Civis Mundi Digitaal #126
Naar W.H. von der Dunk, De verdwijnende hemel: Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw.
In de vorige delen genoemde sociologische bevindingen en ontwikkelingen zijn in een bredere cultuurhistorische context beter en diepgaander te begrijpen vanuit een aanvullend perspectief. Het accent ligt hier op de Europese cultuurgeschiedenis, die samenhangt met ontwikkelingen in Amerika en elders in de wereld. Het ‘amerikanisme’ en de Amerikaanse massacultuur heeft grote invloed op andere culturen gehad, met name in Europa, waar net als in de VS de nieuwe middenklasse toonaangevend werd en de elite op het tweede plan plaatste.
In De cultuurgeschiedenis van Europa van Antoon Vloemans gaat het laatste hoofdstuk dat volgt op ‘De Romantiek’ over ‘De mechanisatie’. Het is term die het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw kenmerkt, waarin de industriële revolutie doorzet en positivisme, materialisme en socialisme toonaangevende stromingen worden naast het liberalisme. Vloemans eindigt rond de Tweede Wereldoorlog.
Verlichting en Romantiek werken door in de 20e eeuw
Von der Dunk gaat in zijn studie De verdwijnende hemel: Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw tot het eind van de 20e eeuw. Hij grijpt terug op de de Verlichting in de 18e eeuw en de Romantiek in 19e eeuw, die uitvoerig aan de orde kwam in de artikelenserie over de Romantiek (CM 110-113). Beide stromingen werken door in de 20e eeuw, die mede daardoor een gecompliceerd en tegenstrijdig karakter heeft (zie ook Koo Van der Wal, De ziel van Europa, besproken in CM 120). De Verlichting legt het accent op de universele rede, op kosmopolitisme, humanisme en vooruitgangsoptimisme, die doorwerken in zowel het liberalisme als het socialisme.
De Romantiek accentueerde enerzijds het individualisme, anderzijds de gemeenschap en het wij-gevoel, dat in het 19e eeuwse nationalisme tot uiting komt. Dit ging gepaard met irrationalisme, aandacht voor nationale tradities en conservatisme. De middeleeuwse standenmaatschappij werd geidealiseerd. Deze conservatieve, reactionaire tendens steekt de kop op in het 20e eeuwse fascisme en nationaal socialisme. Het nazisme leek echter ook een revolutionair en modern aspect te hebben en techniek en industrie omarmde. Het is geen geslaagde poging te noemen om moderniteit en Romantiek met elkaar te verbinden. We staan nog steeds voor de taak Verlichting en Romantiek, rede, gevoel en intuïtie, globalisme en localisme, vooruitgang en geschiedenis, wetenschap en moraal te verzoenen. Misschien biedt de ecologische beweging met zijn organische totaliteitsvisie een hoopgevend perspectief.
https://slideplayer.nl/slide/2258837/
’Hogere’ en ‘lagere’ cultuur
Von der Dunk (1928-2018) gaat meer in op de ‘hoge’ cultuur van levensbeschouwing, sociaal-politieke stromingen, kunst en wetenschap. Deze drukken diepgaander hun stempel op onze cultuur en samenleving dan de populaire cultuur of volkscultuur, die er natuurlijk ook mag zijn en grote invloed heeft op onze smaak en leefwijze. Hij lijkt niet erg ingenomen met de amusementscultuur en het massavermaak, die hij associeert met “banale gevoelsuitingen” (p10).
De informatiemaatschappij is ook een vermaakmaatschappij met een amusementscultuur. Een belangrijk deel van de informatie bestaat uit vermaak en amusement. Internet en sociale media hebben enerzijds tot meer digitale contactmogelijkheden geleid, anderzijds tot meer individualsering. Iedereen achter zijn eigen scherm. Contacten concentreren zich vaak op de eigen ’bubbel’. Bubbelvorming’ is een nieuw aspect van de informatiemaatschappij dat polarisatie in de hand kan werken. Von der Dunk heeft dit nauwelijks meer meegemaakt
Von der Dunk gaat voorbij aan de amusementscultuur, die niet zijn interesse heeft. “Ik heb... meer aandacht besteed aan de pioniers van het denken en aan wat ik onder grote kunst versta dan aan de populaire, [...in] het besef dat het altijd de intellectuele en esthetisch rangorden zijn die het bestaan licht, waarde, een oneindige horizon verlenen en die het transparant kunnen maken.”
Zijn keuze is een kwestie van selectie en accentuering, voornamelijk op grond van “invloed in en op hun eigen tijd, dus de representativiteit” (Deel I, p11). Je kunt niet alles in de 20e eeuw behappen zonder oppervlakkig te worden. Bovendien vult de cultuurgeschiedenis van de 20e eeuw van Martinus Schroevers het werk van Von der Dunk aan, die niet verwijst naar diens onacademische werk. Dit werk kwam in CM 115 aan de orde bij de bespreking van Cultuur en ethiek van Albert Schweitzer. Schroevers geeft meer aandacht aan de populaire amusementscultuur, die vaak de ’hoge’ cultuur verdringt. Evenals Schroevers geeft Von der Dunk een beschrijving, geen verklaring, zoals bij sociale wetenschappers als Riesman, Mills en Fukuyama in Deel 1, 2 en 4 wel te vinden is.
De titel Het verdwijnen van de hemel verduidelijkt Von der Dunk als volgt: “De afstand tussen de kerkelijke geboden en de welvaartsmaatschappij bleek voor velen te groot geworden. De mogelijke verlokkingen van een comfortabel leven lieten de christelijke hemel en zijn God verdwijnen achter een aardse toekomst, waarbij wetenschap en techniek ongekende natuurkrachten konden onderwerpen” (p275). De ‘hemel’ die verdwijnt, staat voor religieuze tradities, de `oude orde’, die door secularisatie, wetenschap en emancipatie ondermijnd zijn.
https://nl.dreamstime.com/illustration/nationalisme.html
Nationalisme
De eerste helft van de 20e eeuw wordt sterk bepaald door het nationalisme van het fascisme en het nationaal socialisme. Ook het Russische communisme was een sterk nationale aangelegenheid, ondanks de internationale pretenties. Het was een tijd van crisis en grote spanningen, waarin de ouders van Von der Dunk met hun kinderen naar Nederland vluchtten, daar zijn moeder joods was.
