat lelijk is en slecht en tegengesteld kwijnen ze weg’ (246e). ‘Alles wat ziel draagt zorgt voor alles zonder ziel, en het reist rond door de hele hemel, terwijl het steeds andere vormen aanneemt... Maar als de ziel haar vleugels kwijtraakt wordt ze meegevoerd tot ze iets stevigs vindt om vast te houden. Dat maakt ze tot haar woning, een aards lichaam, dat zichzelf lijkt te kunnen bewegen – maar dat doet de kracht van de ziel’ (246c).
Het bovenhemelse is onbereikbaar en door dichters niet adequaat te bezingen. ‘Daarboven is de plaats van het kleurloze, vormeloze en niet tastbare. Zijn dat werkelijk is, het object van het soort kennis dat ware kennis is. Dat kan alleen geschouwd worden door geest, de stuurman van de ziel’ (247c). M.a.w. de wagenmenner kan het transcendente schouwen. ‘Door het aanschouwen van de waarheid wordt de ziel gevoed... Terwijl de ziel wordt rondgevoerd, ziet ze volmaakte rechtvaardigheid, volmaakte matiging en volmaakte kennis... Niet kennis... die verandert... maar de kennis die echt is en overgaat in het ware zijn’ (247d). Er zijn verschillende soorten zielen, meer hemels en godgelijkend en lagere, zwaardere zielen met woeste paarden, ‘aan de onderkant van de hemelgrens,’ waar ze elkaar verdringen en hun vleugels afbreken (248ab).
Een ziel die zwaar geworden is, komt terecht in een lichaam, afhankelijk van eerdere ervaringen en geneigdheden, zoals worden aangetrokken door schoonheid, kennis, macht of bezit, en de mate van rechtvaardig leven, zoals in de Indiase leer van karma en reïcarnatie. Soms tilt een ziel ‘het hoofd op naar de echte werkelijkheid... richt zich op het goddelijke [en]’ krijgt de afkeuring van het volk over zich heen. Ze vinden hem waanzinnig, maar hebben niet in de gaten dat hij geïnspireerd is’ (249cd). Dit is het eigenlijke onderwerp van de dialoog: de goddelijke inspiratie die wordt gerelateerd aan de vleugels van de ziel.
Bespreking: de spanning tussen de rationele geest en onze irrationele drijfveren
De dialoog gaat o.m. over de vraag wie wij wezenlijk zijn. ‘Het is de geest die centraal staat: mind over matter’ (p134). We zijn onszelf gaan zien als ‘rationalistische wezens, die het domme lichaam aansturen’. Een trend die bedenkelijke proporties krijgt in science fiction bij het zgn. ‘mind uploading’ om ons lichaam te kunnen overleven door onszelf te digitaliseren in een cyborg of robot. De homo economicus, die ‘op een consistente manier zijn eigen belang nastreeft’, is een variant van de rationele mens. Plato laat in zijn mythe zien dat we helemaal niet zo rationeel zijn. We worden getrokken door paarden, die emoties en (aan)driften symboliseren. ‘De menner staat voor het rationele deel van de ziel, de twee paarden voor niet-rationele drijfveren’ (p132).
De auteurs verwijzen naar het boek The Happiness Hypothesis. Putting Ancient Wisdom to the Test of Modern Science van psycholoog Jonathan Haidt die ook wijst op de spanning tussen rationele en niet-rationele drijfveren. Ook ons denken geschiedt voor een groot deel in beelden en metaforen met een gevoelsmatige lading. Het verstand is vaak gevoeliger voor beelden en emoties dan voor rationele argumenten, zoals volksmenners weten en daar gebruik van maken (zie Gustave Le Bon, De psychologie van de massa, besproken in dit nummer).
