Civis Mundi Digitaal #125
Naar David Riesman e.a., The Lonely Crowd: A Study of the Changing American Character
Big Tech en kunstmatige intelligentie komen aan de orde in de laatste drie nummers van Civis Mundi en voordien o.m. in nr 111 en 112. Het boek over de filosofie van de kunstmatige intelligentie (zie CM 123) gaat in op de geschiedenis daarvan, maar plaatst het nauwelijks in een bredere sociaal-culturele context van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij. Dat gebeurt evenmin in de boeken over Big Tech en superintelligentie, besproken in CM 124 en dit nummer. Daarin wordt spaarzaam verwezen naar de industriële revolutie, waarvan de informatierevolutie een volgende fase is. Internet, Big Tech en straks superintelligentie vormen doorbraken daarvan.
De verdergaande industrialisering, informatisering, digitalisering en automatisering kunnen in bredere maatschappelijke en culturele context worden beschouwd. Daarbij kan o.m. worden teruggegrepen op eerdere artikelen en boeken over economische, politieke en sociaal-culturele ontwikkelingen.
Selectie van relevante studies
Gezien de hoeveelheid relevante boeken is selectie nodig. Een eerste boek dat in aanmerking komt is m.i. The Lonely Crowd van David Riesman c.s. Het is A Study of the Changing American Character, en wel van innerdirected naar otherdirected. Dat is een relevante typering in deze tijd van sociale media en internet, die met recht otherdirected genoemd kan worden. De informatiemaatschappij is ook een communicatie-maatschappij die gericht is op anderen. Deel 1 sluit aan bij het boek van Riesman.
Onderwerp van Deel 2 is een andere prominente sociologische studie van het naoorlogse Amerikaanse karakter is White Collar: A Study of the Changing American Character van Charles Wright Mills over de nieuwe middenklasse, de voornaamste drager van de informatiemaatschappij, waarvan de leefstijl zich over de hele maatschappij heeft verspreid. Big Tech plukt daar nu de vruchten van door aan te sluiten bij deze otherdirected leefstijl, die ontvankelijk is voor sociale media, smartphones, internet e.d.
En passant passeert ook het werk van klassieke sociologen als Alexis de Tocqueville, Karl Marx, Max Weber en Norbert Elias de revue. De la démocatie en Amerique van Tocqueville was een van de eerste studies van de moderne samenleving, zowel inhoudelijk als stilistisch een meesterwerk, waaruit in dit bestek slechts en passant geciteerd kan worden.
De selectie is bepaald door persoonlijke voorkeur en bekendheid met hun werk, en niet in het minst door de in het oog springende relevantie met de huidige Big Tech en de digitale maatschappij. Ook al doet hun werk soms wat gedateerd aan, blijkt het bijzonder actueel, alsof grote klassieke sociologen en sociologische bestsellers slechts langzaam verouderen. Relevant zijn bijv. het werk van Marx c.s. over vervreemding en uitbuiting van het proletariaat, dat associaties oproept met de huidige uitbuiting van het digitale proletariaat door Big Tech, ook al is deze van andere aard.
Ook de vervreemdingstheorie, (kapitaal)accumulatie- en concentratietheorie, de crisistheorie, de Verelendungstheorie en de ineenstortingstheorie van Marx zijn relevant, hoewel de laatste twee (nog) niet zijn uitgekomen. Door toenemende welvaart, sociale wetgeving en andere productiemethoden zijn arbeiders verburgerlijkt en hebben zij de levensstijl van de middenklasse overgenomen.
Cultuurhistorisch kader
Om in Deel 3 deze sociologische studies in een cultuurhistorisch kader te plaatsen wordt gerefereerd naar De verdwijnende hemel: Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw (2000), vooral Deel 2 over de periode na de Tweede Wereldoorlog door cultuurhistoricus H W von der Dunk, emeritus-hoogleraar in de contemporaine geschiedenis te Utrecht. Zijn boek sluit beter aan bij de cultuursociologische studies dan bijv. het werk van Martinus Schroevers over de cultuurgeschiedenis van Europa in de 20e eeuw, waarin de populaire cultuur meer naar voren komt. Naar dit werk is uitvoerig verwezen in CM 115 bij de bespreking van Cultuur en ethiek van Albert Schweitzer, een werk dat ook relevant blijft. Onze tijd heeft een dringende behoefte aan ethiek, onder meer om Big Tech, Big Pharma en Big Business te beteugelen.
De reden voor de keuze van de studie van Von der Dunk is toevallig, ik kwam deze onlangs tegen in een kringloopwinkel. Het sloot prima aan. Het interessante van genoemde studies is dat hedendaagse ontwikkelingen, bijv. op het gebied van informatietechnologie en Big Tech in het bijzonder in een bredere langetermijn ontwikkeling worden geplaatst, waarin wat tegenwoordig plaatsgrijpt verder wordt toegespitst.
Eveneens relevant is de studie Het civilisatieproces van Norbert Elias over de ontwikkeling van sociale verbanden, die hij figuraties noemt, waardoor het (sociale) gedrag van mensen verandert in de richting van toenemende afstemming op elkaar, zelfsturing en impulsbeheersing. Elias (Breslau 1897-Amsterdam 1990) is te vroeg gestorven om zijn benadering te kunnen toepassen op internet en sociale media. Deze hebben een volgende fase in het civilisatieproces en intermenselijk verkeer en sociale netwerken en figuraties ingeluid, die onmiskenbaar een significante invloed op ons (sociale) gedrag heeft. Een van zijn laatste werken: Die Gesellschaft der Individuen (1987, The Society of Individuals) gaat over de individualisering en kosmopolitisering, twee complementaire processen die samenhangen met communicatiemedia en internet.