Het nationalisme appeleerde op de spanningen in die tijd. “Daardoor kon het een koortsachtige temperatuur bereiken... Liep de spanning al te zeer op dan kon men zijn toevlucht nemen tot noodmaatregelen en speciale bevoegdheden van de regering, die het parlement uitschakelden. Zo leidde het... gemakkelijk tot de opkomst van een sterke leidersfiguur” (Von der Dunk Deel 2, p12). Hoewel de coronacrisis zich afspeelt in een andere tijd en andere omstandigheden en andere bedreigingen, zien we ondanks de verschillen vergelijkbare basismechanismen, gevoed door angst is men geneigd tot volgzaamheid en verminderde tolerantie.
Wilterdink vat deze algemene tendens aldus samen: “In zo’n bedreigende, onzekere situatie gaat in plaats van het eigen geweten dwang door anderen een grotere rol spelen. Gedragsstandaarden woren minder omvattend en de reikwijdte van... de affectieve bindingen met mensen ten opzichtte van wie met een wij-gevoel heeft, krimpt in” (Samenlevingen, 4.3.3. ‘Civilisering en gewetensvorming’). Hij verwijst o.m. naar Fletcher, Violence and Civilization en Elias, Studiën über die Deutschen.
Het laat zien dat we zuinig moeten zijn op onze democratie en de verworvenheden die daar bijhoren. “Steeds is er het gevaar dat de meerderheid [en/of de leider daarvan] de vrijheid als hinderlijk of schadelijk ervaart bij het nastreven van andere doelen en haar daaraan zal opofferen. De vrijheid komt in gevaar als zij niet voor alle burgers als het hoogste goed is... Tocqueville ziet een volledig nieuwe vorm van onvrijheid die ontstaat doordat de staat de burgers die zich vrijwillig onderwerpen aan deze bevoogding, hun hele leven gevangen houden in een toestand waarin zij geen verantwoordelijkheid dragen... Op die manier ‘reduceert [de staat] uiteindelijk elke natie tot een kudde van schuchtere en vaardige dieren waarvan de staat de herder is’. Het feit dat het volk zijn voogden zelf kiest, verandert niets aan de onvrijheid, maar maakt die alleen draaglijker.” Hij vraagt zich af of “een volk van knechten... dan nog in staat is om daadkrachtige en wijze mannen in het bestuur te kiezen” (Tocqueville, Over de democratie in Amerika, Deel 2, boek 4 hfst 6, p 749 in Michael Hereth, Tocqueville, p35,94). Dat Von der Dunk als vluchteling voor het nationaalsocialisme de nodige aandacht aan bedreigingen van democratie, mensenrechten en vrijheden besteedt, is begrijpelijk.
“Een vluchtige blik op de geschiedenis leert echter dat niet een parlementaire democratie maar eenhoofdig gezag... soloheersers, despoten – al dan niet aan bepaalde regels en tradities gebonden – tot de Verlichting normaal waren. Pas de algemene verbreiding van het geloof in universele natuurrechten en een principiële menselijke gelijkwaardigheid hebben daar verandering in gebracht. In emotionele lagen bleef desalniettemin blijkbaar behoefte aan een vader- of moederfiguur bestaan... vooral in moeilijke en onrustige tijden” (p105). Een dergelijke behoefte lijkt ook vandaag de dag aanwezig.
Een typerende boektitel is bijv. Liefde voor de leider: Charisma en populisme in de politiek door Clemens van Herwaarden. Het gaat over het huidige nationalistische populisme. Het gemak en het tempo waarmee burgerlijke rechten, gevoed door een golf van angst voor besmetting en coronacrisisgevoel aan de kant werden gezet, geeft ook te denken. “Wanneer er een onderwerp is ten aanzien waarvan het bijzonder gevaarlijk is dat democratische volken zich blindelings en buitensporig overgeven aan algemene ideeën, is het beste tegenwicht ervoor te zorgen dat zij zich er elke dag op praktische wijze mee bezighouden” (Tocqueville, Over de democratie in Amerika, p460, in Hereth, p64).
Destructieve toepassingen van technologie
Een reden waardoor het totalitarisme in de vorige eeuw zulke desastreuze vormen heeft aangenomen was volgens Von der Dunk “de bijzondere affiniteit met de moderne techniek”, in het bijzonder de wapentechnologie en de communicatietechnologie, die massale propaganda en manipulatie mogelijk maakte, zoals door Orwell indringend is weergegeven in Nineteen-eightyfour. Het ging samen met “een quasi-zakelijk denken in abstracte termen, in kwantiteiten en getallen... De huiveringwekkende gevolgen die dat met zich meebracht, hangen ten nauwste samen met de volslagen verzakelijking en kwantificatie van mensen” (p108-09).
Zien we een vergelijkbaar “technocratisch-kwantitatief denken” ook niet bij de datamanagement en exploitatie van Big Tech? En zagen we ook tijdens de coronacrisis niet een gegoochel met cijfers en modellen om angstaanjagende toekomstscenario’s te voorspellen, die nu als sneeuw voor de zon letterlijk haast lijken verdwenen, maar in de herfst en winter naar verluidt weer de kop op zullen steken?
“Daarmee raakten die regimes [en zij niet alleen] aan een gevoelige plek van de hele moderne cultuur: het waarheidsrelativisme” (p111). Dit hangt nauw samen met waardenrelativisme volgens het syllogisme in De gebroeders Karamazow van Dostojewski: ‘Als niets waar is, is alles geoorloofd’. “Als de waarheid onkenbaar was, waarom dan niet zelf een waarheid fabriceren die tenminste nuttig was, een... instrumentele waarheid?” (p112).
In het belang van de volksgezondheid werden tijdens de coronacrisis cijfers overdreven weergegeven evenals de consequenties die vaak varieerden van code rood tot code zwart, collectieve angst aanwakkerden, mensen volgzamer en meer manipuleerbaar maakten en soms meer opstandig. Het is opmerkelijk te noemen hoe gemakkelijk mensen in grote getalen wetenschappelijk gezien niet altijd even goed onderbouwde voorschriften accepteerden, die hun vrijheden aan banden legden, zoals bijv. bij de mondkapjesplicht of het verbod om ’s avonds buiten te lopen of overdag samen te zijn in groepjes groter dan vier.
“Het instinct tot zelfbehoud zorgde voor een fragmentarische waarneming en een bereidheid om de staat in een gunstig daglicht te zien, scheef Von der Dunk toepasselijk” (p118). Dat bevorderde de acceptatie van de regels die vanuit overheid werden opgelegd. Het is ook opmerkelijk hoe dissidente wetenschappers en artsen werden tegengewerkt. Bijv. met torenhoge boetes voor het voorschrijven van medicijnen die bij andere kwalen regulier konden worden voorgeschreven. Medicijnen zoals hydrochloroquinine en ivermectine, waarvan de werking door een aantal onderzoeken werd bevestigd, maar door andere weer werd ontkracht, waardoor niet onomstotelijk bewezen kon worden of ze al of niet werkten, zoals dat bij veel meer medicijnen het geval lijkt, die wel gewoon mogen worden toegepast. Het laat ook zien “hoezeer macht en succes het wetenschappelijk denken kunnen beïnvloeden” (p119).