‘Vaak, aldus Haidt, denken we dat we een rationeel besluit hebben genomen, maar het is eigenlijk een intuïtief besluit van het niet-rationele systeem. Het rationele systeem zoekt daar vervolgens snel argumenten bij, zodat we het gevoel hebben dat we iets besloten hebben op basis van verstandelijke afwegingen’ (p135). De auteurs verwijzen ook naar het bekende boek Thinking: Fast and Slow van Nobelprijs-winnaar Daniel Kahneman. Het rationele systeem is trager dan het intuïtieve systeem. Als voorbeeld geeft Haidt te kennen dat een bezoek aan een slachthuis overtuigender en weerzinwekkender was dan allerlei rationele argumenten om vegetarisch te gaan eten. Sindsdien stond vlees hem tegen.
De auteurs wijzen op de beeldende overtuigingskracht in de mythen van Plato, die ook een educatieve functie hebben om ‘ons anders over onszelf laat nadenken [...en] onze manier van leven op basis van dat nieuw verworven zelfinzicht blijvend te veranderen’ (p136). Zo’n inzicht is bijv. dat wij een ziel zijn en niet slechts een rationeel aangestuurd lichaam. En dat we behalve door genotzucht, seks en rationele berekeningen ook geleid kunnen worden door ‘goddelijke inspiratie’, waar het boek verder niet op ingaat. Mogelijk te hoog gegrepen. Het boek heeft een voorkeur voor actuele associaties met films, boeken en internet, zoals bij de volgende mythe.
Toth, de Egyptische god van het schrift https://www.istockphoto.com/nl/illustraties/thoth
4. De mythe van de ontdekking van het schrift
Het schrift zou volgens deze mythe aan het eind van de de dialoog Phaedrus (274c-275e) een uitvinding zijn van de Egyptische god Theuth, de schrijver van de goden, die wordt voorgesteld als een ‘creatieve techneut’ (p140). Zijn uitvinding wordt op nut en wenselijkheid beoordeeld door de god Thamos, die Egypte toen bestuurde. Deze laat positieve en negatieve reacties horen, terwijl Theuth zijn uitvinding presenteert als ‘middel om het geheugen en de wijsheid op te peppen’ (174e).
Thamos meent echter dat ‘letters de geest van degenen die ze leren vergeetachtig maken, omdat ze hun geheugen niet meer trainen. Ze vertrouwen op het schrijft, iets buiten henzelf, door tekens die niet van henzelf zijn. Ze onthouden niets meer binnenin henzelf. Het biedt leerlingen dus de schijn van wijsheid... Ze leren van alles zonder enige instructie en lijken dus van alles te weten, terwijl ze juist onwetend zijn op de meeste gebieden’ (175ab). Neurofilosofen Andy Clark en David Chalmers had het over ‘extended mind’, met het notitieboekje als prototype van de computer, zie de bespreking van het boek Van Aristoteles tot algoritme: De filosofie van kunstmatige intelligentie, besproken in dit nummer.
Ook Socrates toont zich sceptisch in de dialoog. ‘Geschreven woorden zijn... een herinnering aan degene die al kennis heeft van datgene waarover het geschrevene gaat... Als een woord eenmaal is opgeschreven, dan rolt het alle kanten op en komt het net zo goed bij mensen met kennis als mensen bij wie het niets te zoeken heeft. Het weet niet tot wie het moet spreken en tot wie niet. Wanneer het [woord] onterecht mishandeld en toegetakeld wordt, heeft het alweer zijn [geestelijke] vader nodig voor hulp. Het geschreven woord is niet in staat zichzelf te beschermen en te helpen’ (275d).
Een denkende robot? https://www.medischcontact.nl/opinie/lezers-schrijven/lezersverhalen/verhalendossier/kunstmatige-intelligentie.htm
Bespreking: toepassingen van internet en kunstmatige intelligentie
Kan internet ook niet leiden tot waanwijsheid, geheugenzwakte en misbruik van teksten, ‘weerloos tegen elke vorm van misinterpretatie’ (p141). Nicholas Carr verwijst naar deze mythe in zijn boek Het ondiepe. Hoe onze hersens omgaan met het internet. Hij ontdekte dat hij zich sinds zijn surfen op internet niet meer goed kon concentreren op lange teksten. Het wordt verklaard vanuit de plasticiteit van ons brein, dat zich aanpast aan veranderende omstandigheden en toepassingen en wordt gereorganiseerd door toepassing van technologische ontwikkelingen, met name van ‘intellectuele technologieën’, zoals het schrift, de computer en internet (p142).
