Civis Mundi Digitaal #123
Bespreking van Bert van den Berg & Hugo Koning, De mythen van Plato: Verhalen voor alle tijden. Damon, 2022.
https://historiek.net/tartarus-onderwereld-hel-griekse-mythologie/145200/
Aankomst van Hades, de god van de onderwereld in de Tartarus - Joseph Heintz, 1639
Onder deze rubriek vallen vier samenhangende mythen. Allereerst uit de dialoog Gorgias (523a-527b). ‘Nu bestond er in de tijd van Kronos een wet voor de mensen – en die wet bestaat tot op de dag van vandaag bij de goden – dat ieder mens die een eerlijk en fatsoenlijk leven heeft geleid, na zijn dood naar de Eilanden van de Gelukzaligen gaat en daar in een toestand van compleet geluk mag wonen, vrij van ellende. Maar degene die onrechtvaardig en goddeloos geleefd heeft, die gaat naar de kerker van boete en straf, die ze Tartaros noemen’ (de onderwereld, 523ab).
Mensen werden aanvankelijk alleen bij leven berecht door menselijke rechters. Dat leidde tot foute vonnissen. ‘Vele mensen met slechte zielen zijn gekleed in mooie lichamen, stambomen en rijkdom, en als het moment van het vonnis daar is, verschijnen er vele getuigen voor hen om te zweren dat zij rechtvaardig geleefd hebben. De rechters raken door die indrukken in de war. Daarbij komt nog... dat er voor hun eigen ziel een sluier hangt... Daarom moeten zielen berecht worden als ze eenmaal dood zijn’ (523cde). en daarom heeft Zeus zijn zoons aangesteld als rechters.’
‘De dood, zou ik zeggen, is eigenlijk niets anders dan de scheiding van twee dingen, de ziel en het lichaam. En als die twee gescheiden zijn van elkaar is de toestand van elk nog bijna precies hetzelfde als toen de persoon nog in leven was’ (254b). Maar het leven is uit het lichaam verdwenen en het ontbindt zich. De ziel is echter onsterfelijk. ‘Als de ziel is ontdaan van het lichaam, dan zijn al haar natuurlijke eigenschappen en ervaringen die de mens heeft opgedaan... duidelijk zichtbaar op de ziel... Elk van zijnmisdaden heeft een afdruk nagelaten op de ziel... De rechter ziet dan die dood en door verwrongen is en lelijk is geworden door machtsmisbruik, willekeur, overmoed en teugelloosheid.’ Er zijn echter ook mooie zielen. ‘Vol bewondering stuurt de rechter die ziel naar de Eilanden der Gelukzaligen’ (525ac).
‘De grootste misdadigers zijn te vinden onder mensen met macht. maar het is niet onmogelijk ook in deze groep goede mannen te vinden en het verdient onze grote bewondering als dat inderdaad het geval is. Het is moeilijk, en alle lof, als iemand een rechtvaardig leven heeft geleid terwijl hij alle vrijheid genoot om onrecht te begaan. Dat soort mensen zijn zeldzaam... integere kerels die uitblinken in kracht om rechtvaardig te besturen wat aan hen is toevertrouwd... De meeste machthebbers zijn slecht’ (526ab).
‘Voor mij geldt dat ik overtuigd ben van dit verhaal, en ik denk erover na hoe ik de rechter kan laten zien dat mijn ziel in een zo gezond mogelijke toestand verkeert. Ik zeg de privileges die de meeste mensen zoeken dus vaarwel en probeer me te oefenen in de waarheid en zo in de ware zin voortreffelijk te zijn, zoveel als ik kan... Daarom roep ik alle mensen op, en meer in het bijzonder roep ik jou op, tot zo’n leven... Straks kom jij voor de rechter... De meeste wijze Grieken... kunnen niet met argumenten bewijzen dat we een ander soort leven moeten leiden dan dit, een leven dat ons ook in de andere wereld voordeel brengt’ (526de,527b).
https://historiek.net/styx/25/ De styx, de rivier die het dodenrijk markeert
Begeleiders en plaatsen waarheen de zielen begeleid worden na de dood
De dialoog uit Wetten (903b-905d) is gericht op ‘een sceptische jongeman die niet gelooft dat de goden geven om de aarde en de bewoners daarvan’ (p171). Alles is gericht op de perfectie van het geheel en heeft dit doel. ‘Het goede in de ziel is van nature heilzaam’ (904b). D.w.z. gericht op perfectie. Dat gaat gemakkelijker als de ziel zich op een passende plaats ontwikkelt. ‘Als de ziel vermengd raakt met goddelijke deugd wordt ze buitengewoon goddelijk en verhuist dan naar een buitengewone, geheel heilige plaats... Dat is de wet van de goden... dat je naar slechtere zielen reist als je slechter wordt , en naar betere als je verbetert... Je zult je passende straf ondergaan’ (904de).