In het hoofdstuk “De onstuitbare techniek” komen de atoombom, kernenergie, en wapentechnologie en -wedloop aan de orde en ook de ontwikkelingen in de geneeskunde. De macht van de farma-industrie en de gevaren van biotechnologie vormen echter een keerzijde, alsmede de mogelijkheid van het nodeloos rekken van uitgeblust ten dode opgescheven leven. Dat geldt ook voor nadelige ontwikkelingen bij de informatietechnologie waar Big Tech gebruik van maakt. Techniek kan ten goede en ten kwade worden gebruikt, functioneel en disfunctioneel. Het hangt af van ons bewustzijn en onze ethische en geestelijke ontwikkeling. Het is hoog tijd om daaraan meer aandacht te besteden en deze niet door technologische ontwikkelingen te laten overwoekeren.
https://www.teenvogue.com/story/alexandria-ocasio-cortez-green-new-deal-speech
Een nieuw soort New Deal?
Ook Roosevelt maakte gebruik van mediamacht om zijn New Deal politiek van overheidsingrijpen en investeringen erdoor te krijgen, die een factor is geweest bij de overwinning op het nationaalsocialisme en het naoorlogse herstel, maar aanvankelijk weinig steun kreeg. Opmerkelijk is dat hij in hetzelfde jaar als Hitler aan de macht kwam in 1933.
New Deal werd mede door het neoliberalisme teruggedraaid, dat op zijn beurt in onze tijd aan grondige herziening toe is. Ligt een nieuw soort New Deal in het verschiet, mede met oog op de investeringen in een duurzame ecologische economie, die steeds dringender lijkt te worden? New Deal en de keynesiaanse economie zijn gebaseerd op economische groei die investeringen terugbetaalt. Maar de herziening in de richting van een duurzame economie behelst een stabiele economie, die niet meer energie verbruikt dan schone energiebronnen opleveren en niet meer afval produceert dan gerecycled kan worden.
New Deal, overheidsinvesteringen, sociale wetgeving en economische opleving hebben zoals gezegd ook bijgedragen aan de vorming van een nieuwe welvarende, voornamelijk administratief werkende middenklasse, die de drager werd van eerdergenoemde consumptieve, otherdirected middenklassecultuur, die hedonisme en secularisatie in de hand werkte.
https://nl.dreamstime.com/stock-afbeeldingen-de-individuele-persoon-komt-grote-menigte-van-mensen-duidelijk-uit-image8193974
Van filosofie naar sociologie: de maatschappij in het brandpunt
Von der Dunk vraagt zich af of er “een dominante karakteristiek... een stlzwijgend uitgangspunt van denken, een basale norm” gevonden kan worden die de moderne tijd van na de tweede wereldoorlog typeert. Hij meent deze typering te vinden in “een verschuiving van de belangstelling... van individualiteit of persoon naar maatschappij”. Het hangt samen met een verschuiving “van filosofie naar sociologie: de maatschappij in het brandpunt” en met de belangstelling voor systemen, structuren, relaties, netwerken, functies en de plaats in het geheel (p275-76).
Dit hangt direct samen met de verschuiving van innerdrected naar outerdirected, die niet toevallig beschreven is door sociologen, die de naoorlogse tijd hebben getypeerd. De verschuiving van filosofie naar sociologie vond al eerder plaats bij de opkomst van de sociologie en het socialisme bij Henri de Saint-Simon, Auguste Comte, Karl Marx en andere sociologen en sociaal filosofen.
Bij veel filosofen komt eveneens het sociale en sociaalculturele aspect sterk naar voren. Albert Schweizer is al eerder genoemd (zie CM115). Nietzsche is uitvoerig aan de orde gekomen evenal veel 20e eeuwse filosofen (vanaf CM 116). Over Albert Camus is een hele serie artikelen geschreven, waarin zijn solidariteit en engagement sterk naar voren komt (CM (93, 95-102). Ook wetenschapsfilosofen als Karl Popper, Thomas Kuhn, Paul Feyerabend en Jürgen Habermas (zie CM 72-74) hebben in sommige werken een sterk sociale oriëntatie, terwijl veel sociologen blijk gaven van een filosofische oriëntatie.
Von der Dunk noemt de sociologie “een nieuwe moederwetenschap,” zoals bedoeld door grondlegger Auguste Comte (p283). Verschillende fenomenen werden verklaard vanuit de maatschappij als “oergegeven” en “fundamentele menselijke realiteit”, nl. de mens als sociaal wezen, dat georiënteerd is op anderen. De relatie met anderen is de vorige eeuw meer naar voren gekomen dan de afgekalfde relatie met God en ‘de verdwijnende hemel’, zoals de titel van Von der Dunks studie luidt. Met sociologische kennis kan bovendien een kritische maatschappijvisie onderbouwd worden, die nodig is om ongewenste, disfunctionele tendensen om te buigen naar gewenste en functionele ontwikkelingen, en om te onderbouwen wat wenselijk en levensbevorderlijk kan zijn.
Functionalistische en anti-ideologische sociale wetenschap
“De naoorlogse constellatie en niet in de laatste plaats de invloed van Amerika brachten de beslissende doorbraak van de sociologische benadering.” De marxistische visie was op zijn retour en werd herzien in het neomarxisme, dat niet lang na de jaren zestig ook weer uitdoofde. De ontwikkeling van het denken van Habermas is daar een voorbeeld van (zie CM 74). Er ontstond een “anti-ideologische instelling” (p284).
Het structuur-functionalisme van Amerikaanse sociologen Talcott Parsons, Robert Merton e.a., resp. in o.m. The Social System en Social Theory and Social Structure, kreeg enige tijd de overhand, in Nederland gerepresenteerd door het bekende boek Moderne sociologie van J van Doorn en C Lammers. Zij werden bestreden door o.a. Charles Wright Mills in The Sociological Imagination (De sociologische visie) en eerder door Pitirim Sorokin in Fads and Foibles in Modern Sociology and Related Sciences en in Nederland o.m. door Johan Goudsblom in Balans van de sociologie, Deze kritici hadden een meer dynamisch en kritisch perspectief, evenals eerder Max Weber, Emile Durkheim, Norbert Elias e.a.