Verschillende sociologische, economische, technologische en cultuurhistorische benaderingen komen samen in Deel 4 dat gaat over The Great Disruption (1999), De grote scheuring: De menselijke natuur en de reconstructie van de sociale orde van Francis Fukuyama over de ontwrichting waarmee de industriële revolutie en de overgang naar de informatiemaatschappij gepaard ging. Het biedt een breder kader dan zijn nieuwste boek Het liberalisme en zijn schaduwzijden, besproken in dit nummer en eerdergenoemde boeken die in Deel 1-3 aan de orde komen.
De vier delen, die gebaseerd zijn op monumentale studies, vullen elkaar aan en geven tesamen een achtergrondskader voor de huidige ontwikkelingen van Big Tech en de informatiemaatschappij vanuit vier complementaire perspectieven, die samen ook een ontwikkelingsproces weergeven. De laatste studie van Fukuyama geeft ook mogelijkheden voor herstel van de sociale orde die ontwricht zou zijn door de komst van de informatiemaatschappij.
Opkomst van het otherdirected karaktertype
The Lonely Crowd: A Study of the Changing American Character (1950) van David Riesman c.s. (1909-2002) geeft een typering van de moderne mens en ‘maatschappij van individuen’, in termen van Norbert Elias. Van deze sociologische bestseller zijn meer dan een miljoen exemplaren verkocht. Dit wijst erop dat velen zich aangesproken voelden of zich herkenden in zijn typering. Het gaat over de verandering van het tradition-directed karaktertypevia het inner-directed naar het other-directed karaktertype.
Het traditiondirected type heeft weinig individualiteit en weinig distantie ten opzichte van zichzelf en zijn groepsdeelname, “leeft en handelt nog onmiddellijk in de omgaan en samenhang met anderen.” Het denkt en handelt in termen van Wij. (Elias, Die Gesellschaft der Individuen, p141). Bij het inner- en het otherdirected type is het onderscheid in Ik en Wij duidelijker. Het ‘Wij’ bij het outerdirected type is minder eenduidig en bestaat uit verschillende flucturerende groepen, niet een samenhangende ingeslepen traditie. Het innerdirected type is meer geïndividualiseerd, kan zichzelf meer onderscheiden van anderen en van groepen en sociale verbanden, en toont meer zelfdisciplinering zoals Elias deze beschrijft. De ik-identiteit wordt sterker ten opzichte van de wij-identiteit (p210). Innerdrectedness en zelfdiscipline worden gevormd door een zekere sociale druk van relaties met significante anderen, met name tijdens de opvoeding en socialisatie, dus werd oorspronkelijk ook door anderen aangestuurd.
Bij het otherdirected type is er een voortdurende interactie tussen Ik-identeit en wij-identiteit. De ik-identiteit is meer aan verandering onderhevig in de voortdurende interactie met anderen en kan niet samenvallen met de Wij-identiteit, omdat deze verandert per groep en meer gedifferentieerd is. Men heeft als het ware verschillende sociale identiteiten of ‘sociale zelven’, die elkaar niet uitsluiten maar vaak aanvullen in een identiteit met verschillende lagen of groepsidentificaties, aldus Sorokin (Society, Culture and Personality, p343, J H van den Berg, Leven in meervoud en Elias, p212 e.v.,p245). Men kan zich door de moderne communicatie ook identificeren met grotere, internationale en zelfs mondiale sociale verbanden, van familielid en dorpeling tot wereldburger, hoewel de nationalistische identificatie vaak nog sterk is.
Hoewel in iedere samenleving mensen zich richten op anderen, komt bij het otherdirected type de gerichtheid op uiteenlopende anderen veel meer in plaats van de gerichtheid op traditie en verinnerlijkte normen en waarden die zijn overgedragen door enkele belangrijke anderen, zoals ouders en opvoeders. Er vinden voortdurend afstemmingen op anderen plaats, die vaker variëren dan in traditionele en preïndustriële samenlevingen.
Ons sociale gedrag is te begrijpen in termen van het proces dat Freud beschrijft in zijn theorie van het Über-Ich en George Herbert Mead in Mind, Self and Society; From the Standpoint of a Social Behaviorist (1936). De ondertitel geeft aan dat het een behandeling is vanuit sociale interactie, hoewel Mead meer wordt beschouwd als pragmatist dan als behaviorist. Het zelf(beeld), de identiteit, evenals onze verinnerlijkte normen, waarden, opvattingen en gewoonten worden gevormd in het socialisatieproces in de interactie met anderen. Het Über-ich is op te vatten als een verinnerlijkte ander, en wordt ontleend aan anderen. Dat geldt ook voor het zelfbeeld. Bij Mead gaat het vooral om significante of belangrijke anderen, zoals ouders, opvoeders en rolmodellen en betreft het proces dat hij beschrijft vooral de vorming van het innerdirected type, evenal bij Freud. Bij het otherdirected type breidt het proces van afstemming zich uit in ruimte en tijd, naar steeds meer anderen en krijgt deze een permanent voortdurend flucturerend karakter, zoals men zich met radar voortdurend afstemt. Terwijl het innerdirected type veeleer een soort routekaart heeft meegekregen van opvoeders aan de hand waarvan hij of zij zijn richting kan bepalen.