In de dialoog Phaedo spreekt Socrates ‘over de onsterfelijkheid van de ziel [...en] wat er gebeurt met de ziel als het lichaam eenmal is verlaten’ (p175). ‘Wie zijn ziel verwaarloost neemt een enorm risico.’ Dat geldt met name als de ziel onsterfelijk is en op zijn daden wordt beoordeeld. De ziel heeft een gids of beschermgeest, die hem naar een bepaalde plaats voert. Voor slechte zielen is het moeilijker een goede begeleider te vinden. ‘Niemand wil van zo’n ziel de reisgenoot of begeleider zijn... Maar de ziel die haar leven in reinheid en matiging heeft doorlopen vindt goden als reisgenoten en begeleiders, en gaar wonen op een plaats die haar toekomt’ (108bc).
Vervolgens volgt een ‘topografie van boven- en onderwereld’ (p175). Daarin wordt ook de plaats aangeduid ‘waar de meeste zielen van de gestorvenen terecht komen.. Dat gebied... wordt Styx genoemd... Terug naar de doden... Eerst komt er een oordeel, voor degenen die goed en eerlijk geleefd hebben, maar ook voor wie dat niet geldt... als ze iets fout gedaan hebben worden ze door boete te doen verlost van hun misdaden en ze worden beloond voor voor hun goede daden, ieder naar zijn eigen verdienste’ (113acd). De mooiste woonplaatsen voor de mooist en meest rechtvaardige zielen ‘vefraaid met sieraden die de ziel niet vreemd maar juist eigen zijn: beheersing, rechtvaardigheid, dapperheid, vrijheid en waarheid’ (114e).
https://www.liefdeslicht.com/informatie/artikelen/nieuwsbrief/nb-08-2017/reincarnatie.php
https://www.petersamwel.com/nl/lezingen/reincarnatie/
Loutering en reïncarnatie
In De Staat (614a-621d) gaat Socrates in ‘op de vraag wat de rechtvaardige en de onrechtvaardige mens na de dood mogen verwachten’ (p185). Hij vertelt het verhaal van Er, die gestorven zou zijn in een oorlog maar op de brandstapel weer tot leven kwam. Een bijna-dood-ervaring? Daar komen we nog op terug. ‘Hij zei dat zijn ziel hem verliet en samen met vele andere zielen een tocht ondernam’ (614b).
Hij vertelt over ‘gapende openingen’ en rechters die de zielen vonnisten en een weg omhoog wezen naar de hemal of omlaag in de aarde. Zielen die uit de hemel kwamen ‘vertelden hoe fijn ze haet haddengehad in de hemel en wat voor onvoorstelbaar mooie dingen ze hadden gezien’ (615a). Het afschuwelijke lot van tirannen en andere grote misdadigers wordt uitvoerig en afschrikwekkend beschreven.
‘Het allergrootste geluk was het om in stilte op te stijgen.’ Ze zagen ok ‘een rechte baan van licht, die zich uitstrekte door de hele hemel en aarde, zoals een pilaar.’ Helderder en puurder dan een regenboog. ‘Na nog een dagtocht kwamen ze bij het licht zelf’ (616ab). Ze zagen ook ‘de spintol van de Noodzaak’. Deze stuurt bewegingen en omwentelingen. Verder waren er de Schikgodinnen, de dochters van Noodzaak. Zij zongen resp. over verleden, heden en toekomst. [Schikgodinnen schikken het levenslot.]