Het ging bij het functionalisme om “een rationele bestuur- en maakbaarheid van de samenleving. De hele geschiedenis werd begrepen als de ontwikkeling van sociale systemen, waarbij de eigen hooggeïndustrialiseerde democratische samenleving vanzelfsprekend de norm was, omdat de oude tegenstellingen overwonnen waren en een evenwicht van de sociale krachten was bereikt” (p286). Een dergelijk anti-ideologisch optimisme vindt zijn uiting in tal van andere werken, bijv. The End of Ideology van Daniel Bell en The End of History and the Last Man, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens van Francis Fukayama, waarvan hij later is teruggekomen. Tegenwoordig staat men meer kritisch tegenover de (industriële) vooruitgang, gezien de talloze problemen die het met zich meebrengt, waarvan milieuvernietiging niet de minste is. Een voorbeeld van een ontnuchterend en kritisch boek wat betreft de teloorgang van het vooruitgangsgeloof is The True and Only Heaven: Progress and Its Critics van de Amerikaanse historicus Christopher Lasch. Ook het aanvankelijke optimisme wat betreft internet is gezien de ontwikkeling van Big Tech getemperd en aan herziening toe. De maatschappij bleek niet zo maakbaar als gedacht en ging ook niet in de richting die algemeen wenselijk bleek, zoals blijkt uit de dystopische literatuur die Maarten Rutgers bespreekt.
De schreeuw van Edvard Munch dat de kunst van de vorige eeuw reprenteert
Marinus Schroevers koos dit schilderij voor de omslag van zijn cultuurgeschiedenis van de 20e eeuw
Literatuur, kunst en cultuur in de 20e eeuw
“De welvaartsmaatschappij wekte bij een jongere generatie ook rebelsheid en onbevredigede emoties op” (p275). De studenten- en jongerenprotesten van eind jaren ’60 leverden betrekkelijk weinig op, maar hebben misschien wel bijgedragen tot het einde van de oorlog in Vietnam, de Praagse Lente, meer democratische gezagsverhoudingen en vrouwenemancipate, die mogelijk meer met anticonceptie te maken had. Naast de vrouwenbeweging kreeg ook de vredesbeweging en de milieubeweging een stimulans, die bij de laatste heeft doorgezet. De democratisering van het onderwijs is verzand in “energievretend overleg... massale opleidingsfabieken [...en] systeembevestigende wetenschap” (p386,390). Mede daardoor zou Von der Dunk met vervroegd pensioen zijn gegaan.
In de literatuur komt de maatschappelijke problematiek vaak pregnant naar voren, zoals al sinds het eind van de 19e eeuw het geval is geweest (zie CM 113). Von der Dunk noemt als “‘kardinale thema’s die de Europese literatuur beheersen: een ontglippende werkelijkheid vol paradoxen en geheimen, een hypocriet zich achter lege conventies en kwestieuze idolen verschuilende samenleving [en] de dakloos geworden vereenzaamde enkeling”. Naast de “paradoxen en onvolmaaktheden” noemt hij het thema van “de ongrijpbare realiteit en de menselijke verlorenheid in een krankzinnige kosmos... Zonder het idee van een zinvolle en goede kosmos blijft de constatering van een absurde en sadistische kosmos onmogelijk” (p307,308).
Albert Camus is een voorbeeld van een sociaal geëngageerde schijver die zijn door de oorlog opgewekte ontgoocheling en absurdisme overwint in een gevoel van solidariteit met zijn medemensen. Zo zijn er meer schrijvers. Wat betreft het begin van de vorige eeuw zijn er een aantal van hen aan de orde gekomen in CM 113.
Een voorbeeld van banale kunst
Kunstkritiek
Sorokin leverde in The Crisis of Our Age en in Social and Cultural Dynamics: A Study of Change in Major Systems of Art, Truth, Ethics, Law and Social Relatonships een kritiek op de (uitwassen in de) kunst van zijn tijd (zie CM 56 over dichten), die overeenkomt met wat Von der Dunk beschrijft als “ontluistering in de kunsten” (p390 e.v.). Hij noemt dadaïsme, surrealisme en popart (p393). Vaak ging het om sensatie, hoe excentrieker, hoe mooier. Protest en provocatie tegen het gangbare was er niet vreemd aan. Kunst werd ook een consumptieartikel en het werd gebruikt voor reclame. Het sierde gebruiksartikelen als koektrommels en drankflessen. Von der Dunk spreekt van “banalisering” (p397). Iedereen kon zijn eigen artiest worden.
Eerder had hij het over “waardenrelativisme” en “normvervaging”, met name wat betreft het onderscheid in ‘hoger’ en ‘lager’, subliem en banaal. “Dat hangt weer samen met ... de verschuiving van de normative standaard van een elite naar die van het brede maatschappelijke midden.” Er kwam volgens Marinus Schroevers een sterk accent te liggen op de amusemenstscultuur: “Amusement heeft een ‘triviaal karakter’. Het komt vaak banaal of zelfs vulgair over” (CM 115)
“De blik werd neerwaarts gericht, de doorsnee werd in cultureel opzicht normatief. Sociale emancipatie betekende niet langer aanpassing aan de elites. Integendeel, de elites pasten zich aan de massa en haar waarden aan” (p. 409). Von der Dunk noemt ook de invloed van politieke en maatschappelijke en niet minder van de technisch-wetenschappelijke omwentelingen op het denken, de moraal en het levensgevoel van de twintigste eeuw” (Deel I, p10).
Bij de culturele en seksuele revolutie van de jaren’60, die gedragen werd door jongeren overvleugelde popart en popmuziek de gangbare kunst en de klassieke muziek en “ontwikkelde zich daarbij in de richting van steeds oorverdovender klankcombinaties”. De idolatrie van popidolen was een begeleidend fenomeen, dat religieuze aanbidding leek te vervangen. Popconcerten riepen met hun lichteffecten vaak een roesachtig collectief wij-gevoel op, dat door drugs kon worden geaccentueerd. De popscene werd door de muziekindustrie en de media uitgebuit.
Het ging gepaard met een veranderend normbesef en een jeugdcultuur met eigen modes, normen en smaken, met andere rolmodlellen. Von der Dunk spreekt van een “vulgarisering... de doorsnee werd in cultureel opzicht normatief”. Dat gold ook voor de taal. (p409). De smaak van de massa werd bepalend, gestuurd door de gangbare otherdirectedness. Sociale media en internet dragen ook bij tot de vulgarisering en verarming van de taal en cultuur zoals Rana Foroohar schreef in Big Tech (zie CM 124). De informatiemaatschappij bevordert in het algemeen geen hoogstaande cultuuruitingen.