Het ontstaan van de verschillende typen heeft te maken met het soort samenleving waarin zij voorkomen en het tempo van de maatschappelijke verandering en de aard en de mate van het zelfbewustzijn. Ons zelfbeeld hangt samen met het soort samenleving en cultuur waarin wij opgroeien, bijv. de mate van individualisering, modernisering, urbanisering en differentiëring. Het traditiondirected type past bij de traditionele dorpsgemeenschap, het innerdirected type bij de kleinsteedse middenstand en het otherdirected type bij de grote stad.
Riesman verwijst naar Erich Fromm, met wie hij heeft samengewerkt, en Charles Wright Mills. The Sane Society (1955) en vele andere werken van Fromm, alsmede Character and Social Structure (1953) van Mills en Gerth waren nog niet verschenen toen hij zijn boek schreef. Riesman sluit aan bij cultuur- en persoonlijkheidsstudies in de culturele antropologie, zoals Patterns of Culture van Ruth Benedict en o.m. Coming of Age in Samoa; Sex and Temperament in Three Primitive Societies; Cultural Patterns and Technical Change en Culture and Commitment van haar studente, vriendin en collega Margaret Mead.
Riesman schreef ook een boek over de radicale econoom en socioloog Thorstein Veblen en verwijst naar The Power Elite van Mills, waaruit een maatschappijkritische stellingname moge blijken, die bij Riesman echter weinig radicaal overkomt (zie CM 101-106). In The Leisure Class heeft Veblen veel oog voor status gericht sociaal gedrag onder welgestelden. Het doet enigszins denken aan het oogsten van sociale waardering via internet door ‘likes’ te verzamelen en erbij te horen. Fundamentele sociale processen nemen in de digitale samenleving een ietwat andere vorm aan, maar geven uiting aan dezelfde basale behoeften aan sociale contacten, erkenning en waardering.
Het otherdirected karaktertype werd na de tweede wereldoorlog frequenter waargenomen in de meer gegoede middenklasse van grote steden in de VS en ook in Europa. Daarna heeft dit type zich verspreid over de hele maatschappij, zoals Riesman c.s. veronderstelden en voorspelden. De middenklasse is bij uitstek de sociale klasse die zich bezighoudt met adminstratief werk in de informatiemaatschappij, die samengaat met dit karaktertype. De media en de publieke opinie spelen een belangrijk rol bij de otherdirectedness en de afstemming op anderen. Door de sociale media en internet is dit geïntensiveerd.
Beschrijvingen van het otherdirected type
Tolstoi geeft een van de eerste beschrijvingen van dit type, nl. bij Stephan Arkadyevitch Oblonsky in Anna Karenina: “Hij las een krant die de gezichtspunten van de meerderheid bevestigde... Hij ondersteunde krachtig de gezichtspunten... van de meerderheid en van zijn krant, ook al interesseerden deze hem niet speciaal, en hij veranderde deze alleen als de meerderheid ze veranderde – of meer precies gezegd, zij veranderden niet waarneembaar vanzelf in hem... Hij koos ook de vorm van zijn hoeden en jassen niet, maar nam simpelweg het soort dat werd gedragen” (p23).
De Franse liberaal-democratische aristocraat Alexis de Tocqueville geeft een vroege beschrijving van de Amerikaanse otherdirectedness in De la démocratie en America (1835, 1840): “de Amerikaan wordt oppervlakkiger genoemd, vrijer met geld, vriendelijker, onzekerder van zichzelf en zijn waarden en zou meer instemming van anderen vragen dan de Europeaan” (p19). Hij merkt ook de invloed van de publieke opinie en het gelijkheidsideaal op, die geestelijke vrijheid en onafhankelijkheid in de weg zou staan, hoewel Ralph Waldo Emerson in Self-Reliance daar juist een voorvechter van was en volgens Riesman het innerdirected type in de 19e eeuw dominant was.
“De publieke opinie drukt met enorm gewicht op ieder individu.” Als mensen meer gelijk zijn aan elkaar, onderscheiden ze zich minder van elkaar en lijken ze meer onbetekenend. “Als ik deze veelheid van de tallozen overzie, die gevormd zijn naar elkaars gelijkheid... dan bedroeft en bedrukt mij een dergelijke universele uniformiteit en ben ik geneigd de toestand van de samenleving te betreuren die niet meer is” (De Tocqueville in R A Nisbet, The Sociological Tradition, p 274,277,278). Tocqueville wijst evenals John Stuart Mill in On Liberty op het gevaar van keerzijden van de democratie, zoals “conformiteitsdruk” en “meerderheidstirannie,... de mogelijkheid van onderdrukking van meningen, inzichten en voorstellingen die niet overeenstemmen met die van de meerderheid” (Michael Hereth, Tocqueville, p104),
De opzichtige consumptie in The Theory of the Leisure Class (1899) van Thorstein Veblen is een ander vroeg voorbeeld van otherdirectedness (zie CM 104-106). Veblen lichtte toe hoe men zich ten gunste van anderen wilde onderscheiden door zijn wijze van consumeren om aandacht, aanzien en status te verkrijgen. Voor zover men zich dit kon veroorloven, nam de middenklasse de consumptieve leefstijl over van de hogere ‘leisure class’, die zijn rijkdom etaleerde in opzichtige consumptie. Lieden die de aandacht op zich wisten te vestigen met hun consumptiegedrag en zo aanzien en status verwierven, werden nagevolgd in een soort wedijver om erkenning door anderen, die samenging met otherdirectedness.