Er werden diverse soorten ‘levensmodellen’ voor volgende levens voorgelegd, met armoede of aanzien en prestaties. Die levensmodellen waren exclusief de ordening van de ziel. ‘Want het kan niet anders dat andere levenskeuzes tot een andere ziel leiden. Alle andere eigenschappen waren er wel, vermegd met elkaar en met rijkdom, armoede, zielkten, gezondheid en alles wat daartussen ligt’ (618ab).
Het vraagt kennis en vaardigheid om het goede van het slechte leven te onderscheiden en... uit de opties die er zijn de beste te kiezen... Daarbij geldt als ‘slechter’ het leven dat de ziel onrechtvaardiger maakt en als ‘beter’ het leven waarbij die rechtvaardiger wordt.’ Hij moet zorgen dat hij ‘wegblijft van de uitersten... zo kan een mens het meest gelukkig worden’ (618ce,619b).
‘De meeste keuzes [van de zielen] werden bepaald door de ervaringen van vorige levens... zo kozen dus alle zielen hun levens.’ Een van de schikgodinnen ‘gaf aan iedereen de beschermgeest mee die hij had gekozen, om de ziel in de gaten te houden en erop toe te zien dat de keuze van de ziel ook daadwerkelijk in vervulling zou gaan’ (620ad).
Vervolgens reisden de zielen naar de ‘vlakte van de Vergetelheid’ en sloegen hun tent op naast ‘de Rivier van de Onachtzaamheid’. Ze dronken het water daarvan. ‘Ieder die dronk vergat alles. Daarna gingen ze slapen. In het midden van de nacht... werd iedereen plotseling de lucht in geschoten op weg naar hun geboorte, in alle richtingen, als vallende sterren. Het was Er niet toegstaan om te drinken. Hoe hij weer terug in zijn lichaam was gekomen wist hij niet, maar plotseling sloeg hij zijn ogen open en zag hij zichzelf vroeg in de morgen op de brandstapel liggen’ (621ab).
Omdat Er niet van het water had gedronken, was hij de herinneringen niet vergeten, ‘is het verhaal gered en niet verloren gegaan. En het kan ons redden als we erin geloven... We houden altijd vast aan de weg omhoog en richten ons... op rechtvaardigheid met verstand’ (612c).
‘Na nog een dagtocht kwamen ze bij het licht zelf’ (616ab) https://carolinabont.nl/de-impact-van-een-bijna-doodervaring/
Bespreking: een antieke versie van een bijna-dood ervaring?
Over het onderwerp werd herhaaldelijk geschreven in Civis Mundi, mede omdat voormalig hoofdredactuer Wim Couwenberg zich ervoor interesseerde. Hij vroeg ook of ik erover wilde schfijven. Dat resulteerde in artikelen in CM 34 naast bijdragen van andere auteurs , zoals bestuurslid Hugo Verbrugh en Michiel Hegener, die beiden een boek over reïncarnatie hebben geschreven. De boeken De zielereis van Michael Newtonen Human Personality and Its Survival of Bodily Death van Frederick Myers en Onsterfelijkheid als wijsgerig probleem van Herman Wolf, een overzicht van wat filosofen erover hebben geschreven, zijn uitvoerig besproken in CM 64,66,74,75,84 en86. Ze hebben raakvlakken met de bevindingen van Plato, die ook over de reis van de ziel en over de onsterfelijkheid van de ziel schrijft en over het verblijf in andere werelden tussen de reïncarnaties.
Van den Berg en Koning verwijzen naar het bekende boek van Pim van Lommel, Eindeloos bewustzijn: Een wetenschappelijke visie op de bijna-doodervaring. Op de wetenschappelijke pretenties van het boek is kritiek geuit door o.m. Dick Swaab, auteur van Wij zijn ons brein. De conclusie van Van Lommel, dat het bewustzijn onafhankelijk van de hersenen blijkt te kunnen bestaan en er een ziel zou zijn, past namelijk niet in het overheersende fysicalistische paradigma dat het bewustzijn een product van onze hersenactiviteit zou zijn. Aannemen dat er een ziel is die voortbestaat na de fysieke dood, lijkt nu op vloeken in de kerk der wetenschap en sluit niet aan bij gangbare aannamen, ook al kunnen deze denken en bewustzijn niet adequaat verklaren. De discussie gaat nog voort, en is nog open en onbeslist, zie bijv. het boek Wat is bewustzijn nu eigenlijk? van Jacob Jolij, besproken in CM 109.