Neoliberalisme en technocratie
Na de aandacht voor democratisering en mensenrechten vanaf de jaren ’60 kwamen “vreemdelingenhaat en racistische sentimenten” meer naar voren na de aanhoudende instroom van allochtonen “die feitelijk tweederangs inwoners waren... (p419,443). Door de dreiging van terroristische aanslagen werd dit verergerd, vooral na de aanslag op de Twin Towers. De islam nam de rol van de Sovjet Unie over als ‘rijk van het kwaad’. Na de val van het communisme vierde het neoliberalisme hoogtij tot zich vandaag de dag een kentering begint aan te dienen, die nog niet is uitgekristalliseerd in een effectief alternatief met perspectief.
Het neoliberalisme, waarbij het primair ging om marktwerking en winst, hangt samen met het ‘Ik-tijdperk’ en ‘de cultuur van het narcisme’, naar het gelijknamige boek van Christopher Lasch. Het hangt samen met “de persoonlijkheidsmarkt” waar Charles Wright Mills over schreef in zijn studie van de middenklasse. In dit verband noemt Von der Dunk ook The Lonely Crowd van Riesman. Ongebreidelde consumptie werd aangemoedigd door reclame van bedrijven om er zoveel mogelijk aan te verdienen. Het gebrek aan verbondenheid van losgeslagen individuen is een thema in veel sociologische studies en andere boeken (zie bijlage Deel 2). Het informatietijdperk, internet en social media dragen er het hunne toe bij, ondanks de aanvankelijke belofte van meer verbinding en verbondenheid, die niet is ingelost door Big Tech in de hang naar megawinsten. Manipulatie door gepersonaliseerde reclame is een nieuwe fase ingegaan, die noopt tot tegenmaatregelen.
“De tot hoogste norm verheven vrijheid van het individu” (p442) staat onder druk van conformisme, sociale media en de Techbedrijven daarachter. Uit “de toenemende afhankelijkheid van technische ontwikkelingen en dus van de deskundigen en daarom ook van de reclame en het consumptiegebod... ontstonden ongekende, aan het oog onttrokken bindingen voor de enkeling” (p447).
Von de Dunk gebruikt de termen “technocratie” en “de kaste van technologen” als nieuwe machtselite, verwijzend naar Mills, The Power Elite, ook al vormt deze “een tamelijk heterogeen gezelschap”, zoals we eerder hebben gezien. Het is een ontwikkeling die al langer aan de gang is en o.m. door Mills is gesignaleerd, en die met Big Tech een nieuwe fase is ingegaan. “De technocraten beheersen het individuele bestaan” (p450). Tegenwoordig via internet en sociale media.
Eerdere tegengeluiden van Mills, Fromm, Habermas, Marcuse (in One Dimensional Man) en anderen hebben niet echt mogen baten. Het geloof in technologie en wetenschap, waarvan zij ook de keerzijde zagen, heeft hen weer ingehaald. Ook postmodernisme en deconstructivisme mochten niet baten en boden geen alternatief, slechts een relativering. De macht van de reclame werd verder geperfectioneerd tot ongekende vormen.
https://communicatiekc.com/2015/11/19/alternatieven-vinden/ We weten nog niet wat het gaat worden
Alternatieve tendensen
Aan het eind signaleert Von der Dunk een aantal alternatieve tendensen. “De groenen waren erfgenamen van de protestbeweging van de jaren zestig en zeventig... Zij namen ook de erfenis van pacifistische groeperingen en partijtjes over... Dankzij de milieubeweging vond een onmiskenbare mentaliteitsverandering bij de bevolking plaats” (p492,494).
“De kerken waren... in een moeizaam achterhoedegevecht beland ten overstaan van het tastbare en verblindende gelijk van de wetenschappelijke-technologische benadering.” Dat hadden ze grotendeels aan zichzelf te danken vanwege eerdere bindingen met gevestigde machten en machthebbers, maar ook aan de onstuitbare secularisatie.
Toch biedt het christelijk evangelisch erfgoed een tegenstem tegen eerder gesignaleerde bedenkelijke tendensen. Dat geldt ook voor zgn. nieuwe spirituele bewegingen, al of niet vanuit het Oosten geïnspireerd. In vorig nummer kwam bijv. de hekserij als traditie van Europese bodem aan de orde. Von der Dunk noemt de new age-beweging, de antroposofie van Rudolf Steiner, psychosynthese van Roberto Assagioli, “sterk beïnvloed door C G Jung”. In Bart van Steenbergen, De post-industriële maatschappij en Een wenkend perspectief? Nieuwe sociale bewegingen en culturele veranderingen; Theodore Roszak, De opkomst van een tegencultuur en Het einde van het niemandsland: Politiek en transcendentie in de postindustriële samenleving; Marilyn Ferguson, The Aquarian Conspiracy; Hein Stufkens, Gezichten van de nieuwe tijd en Fritjof Capra, The Turning Point (zie CM 108) en andere boeken komen alternatieve culturele trends uitvoeriger naar voren. Tegenwoordig zijn er allerlei vaak kleinschalige en lokale initiatieven op grassroots niveau, teveel om op te noemen. Als water gaat koken ontstaan er eerst kleine luchtbelletjes, waarmee de fase-overgang begint, die later de hele vloeistof transformeert en aan de kook brengt.
Tegenover alternatieve en progressieve bewegingen staan echter fundamentalistische bewegingen, zowel christelijke als islamitische en hindoeïstische die reactionaire geluiden laten horen, welke niet meer van deze tijd zijn en voor de meesten geen wenselijk alternatief bieden. Dat geldt echter voor alsnog ook voor andere genoemde bewegingen, die nog maar weinig mensen trekken. De bekommernis om milieu en klimaat neemt echter toe onder druk van ontwikkelingen die onomkeerbaar lijken en geholpen door aandacht in de media en wetenschappelijk onderzoek. Tegenover deze trend staat het nationalistische populisme, dat vaak de klimaatcrisis in twijfel trekt en de instroom van vluchtelingen een belangrijkere bedreiging acht dan de milieu- en klimaatcrisis. Hierover is meer geschreven in Civis Mundi.
https://hoedoejedat.nu/blog/2021-een-nieuw-tijdperk
Naar een nieuw tijdperk?