Zo werd bij ons de TV, de mobiele telefoon en later de smartphone en de flatscreen TV en andere apparaten, behalve om het comfort dat zij gaven, aangeschaft vanwege de status en het conformisme. Zonder smartphone hoor je er niet meer bij en val je buiten de appgroepen. En zonder TV kun je niet meepraten over de laatste soap en andere sensatie en vermaak. en als je niet op vakantie gaat, heb je daarover niets te vertellen. Al die apparaten, zoals ook een tweede auto of een tweede huis in Frankrijk geven een welgesteld en comfortabel gevoel en helpen om de indruk te wekken van een leven waaraan niets ontbreekt, en de schijn daarvan hoog te houden: ‘keeping up appearences’.
Tocqueville zag ook reeds dat door nieuwe productiewijzen consumptiepatronen zich zouden wijzigen in “massaproductie en -consumptie” met toenemende consumptieve wensen, waarbij men zich spiegelt aan anderen... ‘De wensen en de welvaart vermeerderen zich’.” Het brengt een zekere vervlakking en nivellering met zich mee (Peter Buiks, Alexis de Toqueville en de democratische revolutie, p104).
Psychiater J H van den Berg bekritiseert in Leven in meervoud (1963) het gelijkheidsideaal en de moderne ‘meervoudige mens’, die zich in meervoudig opzicht richt op anderen. Hij verwijst naar Riesman, Mead en vele anderen, maar zijn exposé is minder duidelijk. Verwijzend naar Sorokin, Society, Culture and Personality, stelt hij dat een meervoudige persoonlijkheid zich kenmerkt door verschillende ‘sociale zelven’ of identiteiten, die samenhangen met meervoudige sociale groepen waarmee men zich identificeert. Verschillende sociale rollen, die mensen vaak zonder veel problemen vervullen, zoals ouder, familielid, collega, buurtgenoot enz., hoeven echter geen meervoudige persoonlijkheid te geven. Problematisch zijn conflicten tussen rollen, bijv. tussen werk en ouderschap, roloverlading en overwerk e.d. Dat kan gepaard gaan met psychosociale spanningen.
Ook socioloog Peter Berger en anderen wijzen er in The Homeless Mind op dat een veelvormige, gepluraliseerde wereld met veel verandering een identiteitscrisis met zich mee kan brengen. Dat hangt samen met de openheid voor indrukken, “gebombardeerd door veelvormige informatie en communicatie”, en met de openheid en plooibaarheid van de moderne identiteit: “de vatbaarheid verschuivende definities van hemzelf door anderen” (p65,74). Dit hangt samen met otherdirectedness.
In het werk van socioloog Erving Goffman komt ook de otherdirectedness van de moderne samenleving naar voren, vooral in The Presentation of Self in Everyday Life (1959, De dramaturgie van het dagelijks leven). Mensen hebben een bepaald zelfbeeld, dat volgen G H Mead e.a. ontleend is aan significante anderen. Zij laten dit beeld van zichzelf aan anderen zien en wekken een bepaalde indruk bij anderen, die zij willen laten overeenkomen met hun ideaalbeeld. “Zij streven ernaar een geloofwaardige voorstelling te geven [van zichzelf...] Dit noemt Goffman impression management... Altijd bestaat er daarom een spanning tussen hoe zij zich voordoen en wat zij voelen” (Nico Wilterdink, e.a., Samenlevingen, hfst 5 ‘Affectieve bindingen’, p122-24). Deze spanning is kenmerkend voor het otherdirected type, dat zich voordurend zo voordelig mogelijk op anderen wil afstemmen, en wordt ook door Riesman en Van den Berg genoemd. Zoals C G Jung al beschreef is er een verschil tussen hoe de persoon zichzelf laat zien, de persona, en hoe deze werkelijk is. Goffman maakt een onderscheid in frontstage, en publique op het toneel,en backstage, achter de coulissen van het rolgedrag, dat zij publiekelijk aan anderen tonen.
Vergelijking van het inner- en het otherdirected karaktertype
Bij het inner-directed karaktertype, dat na de Renaissance en de Reformatie opkomt, terwijl de Middeleeuwen traditiondirected zijn geweest, verwijst Riesman o.m. naar de protestantse ethiek waarover Max Weber zijn meest bekende studie schreef. Bij dit karaktertype worden normen en waarden, houdingen en opvattingen tijdens de jeugd overgenomen van de ouders, opvoeders en ‘significante anderen’, een term van G H Mead. Het geleerde blijft dan de rest van het leven richtinggevend als een kompas of gyroscoop, dat is een soort tol die om zijn eigen as draait en gebruikt kan worden als kompas.
Het traditiondirected type komt overeen met de wij-cultuur en is gericht op de gemeenschap of het collectief. De wij-identiteit staat meer op de voorgrond. Beide andere typen zijn meer gericht zijn op de ik-identiteit, resp. binnenuit, vanuit eigengemaakte overtuigingen en van buitenaf door voortdurende afstemming op anderen. In termen van Norbert Elias verschoof de “wij-ik balans” (‘Norbert Elias’, in Mart-Jan de Jong, Grootmeesters van de sociologie, p308, ‘Naar een samenleving van individuen’).