Opmerkelijk is dat Plato zich als volumineus schrijver zich kritisch uitlaat over het schrift. ‘Plato’s filosofische en analytische manier van denken was alleen maar mogelijk dankzij de effecten die het schrijven begon te hebben op mentale processen,’ aldus Carr (p143). Hij leefde in een tijd waarin de dominante mondelinge cultuur en overlevering overging in de schriftelijke cultuur. Socrates stelt zich op als verdediger van de mondelinge cultuur. Daaruit blijkt dat Plato ook oog had voor de nadelen van het schrift, waarvan hij zich als geen ander bediende. Zijn dialogen lijken echter op gesprekken die op schrift gesteld zijn en ondanks de vaak hoge graad van abstractie dichtbij het gesproken woord staan.
Interessant is dat de god Thamos beoordeelt ‘of een bepaalde technologie wel of niet aan de Egyptenaren moet worden doorgegeven, een beetje zoals ethische commissies tegenwoordig bepaalde vormen van onderzoek kunnen blokkeren’ (p144). Dat lukt meestal slechts tijdelijk. Net zomin als Thamos het schrift kon tegenhouden, is men nu in staat kunstmatige intelligentie, biotechnologie e.d. tegen te houden. Maar een kritiisch oordeel kan wel helpen nieuwe technologie in goede banen te leiden, zoals bijv. wordt bepleit door Nick Bolstom, hoogleraar op het gebied van filosofie en artificial intelligence te Oxford in zijn boek Superintelligence: Paths, Dangers, Strategies.
De god Kronos regelt de kosmische cycli
5. De mythen van Kronos en de kosmische cycli over een paradijselijke tijd
Ooit werden mensen door (half)goden geleid in de tijd van Kronos, ‘een samenleving die zo werd geregeerd dat ze heel gelukkig was... Ze brachten ons vrede, respect, orde en en overvloed aan rechtvaardigheid. Zo bevrijdden zij de mensen van onderlinge strijd en maakten hen gelukkig’ (Wetten 713a,e).
‘We moeten ons bij het organiseren van onze samenlevingen en steden zowel in het openbaar als privé laten leiden door het onsterfelijke [goddelijke] deel in ons. Maar stel nu dat er een man komt, of een oligarchie, of een democratie, met een ziel die jaagt op lusten en verlangens en alleen maar uit is op bevrediging daarvan, een ziel... die is overgeleverd aan... eindeloze onverzadigbaarheid’ (714a).
Dit lijkt enigszins in de buurt te komen van het neoliberalisme en de ideologie van eindeloze groei en consumptie, die onze tijd typeert en uiteindelijk fataal wordt geacht, zoals Plato ook al te kennen gaf.
Na de korte mythe van Kronos in de dialoog Wetten (713a-714a) gaat Plato uitgebreider in op dit thema in de dialoog Staatsman (268d-274d). In de kosmos zijn cycli van groei en verval. ‘Omdat de kosmos een levend wezen is dat denkkracht heeft gekregen van zijn schepper’ (269d). Levende wezens en ook de mensen krijgen zo te maken met cycli van ‘grootschalige vernietiging’. Er was ook een ‘fase waarin mensen leefden zonder pijn en moeite. God zelf zorgde voor hen als een herder, net zoals mensen nu, als wezens van een andere orde, de hoeders zijn van schepsels die inferieur aan hen zijn. Onder het bestuur van god waren er geen staten... De mensen van vroeger zouden onmetelijk veel gelukkiger zijn dan wij nu. Maar het is ook mogelijk dat zij zich volstopten met eten en drinken’ (270c,271e,272c).