Von der Dunk is niet de enige die meent of constateert dat de val van het communisme in 1989/’90 de overgang naar een nieuw tijdperk markeert. Ook voormalig hoofdredacteur van Civis Mundi Wim Couwenberg was die mening toegedaan. Hij had het over een liberale triomf over een vermeend links overwicht in Wereld-gebeuren sinds de jaren ’60: Van linkse dominantie tot liberale triomf. Beiden verwezen naar The End of History and the Last Man van Francis Fukuyama en verwante visies van Daniel Bell en anderen. Bij de zegeningen van het triomferende (neo)liberalisme bleek het een en ander af te dingen, zoals in eerdere artikelen naar voren kwam en in latere boeken van Fukuyama en anderen (zie Deel 4).
Ook de liberale democratie lijkt onder druk te staan, zoals in diverse boekbesprekingen hierover naar voren komt. Terwijl het in de concurrentieslag met het autoritair geleide China juist aankomt op een goed functionerende democratie en economie. China, Rusland en fundamentalistische islamistische landen laten de betrekkelijkheid van de liberale triomf zien. Evenals het soms moeizaam functioneren van westerse democratieën. Toch ziet Fukuyama nog steeds geen meer wenselijk alternatief dan democratisch bestuur, ook al zien Chinese leiders dat anders.
Voor Fukuyama is democratie nog steeds ‘het einde’ (van de geschiedenis, die tot dusver geen levensvatbaar alternatief bleek te bieden). Ook sluit hij niet uit dat mensen “na een tijdje... er niet mee tevreden zullen blijken te zijn, en zich op weg zullen begeven naar een nieuw en verder gelegen doel” dan de kwetsbare liberale democratie (slotzin Het einde van de geschiedenis, p362). Verder wijst hij erop dat de geschiedenis “’zowel tot een bureaucratisch-autoritaire als tot een liberale [democratische] toekomst kan leiden” (p150).
Samuel Huntington in The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order (1996) laat een meer realistisch beeld zien van elkaar beconcurrerende beschavingen, waarvan sommige allianties met elkaar aangaan. Zie ook Robert Kaplan in The Coming Anarchy: Shattering the Dreams of the Post Cold War (2000). In zijn laatste boek, Liberalism and Its Discontents dat in de NRC van 8 juli en en elders in dit nummer besproken, uit Fukuyama een kritische visie op het (neo)liberalisme, zoals Von der Dunk en vele anderen. Ook in eerdere boeken, zoals The Great Disruption, die de overgang naar de informatiemaatschappij betreft, nuanceert Fukuyama zijn visie. Daarover gaat Deel 4.
“De privésfeer... komt steeds meer onder druk te staan... Vrijheid van meningsuiting is te belangrijk om aan de grote techbedrijven toe te vertrouwen, de behoefte aan transparantie moet niet het einde betekenen van ons recht op een privéleven” (NRC 8 juli, Boekenbijlage). De overheid dient onze rechten te beschermen, ook tegen Big Tech, in het bijzonder “om de zwakkeren te beschermen”. Dat zijn bijv. kinderen en jongeren, die in toenemende mate te kampen hebben met schermverslaving en gemakkelijker via sociale media gemanipuleerd kunnen worden, zoals Rana Foroohar liet zien (zie CM 124). “De geraffineerde misleidingskunst is een eigen specialisme geworden” (Von der Dunk, p525) dat door Big Tech verder is geperfectioneerd en dat er niet voor schroomt dit op kinderen los te laten.
Kernwaarden van het liberalisme
Volgens Fukuyama zijn “de kernbeginselen [van het liberalisme] tot in het extreme doorgevoerd... Het neoliberalisme is zo’n ontsporing”. Zo’n kernbeginsel is “de vrijheid van het individu om zijn of haar eigen leven naar eigen inzichten vorm te geven”. Dit impliceert autonomie ten opzichte van kerk en staat. maar geen heiligverklaring van het “autonome ik... waardoor een andere liberale waarde, tolerantie, in het gedrang komt. Een ander kritiekpunt is dat vrijheid in het voordeel is van de sterkeren en dat de zwakkeren zonder overheidsbescherming in de verdrukking komen. Emancipatie is ook een kernwaarde van het liberalisme, die ook relevant is voor de minst geëmancipeerden.
“De bevordering van mondigheid en bevrijding van het individu uit oudere bindingen hebben diens autonomie en onafhankelijkheid slechts schijnbaar vergroot, omdat nieuwe collectiviteiten – naties, partijen, klassen, organisaties, ideologieën, sekten – ook nieuwe sociale ketenen met zich meebrachten” (Von der Dunk, p521). Hij heeft het dan niet eens over internet, social media en Big Tech, die de betrekkelijkheid van de vrijheid nog meer accentueren, ondanks de hooggestemde verwachtingen. Onze liberale en democratische verworvenheden staan onder druk en dienen te worden behoed en gewaarborgd, ook na “decennia van ongekende welvaart en vrede”. Mede door de oorlog in Oekraïne kwam daar abrupt een einde aan.
Von der Dunk wijst op het belang van “waakzaamheid ten aanzien van dwang” (p521,522). Tijdens de coronacrisis werd overheidsdruk en -dwang een ‘hot issue’, hoewel velen er noodgedwongen genoegen mee namen. Het collectief leek vaak dwingender dan de overheid, daartoe aangespoord door de media, die de neiging hebben om dreigingen uit te vergroten, nuanceringen te verkleinen en aan te sluiten bij meerderheidsopinies. Het hangt samen met het gegeven dat “de cultuur het kompas kwijtraakte dat naar een andere pool wees dan naar de middelmaat en de publieke opinie” (p524).
Vervlakking en andere tendensen
Fukuyama schildert aan de hand van ‘de laatste mens’ van Nietzsche, beschreven in CM 121, een keerzijde van de democratie en het gelijkheidsprincipe.Hij citeert Tocqueville, die deze keerzijde al eerder beschreef. “Het eerste dat opvalt is het ontelbaar aantal mensen, alleen gelijk en overeenkomstig, allen onophoudelijk bezig zich de schamele pleziertjes te verschaffen waarmee ze zich overvoeren... Wat de rest van zijn medeburgers betreft, is hij dichtbij hen, maar ziet hen niet... hij bestaat slechts voor zichzelf” (Fukuyama, p333). Tocqueville waarschuwde voor vervlakking en ‘tirannie van de meerderheid’. Democratie dient vooral de pleziertjes veilig te stellen en de koopkracht die de mensen daartoe in staat stelt.
Verder zijn volgens Fukuyama de menselijke waardigheid, erkenningsbehoeften en eergevoel en gevoel voor waarden ook in de moderne democratie in het geding. ook democratische basiswaarden als vrijheid, gelijkheid en tolerantie van verschillen. Tijdens de coronacrisis kwam de democratie onder druk te staan van de geglobaliseerde pandemiebestrijding onder leiding van een medische technocratie aangestuurd door de WHO, een weinig democratische noch transparante organisatie met tal van verstrengelde relaties met de farmaceutische industrie.