Het otherdirected type blijft zich steeds opnieuw afstemmen op anderen, niet alleen op ouders en significante anderen, maar vooral op de peergroup van leeftijdgenoten, tijdens de jonge jaren, ook op vrienden, kennissen en collega’s, de publieke opinie en de media, waarin celebrities en bij ons bekende Nederlanders een invloedrijke rol krijgen toebedeeld (p21). Het aantal anderen waarop men zich afstemt is groter, evenals de sensitiviteit naar hen toe, die vergeleken wordt met radar. Men stemt zich niet af op een coherente gemeenschap of collectief, een éénduidig wij, waar men in opgaat zoals bij het traditiondirected type.
Bij het innerdirected en otherdirected type is het collectief niet eenduidig, maar bestaat het uit vele uiteenlopende groeperingen en lokale, regionale, nationale, internationale bijv. Europese, en mondiale wij-identiteiten. De interdependentie tussen groeperingen is toegenomen en de wij-identiteit is complexer geworden. De sociale identiteit verandert van buurtgenoot tot dorpeling of stedeling, Hollander, Brabander, Fries, Zeeuw, Twentenaar (Tukker) of Limburger enz., Nederlander, Europeaan en wereldburger. Het moderne individu omvat al deze wij-identiteiten naast zijn ik-identiteit, op weg naar “een wereldsamenleving van individuen” (De Jong, p209). De media en internet hebben in deze ontwikkeling een belangrijk aandeel.
Oriëntatie op traditie, verinnerlijkte normen en waarden en afstemming op anderen speelt in iedere samenleving een belangrijke rol. Toch is vaak een van deze dominant en vormt dan het sociale karakter van een samenleving, dat gedeeld wordt door de belangrijkste sociale groepen en de meerderheid. Dit karakter is niet uniform verspreid en sluit andere karaktertypen niet uit. Het is een typering, een ideaaltype, een hulpmiddel om de gecompliceerde sociale werkelijkheid te begrijpen, dat als zodanig niet standaard voorkomt als zuiver type.
Geschreven woord, de gyroscoop of het kompas en radar is symbolen van resp . traditiondirected, innerdirected en otherdirected typen
https://prezi.com/b80zs_txnvcp/david-riemans-inner-directed-vs-other-directed/
Opkomst van inner- en otherdirected karaktertypen
De opkomst van deze karaktertypen heeft te maken met sociale en demografische ontwikkelingen, o.a. snellere verandering en meer intensieve sociale contacten, waarbij de oriëntatie op het voorgeschreven gedrag volgens tradities niet meer toereikend is en men het zelf dient uit te zoeken. Na de Renaissance in een tijd van ontdekkingen en expansie werd het innerdirected type meer prominent. Het putte een set van normen, waarden en houdingen uit de bestaande cultuur, die richting gevend bleven.
In snel veranderende grote steden met veelvormige vluchtige en blijvende contacten voldeed deze innerdirected afstemming minder dan de otherdirected oriëntatie, die meer flexibel is, maar ook meer conformistisch en aanpassing bevordert. Bijv. het rolmodel van de ouders werd verouderd bevonden in de peergroup van leeftijdgenoten. Ouders hadden bijv. weinig op met popmuziek, de jeugdcultuur en andere fenomenen in onze snel veranderende moderne samenleving. Het kopen en consumeren van nieuwe gadgets die anderen kopen en consumeren hoort daar ook bij om erbij te blijven horen. “De smaak wat betreft consumptiegoederen moet gesocialiseerd worden en geschikt zijn om erover te praten [...in] “een gesocialiseerde uitwisseling van consumentensmaak” (p76).
Opvoeding in de informatiemaatschappij werd anders. Ouders kregen behalve van onderwijzers en docenten concurrentie van de peergroup en de media en de veranderende normen, modes, rages en smaken. Ze moesten meer rekening houden met de peergroup. Riesman geeft als voorbeeld: “Je kunt je kinderen niet teveel straffen, weet je, anders gaan ze denken dat je gemeen bent en zeggen andere kinderen dat je gemeen bent” (p37).
https://steemkr.com/psychology/@dianargenti/peergroupsandschoolasagentofchildhoodsocialization-i6cjy69jrv
De peergroup en de media
“De peergroup staat tussen het individu en de boodschappen van de media in. De massamedia vormen de groothandel, de peergroups de tussenhandel van de communicatieindustrie” (p84). Dat is ook het geval bij de vorming van gefilterde informatiebubbels, waarbij men de informatie kiest die past bij de peergroup.
De invloed van grootouders, die nog ouderwetser waren dan de ouders, verdween, maar lijkt nu weer enigszins terug te komen nu grootouders vaak oppassen bij werkende ouders.
De media vervangen de mythen en verhalen die vroeger werden verteld en overgeleverd van generatie op generatie. In de innerdirected periode kwam het gedrukte woord (groten)deels in de plaats van het gesproken woord. In de otherdirected fase namen de telecom massamedia en sociale media het over. Verhalen verschaffen onder meer gedragscodes en rolmodellen, bijv. superman, die alles kan en ook kan vliegen. “Zou je ook willen dat je kon vliegen? Ik zou willen dat ik kon vliegen als iedereen dat kon, want anders zou het een beetje opzichtig zijn” (p83). Een voorbeeld van een otherdirected antwoord!
https://charlottevisch.nl/de-leerkracht-met-moreel-kompas/
Ethiek en moreel
De drie karaktertypen kunnen ook in verband gebracht worden met ethiek. De plicht- en deugdethiek accordeert met meest met het innerdirected type, hoewel deugden meestal door tradities zijn omschreven en zo het traditiondirected type motiveren. De deugdethiek is ook het oudste. De utilitaristische ethiek van ‘het grootste geluk voor het grootste aantal’ c.q. de meerderheid past bij het otherdirected type, omdat deze ethiek gericht is op het collectief, terwijl de plichtethiek meer gericht is op het individu. De Gesinnungsethik van Max Weber past bij het innerdirected type, terwijl de Verantwortungsethik meer rekening houdt met de consequenties van het gedrag voor anderen.