Het bewustzijn en mentale processen zouden invloed hebben op fysieke processen. Daaruit zou een zekere autonomie van het bewustzijn zijn af te leiden. Volgens Socrates ‘stuurt de ziel het lichaam aan, dus die kan niet het product van het lichaam zijn.’ Er is volgens de auteurs geen bewijs ‘dat er iets bestaat als de ziel zoals Plato die voor zich ziet’ (p196). De samenhang van lichaam en ziel is nog niet adequaat verklaard. Jolij geeft een overzicht van een aantal theorieën en benaderingen.
Vervolgens gaan de auteurs in op de vraag of deze laatste mythe van Er te beschouwen is als ‘een antieke versie van een bijna-doodervaring... Die vraag is onderzocht door de Nederlandse hiernamaals-specialist, de Groningse hoogleraar... godsdienstgeschiedenis en –wetenschap Jan Bremmer in zijn boek The Rise and Fall of Afterlife. Als uitganghspunt neemt Bremmer het boek Embraced by the Light van de Amerikaanse filosoof en psychiater Raymond Moody.’
Vraag is of de mythe van Er en moderne bijna-doodervaringen ‘uiting zijn van een universele menselijke ervaring, of dat dit soort verhalen cultureel zijn ingekleurd’ (p197). Deze vraag is onjuist gesteld, want beide sluiten elkaar niet uit. Ook universle ervaringen zijn cultureel ingekleurd. De mythe van Er zouden ‘geen universele ervaring vertolken, maar verschillende opvattingen over de dood uit Plato’s eigen tijd weerspiegelen’ (p198). Die opvattingen wijken inderdaad vaak af van het huidige dominante opvattingen, maar hebben ook een universeel gehalte, als we ze vergelijken met bovengenoemde literatuur die in CM is besproken. Zie ook Douwe Tiemersma red., De vele gezichten van de dood: voorstellingen en rituelen in verschillende culturen.
Plato’s visie dat de ziel onsterfelijk is, herboren wordt en onderworpen is aan ‘zoiets als kosmische rechtvaardigheid’, toont bijv. een opmerkelijk overeenstemming met Indiase en christelijke opvattingen. De laatste verwerpen echter reïncarnatie. Wel zou het toekomstig leven van de ziel afhankelijk zijn van het vorige leven en er is na dit leven straf en beloning voor daden tijdens ons leven.
Vervolgens wordt Epicuros naar voren gehaald als voorbeeld van een Griekse filosoof die meende te kunne bewijzen dat er geen leven na de dood is. De angst voor het hienamaals zou voortkomen uit een schuldgevoel. De Romeinse dichter Lucretius schijft in zijn leerdicht Over de natuur van de dingen: ‘De schuldbewuste geest bestookt angstig zichzelf met folteringen en geselslagen... Voor dwazen wordt het aardse leven tot een hel’ (p200). Chistelijke voorstellingen van de hel, zoals bij de schilder Jeroen Bosch en in Dante’s Goddelijke komedie zouden indirect beïnvloed zijn door Plato’s beschrijvingen daaromtrent, daar ‘de Bijbel opvallend stil is over de hel’. Plato werd echter pas na Dante herontdekt en vertaald door Ficino tijdens de Renaissance. Voorstellingen omtrent de hel kunnen eerder zijn ontleend aan Plato, bijv. via Vergilius, Aeneis boek zes, een rondleiding door de onderwereld. Bij Dante leidt Vergilius hem rond door de hel en het vagevuur. Als heiden mag hij de hemel niet betreden en neemt Beatrice, de overleden geliefde van Dante, de rondleiding door het hiernamaals van hem over in hogere sferen.
Conclusie van Bremmer en de auteurs is dat de mythen van Plato ‘mede vorm hebben gegeven aan hoe we ons het hiernamaals voorstellen’ (p201). Ze hebben ‘een vaste plaats gevonden in het westerse collectieve geheugen’ (zie omslag). Alleen daarom is het al de moeite waard om kennis te nemen van deze mythen, afgezien van de wijsheid, kunstzinnige schoonheid en verbeeldingskracht die zij bevatten in deze toegankelijke nieuwe vertaling van deze filosofische en literaire meesterwerken in de vorm van buitengewoon boeiende verhalen.