Er ontstond echter een nieuwe vernietiging van allerlei soorten levende wezens’ (273a). Het doet denken aan de uitroeiing van soorten en het verlies van biodiversiteit die tegenwoordig plaatsvindt. Een voorbode van wat mensen te wachten staat? ‘Zolang de stuurman aan het roer stond, bracht de wereld bij het grootbrengen van levende wezens slechts kleine foutjes voort... Maar naarmate de tijd vorderde en er steeds meer instructies werden vergeten, kreeg de oeroude toestand van disharmonie de overhand... Wij mensen waren verstoken geraakt van de zorg van de beschemgeest [daimon, ook wel vertaald als halfgod]... De mensen, zwak en onbeschermd, werden door de beesten afgemaakt... Ze zaten in grote problemen. En daarom hebben we geschenken van de goden gekregen... vergezeld van de nodige instructie en training: vuur van Prometheus, technische vaardigheden van Hephaistos... en zaden en gewassen van andere goden... Wij mensen moeten dus zelf de regie over ons eigen leven nemen en voor onszelf zorgen’ (273c,274bcd).
Het goddelijke in ons is het onsterfelijke deel van de ziel
Bespreking: ons laten leiden door het goddelijke in ons
Voor onszelf zorgen gaat het best als wij ons laten leiden door het goddelijke (deel) in ons, zoals eerder vermeld. Als dat niet het geval is, is de kans levensgroot dat we ‘er een puinhoop van maken’ en onszelf naar het leven staan.
Van het tijdperk van Kronos, waarin mensen ongecompliceerd en gelukkig leefden samen met de goden, wordt ook verteld door de dichter Hesiodus (ca 700 v Chr). Psychologen wijzen op de parallel met de onbezorgde kindertijd.
‘De Staatsman is een dialoog die vooral draait om de vraag hoe een staat gerund moet worden, en welke persoon daarvoor het meest geschikt is’ (p158). De daimones zijn daarvoor volgens de mythen het meest geschikt. ‘De daimones zijn eigenlijk een nog hogere vorm van de filosoof-koningen.’ De daimon wordt ook in verband gebracht met de goddelijke stem van het geweten in ons. In elk geval staat Socrates erom bekend, dat hij luisterde naar zijn daimonion, ‘een stem die hem waarschuwt voor misstappen’ (p159).Het verband met het goddelijke deel in ons moge duidelijk zijn.
De auteurs leggen een verband met het geruchtmakende boek van Peter Sloterdijk, Regels voor het mensenpark. ‘Sloterdijk suggereert dat er iets anders is naast temmen [van het ongecultiveerde dierlijke in ons], namelijk telen.’ Een verwijzing naar eugenetica, waar Plato in De Staat ook op zinspeelt om filosoof-koningen voort te brengen (te telen), die ‘de rol van herder van het menselijk vee op zich moeten nemen’ (p160). Dit omdat daimones deze taak niet meer hebben.
‘Nu... de goden zich hebben teruggetrokken en aan de mensen de zorg hebben overgelaten zichzelf te hoeden, blijft als waardigste hoeder en teler de wijze over, bij wie de herinnering aan het hemelse schouwen van het beste het levendigste is’ (p161, Sloterdijk, p45).
‘Volgens Sloterdijk bestaat de voornaamste taak van de platoonse herder-koning erin dat hij een elite teelt... Het houden [en hoeden] van mensen in parken en steden lijkt van nu af een zoöpolitieke opgave. Wat zich als nadenken over politiek voordoet, is in werkelijkheid een grondslagenonderzoek naar regels voor het beheer van mensenparken,’ aldus Sloterdijk (p41). Hij realiseert zich ‘de explosiviteit van deze gedachte’ in het ‘biotechnische tijdperk’ (p45) en gaat te ver als hij De Staatsman een ‘werkbespeking onder telers’ noemt (p41). In De Staat komt Plato dichter in de buurt van eugenetica, waar Nietzsche overigens ook niet vies van was en op zinspeelde in Also Sprach Zarathustra. Door de nazi’s is eugenetica echter in diskrediet geraakt en staat het nog steeds in kwalijke reuk, zoals ook Sloterdijk heeft gemerkt.