De ethiek van absolute waarden en principes bij Sorokin past bij het innerdirected type, de hedonistische en eudemonistische ethiek, die overeenkomt met het utilitarisme van Jeremy Bentham, John Stuart Mill en Henry Sidgwick past meer bij het otherdirected type. De intuïtionistische ethiek bij Sidgwick, die kenmerkend is voor de deugd- en plichtethiek past meer bij de innerdirected levensstijl (zie CM 116).
Riesman typeert de overgang van een innerdirected naar otherdirected op moreel gebied met de titel: van moraliteit naar moreel (‘morale’). Dat laatste kan ook ‘teamspirit’ of ‘esprit de corps’ betekenen, hetgeen afstemming op anderen impliceert. Het gaat meer om de onderlinge relatie dan om het product of het resultaat (p65). “Moraliteit is een zaak van de groep,” bij jongeren de peergroup (p73). John Stuart Mill beschreef reeds hoe de invloed van de publieke opinie toenam (CM 117). Met de ontwikkeling van de media is deze invloed toegenomen en erger geworden, vooral met de sociale media. Mill pleit o.m. voor diversiteit van meningen, die vaak te wensen overlaat, met name inzake de coronacrisis.
De ouderwetse leraar en de moderne participerende docent. https://kpobke.wordpress.com/2012/11/20/should-all-learning-be-self-directed-or-other-directed/; https://www.additudemag.com/teaching-students-to-follow-directions/
Inner- en otherdirectedness in opvoeding en onderwijs
Vervolgens wordt ingegaan op de invloed van resp. inner- en otherdirectedness op verschillende aspecten van het leven en samenleven met name opvoeding en onderwijs, de media, economie en werk en politiek. Sinds het boek is geschreven, niet lang na de tweede wereldoorlog, is er echter veel veranderd. Ook de laatste tijd. En sinds de coronacrisis heeft thuiswerk een hoge vlucht genomen. De trend van inner- naar otherdirectedness, die Riesman c.s. signaleerden, heeft zich doorgezet.
De opvoeding is meer relatiegericht en kindgericht geworden. Ook kwam de invloedrijke rol van de peergroup al naar voren. De docent werd steeds meer ook een begeleider. Groepswerk en groepsopdrachten, waarbij leerlingen en studenten leren samenwerken, is meer prominent geworden. Kennis, normen en waarden, opvattingen en rolverwachtingen veranderen sneller dan vroeger. Daardoor zijn de overgedragen verinnerlijkte richtlijnen van ouders en opvoeders minder passend in de snel veranderende tijd. Men oriënteert zich meer op anderen wat betreft hoe het hoort en wat norm(aal) is. Er wordt meer gepraat en overlegd met kinderen en jongeren dan geïnstrueerd en opgedragen. Er is volgens Riesman ook een “kindermarkt” ontstaan, d.w.z. een markt voor kinderen. Het kind wordt gebombardeerd door radio en ‘comics’ [e.a. media en dvd’s enz.] vanaf het moment dat hij kan luisteren” (p97). Als het opgroeit wordt dit erger. Veel kinderen hebben last van schermverslaving en ouders dienen schermgedrag te doseren en te bewaken, waartoe Ran Foroohar besloot toen haar zoon verslaafd was geraakt aan spelletjes (zie CM 124).
De rol van de school veranderde. Vanouds lag de nadruk meer op informatie-overdracht en cognitie met enige ijver en discipline. Bij otherdirectedness worden sociaal-emotionele vaardigheden belangrijker bij de afstemming op anderen. Bovendien verandert kennis snel in de moderne samenleving, waardoor cognitieve en intellectuele vaardigheden belangrijker worden dan kennis. Het omgaan met de enorme hoeveelheid informatie die op ons afkomt via anderen en de media vraagt ook de nodige vaardigheden. Bijv. doseren en betrouwbaarheid kunnen inschatten. Schermverslaving en informatiebubbels bij internetgebruik vermijden, niet alleen surfen op internet maar ook wel eens een boek lezen, enz.
Vrijetijdsbesteding verandert hand in hand met het consumptiepatroon, dat ook sterk otherdirected wordt. Goedkeuring en aanzien van anderen speelt daarbij een belangrijke rol. Thorstein Veblen liet dit al zien bij de opzichtige consumptie van de ‘leisure class’. In zijn The Breadline and the Movies, een variant van het Romeinse ‘brood en spelen’ “betaalt de massa de heersende klasse voor het privilege om hen te vermaken” (p153). De vermaaksindustrie vormt een belangrijk onderdeel van de media. De middenklassen nemen het consumptiepatroon van de hogere klassen over en de arbeidersklasse neemt het patroon van de middenklassen over, als ze zich dit kunnen veroorloven. Consumptie wordt aangemoedigd door reclame. The Hidden Persuaders van Vance Packard (1957) stelde reclamemethoden aan de kaak die gebruik maken van psychologische manipulatiemethoden, waar Big Tech en andere bedrijven nog steeds veelvuldig gebruik van maken.