Fukuyama gaat uitvoerig in op voorwaarden voor democratie, zoals economische ontwikkeling en modernisering, een bepaald onderwijsniveau, een dragende burgerlijke middenklasse. Verder culturele en relgieuze aspecten die bevorderlijk zijn, zoals etnische homogeniteit, de notie van gelijkwaardige zielen, een bepaald arbeidsethos (de protestantse ethiek) een debat- en overlegcultuur gericht op geweldloze consensus en vooral de notie van een legitieme rechtsorde met gelijke burgerrechten, zoals kiesrecht en vrijheid va n vergadering en meningsuiting. Het volk heeft ook iets te zeggen. Centralistisch bestuur en militarisme zijn niet bevorderlijk voor democratie.
Toename van verschillen in welvaart en opleiding, ongelijkheid en polarisatie zijn evenmin bevorderlijk. Het nationalistische populisme met zijn vaak autoritaire leiders lijkt vooral te worden gedragen door de lagere sociale klassen, waar de frustraties groter lijken dan bij de hogere en middenklassen en de bevrediging van materiële en erkenningsbehoeften meer onder druk staan. Zie diverse boekbesprekingen van Erik Jansen.
Materialisme en consumentisme
Aan het eind noemt Von der Dunk het “toenemend materialisme” dat vooral gericht is op “grotere bevrediging van materiële behoeften... en dat betekende weer een verleiding tot verdere bevrediging... aangewakkerd door industrie en reclame... Een toenemend aantal beroepen is er uitsluitend ter wille van de stimulering van begeerten” (p525). Big Tech heeft bijv. een leger specialisten in dienst om dat uit te zoeken en vorm te geven met slimme algoritmen e.d. Komt deze behoeftenbevrediging onder druk te staan, dan kan dit leiden tot onvrede en polarisatie die niet bevorderlijkm is voor democratie.
Tocqueville schreef reeds: “Wat ik de gelijkheid verwijt is dat zij de mensen... volledig doet opgaan in de zoektocht naar toegestane genoegens. Zo zou er in de wereld wel eens een soort eerbaar materialisme tot stand kunnen komen dat de ziel... verzwakt en haar uiteindelijk alle veerkracht ontneemt... De kritiek van Tocqueville is gericht op het feit dat de samenleving volledig doordrongen raakt van bezitsdenken en alle deugden onderwerpt aan een kosten-batenanalyse, en dat het individueel nut maakt tot de bepalende categorie voor het handelen van de burgers en het ordenende principe van de samenleving” (Over de democratie in Amerika, p569 in Hereth, Tocqueville, p82,83). Hetzelfde thema speelt o.m. bij Albert Schweitzer in Cultuur en ethiek, zie CM 115.
“Ik zie dan voor mij een ontelbare massa van... gelijke mensen, die rusteloos met zichzelf bezig zijn in het najagen van kleine en platvloerse genoegens waarop zij hun zinnen hebben gezet. Ieder op zichzelf genomen vormt een eigen wereldje waarbuiten zich het lot der anderen voltrekt” (Tocqueville, boek 2 deel II, par 2 in Ineke Broekhuijse en Jan Willem Sap, De Amerikaanse droom van Tocqueville, p78).
Sociale functies van religie
Volgens Tocqueville en vele anderen onder wie ook Fukuyama (zie Deel 4) heeft de samenleving een religie nodig. Bij hemzelf was dat een “filosofische religie”. Hij had afstand genomen van het katholicisme en had vooral oog voor de sociale functies van religie. “Een samenleving zonder religie wordt bedreigd door anarchie of despotisme... Tocqueville schijnt dus zeer duidelijke te erkennen dat totale irreligiositeit juist in een vrije samenleving impulsen in de menselijke psyche in werking stelt die de orde, de stabiliteit en de vrijheid in gevaar brengen... De religie leert dat er belangrijker zaken zijn in het leven... De religie rukt de mens los uit zijn alledaagse kleinheid. Zij heeft het vermogen de mens bewust te maken van de zinvolheid van zijn leven, dat hem in staat stelt civiel-politieke deugden te beoefenen die boven de handelingen van het welbegrepen eigenbelang uitstijgen... Dankzij de religie wennen de mensen eraan dat men zich aan hogere [gemeenschappelijke] doelen kan wijden” (Hereth, p69,70,73).
Tocqueville wijst op de risico’s van het geloof in eigen almacht en “een schijnbaar almachtige staat die deze dromen moet waarmaken [en] volgens Tocqueville leidt tot nieuwe vormen van slavernij... Vrijheidsrechten... worden ondergeschikt gemaakt aan de imperatieven van... economische belangen” (p72,100). Diverse sociologen hebben na Tocqueville het belang en de functies van religie en spiritualiteit laten zien: Comte, Durkheim (in CM 31), Max Weber (in CM 71), Sorokin, Peter Berger, Robert Bellah en vele anderen, zie o.m. de bespreking van Hans Joas, De macht van het heilige in CM 120.
Mede door het materialisme staat het geseculariseerde geestelijk leven op een laag pitje. “Daarmede werden echter menselijke oerimpulsen die naar een transcendentie verwijzen niet tot zwijgen gebracht. Ze werden alleen door toonaangevende intellectuele kringen niet langer als onderwerp van discussie beschouwd... Alternatieve stromingen met een enigszins mystieke of holistisch inslag, zoals de new age-beweging bloeiden” (p524). Dat geldt ook voor de milieubeweging, die vaak samengaat met een spirituele oriëntatie, hoewel de politieke oriëntatie overheerst, maar ook kan leiden tot enige vervlakking. Politieke en juridische successen zijn belangwekkend, zoals wetgeving die multinationals als Shell en Tata Steel reguleert. Maar uiteindelijk gaat het om een ecologische, duurzame leefwijze, die algemeen doordringt in alle lagen van de bevolking.
Het succes van de mileubeweging is mede te danken aan een verandering in het collectieve bewustzijn, waarin begint door te dringen dat onze wijze van consumeren en produceren de aarde verder kan ruïneren voor ons nageslacht.