Twee voorbeelden van politici met een mediagenieke persoonlijke, stijl
Een nieuwe politieke stijl
Er ontstaat ook een nieuwe stijl van politiek bedrijven, die gebruik maakt van media en reclame, sterk gericht op het beïnvloeden van de publieke opinie. De oudere politiek was meer moraliserend. ”The style of the moralizer-in-power” is een typerende paragraafkop (p173). Hypocrisie speelde vaak een belangrijke rol. Dat was volgens Pareto in de 19e eeuw ook al het geval (zie CM 101). Riesman heeft het over een ‘cult of sincerity’, “a premium is put on faking it” (p196). Dus als je niet echt meent wat je zegt, doe dan alsof. Maar ook werd geappelleerd op het verantwoordelijkheidsgevoel voor anderen.
Volgens historicus Christopher Lash in zijn laatste boek The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy zouden elites vroeger meer verantwoordelijkheid hebben gehad voor de hele samenleving. Met name voor de groeperingen en partijen die zij vertegenwoordigden, volgens het oude principe van ‘noblesse oblige’, dat natuurlijk niet algemeen gold.
Moderne elites zouden meer gaan voor eigen succes en gewin. Een politieke positie opent draaideuren naar lucratieve banen, bijv. als lobbyist. Politiek was ook meer ideologisch en had meer (ideologische) visie. “De oude politiek was afhankelijk van een duidelijke klassestructuur en duidelijke en gemakkelijk te moraliseren oordelen van goed en slecht... Doelen waren duidelijk” (p208). De aanhang was stabieler. Het aantal zwevende kiezers was minder dan nu. Economische belangen prevaleerden. Dat is nog steeds het geval. “‘Captains of industry’ hadden grote invloed en werden de nieuwe heersende klasse (p207). Bij de nieuwe politiek kwamen er andere opinieleiders, zoals media-persoonlijkheden, waaronder ook filmsterren en “captains of nonindustry” (p209). Er kwamen ook meer belangengroepen met grote invloed dan alleen industriëlen, zoals vakbonden, intellectuelen en lobbygroepen. Er is geen (duidelijke) heersende klasse meer, als deze er ooit geweest zou zijn.
Tocqueville, “die een scherp oog heeft voor de vervreemding van de arbeiders die het gevolg is van het industriële arbeidsproces” ziet in de industriëlen in de VS een nieuwe “industriële aristocratie”, die “omdat zij geen enkele relatie met haar werknemers onderhoudt en geen enkele verplichting jegens hen heeft, alle voormalige aristocratieën in hardheid overtreft... ‘De industriële aristocratie van onze dagen heeft de mensen van wie zij zich bedient eerst verarmd en verdierlijkt en laat het in crisistijden over aan de liefdadigheid van de staat om hen te voeden” (Tocqueville, Over de democratie in Amerika, p596-97 in Hereth, Tocqueville, p90,91). Hij heeft het niet over een heersende klasse, maar de industriële aristocratie heeft daarvan wel kenmerken van. De nieuwe aristocratie voelt nauwelijks verplichtingen meer, geen ‘noblesse oblige’, dat als motto gold voor de oude aristocratie.
Wat betreft de politiek is er ook een verschuiving van inhoud van de visie en boodschap naar de persoon van de politicus. Persoonlijk charisma en media-optreden spelen een belangrijke rol. De oerdegelijke saaie staatsman heeft plaatsgemaakt voor de ‘performer’, die de gevoelens van mensen bespeelt. “Volgens Toqueville spelen bij de verkiezing van publieke functionarissen rationele overwegingen een geringere rol dan stemmingen en emoties... ‘Daardoor komt het dat allerlei charlatans zo goed het geheim kennen van het volk te behagen, terwijl de echte vrienden van het volk daar meestal niet in slagen’... De mogelijkheid die de democratie biedt aan demagogen... vormen inderdaad een ernstig gevaar... De doorsneeburger is geneigd ‘voortreffelijke mannen de macht te ontzeggen’” (Tocqueville, p218,219 in Hereth, p101,102).
Het gaat erom hoe men overkomt en wat anderen vinden, meer dan hoe men werkelijk is, zoals in het algemeen typerend is voor het otherdirected type. “Churchill buitte zijn verontwaardiging uit, Roosevelt zijn charme” (p211). Hij stemde zich af op de politieke opinie, maar had ook een duidelijke boodschap en visie, die aanvankelijk geen gemeengoed was en on-Amerikaans: een grotere rol van de overheid om uit de crisis te geraken (zie CM 106,107).
https://www.newyorker.com/tech/annals-of-technology/yelp-and-the-wisdom-of-the-lonely-crowd
Autonomie en afhankelijkheid van anderen
In het laatste gedeelte gaat Riesman in op “aanpassing of autonomie?” Het otherdirected type is gericht op anderen, op conformisme, waardoor zijn autonomie onder druk staat, ook door de media en de publieke opinie. Ook het politieke klimaat bevordert de autonomie niet. “Zoals Erich Fromm heeft benadrukt in Escape from Freedom, is de diffuse en anonieme autoriteit in de moderne democratieën minder gunstig voor de autonomie dan men zou kunnen veronderstellen. Een reden, misschien de belangrijkste reden, is dat de otherdirected persoon niet zozeer reageert op duidelijk gezag, als op subtiele maar niettemin bepalende interpersoonlijke verwachtingen. Autonomie leek in een tijd die afhankelijk was van innerlijke gerichtheid gemakkelijker te bereiken dan autonomie vandaag de dag” (p251).
Autonomie heeft volgens Riesman ook tegenwoordig veel met zelfbewustzijn te maken (p259). Hij gaat daar maar kort op in. Zijn vroegere collega Erich Fromm en andere psychologen hebben daarover meer geschreven. Hij gaat wel in op wat hij “false personalization” noemt, bijv. identificatie met status, succes en glamour, of met een functie, en onmisbaar (willen) zijn (p269).
Het streven naar autonomie hangt samen met individualisering. Dit beteekent "dat mensen zich bij belangrijke keuze in hun leven minder laten leiden door hun directe sociale omgeving (gezin en familie, buren en lokale gemeenschap) en minder zijn gebonden aan vaste sociale kaders [waaronder tradities...] De individualiseringstendens hangt samen met het omvangrijker worden van de netwerken van onderlinge afhankelijkheid” (Wilterdink, Samenlevingen 1.5.1). Daarentegen is men tegenwoordig meer afhankelijk van internet en grootschalige netwerken geworden, zoals bijv. Gazprom en de pijplijn die gas uit Rusland leveren.
Persoonlijke ontwikkeling en autonomie kwamen meer in het centrum van de belangstelling te staan. Christopher Lasch associeerde het met narcisme in zijn bestseller The Culture of Narcissism. Abraham Maslow had het over ‘zelfactualisatie’ of zelfverwerkelijking, die niet narcistisch werd opgevat, maar ook een sociaal en spiritueel aspect had. Fromm schreef over De zelfstandige mens, (Man for himself), die titel van een van zijn boeken, waar Riesman naar verwijst. Mijn vroegere psychologiehoogleraar J Duijker schreef over de Ideologie der zelfontplooiing. Hein Stufkens over het Einde van het ik-tijdperk. Zo zijn er meer verwante werken.
Narcisme en otherdirectedness
Hoe rijmt narcisme met otherdirectedness? Narcisme gaat gepaard met een voordurend zoeken naar erkenning en waardering van anderen. Het gaat niet uit van verinnerlijkte waarden en een innerlijke plichtsethiek, zoals bij het innerdirected type. Het past bij de consumptieve en hedonistische oriëntatie van de moderne uiterlijk gerichte samenleving en de statusrace met anderen. Een narcist is niet autonoom, maar afhankelijk van de waardering van anderen. De ik-wij balans is verstoord in termen van Norbert Elias. Het wij is ten dienste van het ik. De otherdirected maatschappij van de grote stad bestaat in The Lonely Crowd uit losse individuen die niet zijn ingebed in gemeenschap en traditie, maar zich voortdurend moeten afstemmen op anderen om zichzelf te kunnen handhaven en bevestigen om erbij te horen. Lasch verwijst herhaaldelijk naar Riesman en naar "de marktgeoriënteerde peroonlijkheid van Erich Fromm" die overeenkomt met de marketing mentaliteit bij Mills in Deel 2 en "het verlangen goed met anderen te kunnen opschieten"(De cultuur van het narcisme, p95).
"De narcistische persoonlijkheid wil bovenal bewonderd worden en in het centrum van de belangstelling staan. Zijn grootste talenten liggen op het terrein van het manipuleren van de indruk die anderen van hem krijgen." Dit citaat uit een bespreking van Maarten van Rossum zonder bronvermelding verduidelijkt het verband tussen narcisme en otherdirectedness. Het lijkt op een vervormde ontwikkeling van het otherdirected type. Lasch heeft het in een interview in de NRC van 10 nov. 1990 o.m. over "een sterk afhankelijkheid van de warmte van anderen, gepaard met angst voor die afhanklijkheid en innerlijke leegte." Die leegte probeert men op te vullen met de waardering van anderen.
Lasch plaatst de narcistische persoon ook tegenover het traditiondirected type, daar de narcist weiig heeft met het verleden en evenmin met moreel en ander gezag en discipline. Lasch noemt dit aan het eind van zijn voorwoord de devaluatie en zelfs "de verloochening van het verleden" en een "op het heden georiënteerd hedonisme," zoals bij Riesman. "Beschermende omheiningen als gezin familie of leefgemeenschap [en traditie] zijn om hem heen weggevallen, en hij staat alleen in de samenleving" (Volkskrant 14 juni 1980, ’’De ontwikkeling van de ik-roman’). Het is een ontwikkeling die al langer an de gang is en ook in romans wordt weergegeven.
Ook in het werk diende men zichzelf te kunnen ontplooien, maar wel "overeenkomstig de vereisten van grote organisaties" (p98). Personeelsadvertenties werden daarop afgestemd. Mills wijdt een hoofdstuk aan ‘The Personality Market’. Ook de consumptie wordt gepersonaliseerd en afgestemd op persoonlijke gebruiksartikelen en schept persoonlijkheden die op elkaar lijken, met name wat betreft hun consumptie. Het gepersonaliseerd adverteren van Big Tech lijkt een voorlopig hoogtepunt van deze trend, die privacy en persoonlijke autonomie verder in de verdrukking brengt.
Over politiek is sinds de tijd van Mills en Riesman veel geschreven, dat meer up to date is, ook in Civis Mundi, bijv, de bijdragen van Erik Jansen en Herman Hümmels. Riesman is geen politiek socioloog. Mills komt meer in aanmerking voor die kwalificatie en wordt als representant van de conflictsociologie beschouwd, omdat hij ingaat op conflicten tussen sociale klassen en (belangen)groeperingen. Deel 2 gaat in op zijn standaardwerk White Collar: A Study of the Changing American Character, dat het boek van Riesman aanvult en eveneens getuigt van een vooruitziende blik.