Consumentisme, materialisme en materiële behoeftenbevredining gaan hand in hand, maar leiden niet tot duurzame voldoening en levensvervulling, eerder tot begeerte naar meer en meer en opvoeren van de consumptie en productie, zoals sociologen als Durkheim en Sorokin hebben benadrukt. “De materie vervluchtigt, terwijl mensen zich des te krampachtiger aan de materie vastklampen als het enig betrouwbare” (p526).
https://onlinemuseumdebilt.nl/hermann-von-der-dunk-historicus/
Slot: een onzekere toekomst
“Wat zijn de gevolgen voor een een samenleving die in de tornado van vernieuwingen steeds meer genoodzaakt is om in een nieuwe computertaal van codes en formules te denken? Daar ligt een geheel nieuw soort totalitarisme op de loer, een sturing van het denken die gehuld gaat in de schapenvacht van de democratie en die voornamelijk in dienst staat van de materiële groei, winst en technische innovatie als voorspiegeling van algemeen geluk.” Dat geluk komt maar montjesmaat en ontglipt ons, het glipt tussen de consumpties door, het wordt weggeconsumeerd.
“Kan een halt worden toegeroepen aan de dynamiek van de techniek voor zover die tot een sluipende vergiftiging van het bestaan voert of tot mondiale rampen?” Ondanks de groei van onze kennis blijft het leven vol onzekerheden. “De snelheid van de veranderingen dankzij wetenschap en techniek bemoeilijkt prognoses... De ongeëvenaarde radius van informatie wordt een nevel die de blik op de toekomst versluiert. Bij alle technische mogelijkheden schijnen triomfalisme en huiver elkaar in evenwicht te houden” (p526). Dat geldt met name ook de ontwikkelingen op het gebied van de informatietechnologie en kunstmatige intelligentie, zie de bespreking van Superintelligentie; Paths, Dangerfukuyamas and Strategies van Nick Bostrom.
Maarten Rutgers heeft in zijn artikelenserie over dystopieën een fictief beeld geschetst dat niettemin heel reëel kan worden en deels al is. Het volgende ontluisterende citaat uit Het einde van Amerika van Robert individualisme is ook deels al werkelijkheid voor veel kinderen. Hij citeert één van zijn respondenten: “Wanneer ik denk aan de toekomst van de Verenigde Staten, denk ik aan een klein meisje..., een meisje dat bepaald geen uitzondering is... Haar ouders plantten haar voor de televisie [tegenwoordig ook andere schermen] en laten haar de hele dag kijken naar een kanaal met soapseries en quizzen. Er ligt overal vuiligheid en troep in het huis. Er liggen sensatiebladen, tv-programmaoverzichten en bierblikjes... en er zijn geen boeken. Het stinkt er” (‘Onze cultuur is heel dun aan het worden’, p211).
Kaplan gaat in zijn reisbeschrijving door de VS o.m. in op het individualisme, het extreme liberalisme, het gebrek aan verbondenheid en het wijdverbreide wantrouwen tegenover de overheid. “Maar de regering van de Verenigde Staten is toch zeker niet te vergelijken met die van Rusland?” werpt hij tegen in gesprek met een liberale extremist, een libertariër, “er kan een dag komen dat ze net zo tiranniek zal zijn. Het kan heel geleidelijk gaan, zonder dat iemand het merkt. Zeg niet dat het onmogelijk is. Zou je liever vrij zijn of enkel maar veilig?” (‘Individualisten’, p198). Voor alsnog lijkt er meer te vrezen van Big Tech, waarvoor de overheid ons dient te beschermen. Als Big Tech samengaat met de staat en het overheidsapparaat zoals in China, is niet alleen de cutuur maar ook de vrijheid heel dun geworden.
https://maken.wikiwijs.nl/165481/Leerling_HAVO_4_2020_2021__Massacultuur_in_de_2e_helft_van_de_20e_eeuw
Vervolg Deel 4: ontwrichting in de informatiemaatschappij en terugblik op Deel 1-3
Deel 4 gaat meer specifiek in op een recentere studie naar de ontwrichting waarmee de overgaan naar de informatiemaatschappij gepaard gaat, nl. De grote scheuring: De menselijke natuur en de reconstructie van de sociale orde (1999) van Francis Fukuyama. De ontwrichtingsverschijnselen die hij en Kaplan en anderen, waaronder Riesman en Mills, signaleerden, lijken zich sindsdien te hebben doorgezet in de digitale maatschappij van de 21e eeuw met Big Tech als de grote gangmaker, de ‘Bende van Vijf’, die kenmerken lijkt te gaan vertonen van de grote roergangers.
Ontwikkelingen van Big Tech zijn moeilijk tegen te houden, omdat zij aansluiten bij onstuitbare ontwikkelingen in onze cultuur en samenleving, zoals processen van industrialisering, rationalisering en bureaucratisering. Digitalisering geldt daarbij als nieuwe fase, die gepaard met individualisering hand in hand met toenemende interdependentie en otherdirectedness (volgens Norbert Elias en David Riesman, zie Deel 1).
De uiterlijke, materiële gerichtheid en de daarmee gepaard gaande commercialisering en hang naar gemakzucht, genotzucht en comfort bevordert deze processen, aangemoedigd door gepersonaliseerde reclame en het ‘fetisjisme van gebruiksartikelen’, met een term van Marx. Hij noemde anderhalve eeuw geleden al de toenemende machtsconcentratie en kapitaalaccumulatie die ongelijkheid bevorderen en een vrije samenleving door ongeziene manipulatie belemmeren. De technocratie en de genoemde “onstuitbare techniek” bieden wat dat betreft ongekende surveillance- en controlemethoden.
De maatregelen die Foroohar bepleit in CM 124 lijken te mager om Big Tech aan banden te leggen. De fnuikende risico’s waar Rutgers in zijn serie over dystopieën en Bostrom in Superintelligence op wijzen, lijken onvoldoende te worden ingezien om sluipende gevaren te bestrijden en te voorkomen. Big Tech is een uitwas van onze high tech informatiemaatschappij, die een grondiger herziening vraagt vanuit fundamentele waarden en doelen. Meer dan een nog maar zwak overheidsingrijpen met aarzelend op gang komende wetgeving inzake privacybescherming, en antimonopolistische antitrust maatregelen e.d. Het leger advocaten van Big Tech is gespecialiseerd in het vinden van mazen in wet en wegen om wetten te omzeilen.
Niet alleen de overheid, maar ook de burgers en consumenten dienen meer bewust, wijzer en mondiger te worden. Hier ligt een taak voor het onderwijs en (volks)opvoeding. De strekking van het probleem en de oplossing die Fukuyama beschrijft, is resp. de teloorgang en het herstel van de sociale ontwikkeling en het sociale kapitaal. Dit kapitaal bestaat uit onze relaties en onze onderlinge verbondenheid, zie Deel 4. Zijn inzichten sluiten aan bij die van diverse door hem genoemde sociale wetenschappers. Daarom sluit het ook goed aan bij Deel 1-3.