Schets voor een eerlijker economisch stelsel

Civis Mundi Digitaal #129

door Erik Jansen

Bespreking van Herman Hümmels, Ontarmende economie, 2022.

 

Bespreking van Herman Hümmels, Ontarmende economie, 2022 [1]

 

De afgelopen decennia kunnen volgens Herman Hümmels gekenmerkt worden door het succes van het neoliberalisme. Een succes dat veel materiële welvaart heeft gebracht, zeker voor de topinkomens en vermogens. Maar helaas heeft het minder goed uitgepakt voor de minst-draagkrachtigen in de samenleving en heeft het ook geleid heeft tot een plundering van de natuur. Een belangrijk manco van het neo-liberalistische marktdenken is het accent op de persoonlijke verdiensten in plaats van het gemeenschappelijke belang.

Het is de ambitie van de schrijver om een economie te schetsen die “ontarmd” en meer rekening houdt met de gemeenschap en met de natuurlijke context. Uitgangspunt is een breedband model van de economie, die voor iedereen een sociaal minimum garandeert in de vorm van een basisinkomen, en tevens een bovengrens biedt aan de economie en aan het persoonlijke financiële inkomen. Hij keert zich met name tegen het gebruik van geld voor speculatie en financiële verrijking, zonder productief te zijn.

 

Breedbandmodel

Het breedband model is vergelijkbaar met de donut van Kate Raworth (zie CM#101 ). Het biedt iedereen een sociaal minimum en gelijktijdig begrenst het de persoonlijke inkomens tot een zeker maximum. Het begrenst ook de ongebreidelde economische groei en het navenante beslag op de natuurlijke hulpbronnen. Dit betekent ten opzichte van het dominante neoliberale stelsel, dat de markt geheel vrijlaat, dat de overheid veel meer direct zal ingrijpen in de economie. Het vraagt een overheid die aan de “knoppen” draait op basis van economische kengetallen, en niet alleen de markt zijn werk laat doen. Daarnaast is een basisinkomen nodig om ieder huishouden een voldoende (minimum) niveau van inkomen te verschaffen.

Wel blijft de markt de basis voor de transacties tussen personen en bedrijven (op micro-economisch niveau), waar vraag en aanbod matchen en waar de prijs van producten en diensten wordt bepaald. Maar op meso-economisch niveau (bedrijven en sectoren) en macro-economisch niveau (investeringen, belastingen, werkgelegenheid en de verdeling van de opbrengst van het economisch handelen) worden de beslissingen ondergebracht bij de overheid. Indirect dus bij de volksvertegenwoordiging, die democratisch kan beslissen welke kant de economie en de verdeling van de inkomsten uit gaat. Voorop staat de doelstelling dat de economie direct moet bijdragen aan de “ontarming” van de samenleving, dat wil zeggen dat iedereen een volwaardig bestaan wordt geboden en niet alleen de economisch meest succesvollen.

 

Maatschappelijke sturing

Zeker in een tijd dat we willen streven naar “nulgroei” of “groene groei” is een centrale vraag hoe we de economie zodanig kunnen sturen (al of niet vanuit de overheid) dat we niet nog meer krijgen van hetzelfde, maar dat er een kwalitatieve omslag plaats vindt: meer rechtvaardig (sociaal) en meer circulair (klimaatneutraal). Een voor de hand liggend antwoord zou zijn: meer belastingen en heffingen op vervuilende activiteiten in combinatie met betere sociale voorzieningen. Dat zou een sociaaldemocratisch antwoord kunnen zijn op de ongebreidelde verrijking van enkelen onder het neoliberale maatschappijmodel. Dan blijft het nog wel lastig om die belastingheffing effectief te doen zijn, omdat er nu al veel belastingontwijking is. Het is natuurlijk nog steeds een gotspe dat de rijken hun toevlucht kunnen nemen in Monaco en vervolgens toch de hele wereld kunnen overreizen (bv. meer dan 100.000 km per jaar vliegen in een privéjet), en net doen alsof ze gewone Nederlander zijn en verkozen worden tot “sportman van het jaar”.

 

De toegevoegde waarde

Herman Hümmels kiest echter niet voor het sociaaldemocratische principe. Hij volgt meer de lijn van Mariana Mazzucato in haar boek De waarde van alles (zie CM#108), waar zij stelt dat de toegevoegde waarde die de financiële sector aan de economie levert niet navenant is met de hoge salarissen binnen die sector en de vergoeding die de kapitaalverschaffers en spaarders nu ontvangen. In navolging van Karl Marx stelt zij dat de echte waarde van de productie gelegen is in de toegevoegde arbeid. Geld is “gestolde” arbeid.

De werknemers krijgen echter niet betaald naar hun inbreng, omdat de arbeidsmarkt ook als “markt” functioneert: alleen in tijden van schaarste aan werknemers stijgen de lonen. Als er een overvloed is aan arbeid, dan zal het salarisniveau dalen, onafhankelijk van de werkelijke inbreng van de factor arbeid. In een globale wereld is er altijd wel ergens een plek op aarde waar de arbeid goedkoper is. Dus zijn de afgelopen decennia de kapitaalverschaffers en ondernemers spekkoper geweest en zijn de salarissen van de lager-geschoolden in onze streken structureel achtergebleven. Die winst (het niet betaalde loondeel) gaat dus naar de kapitaalverschaffers en de aandeelhouders.

Herman Hümmels wil dat de overheid dit op basis van de economische data “corrigeert” door het toepassen van een winstbelasting, die hij “bijdrage aan maatschappelijke kosten” noemt, want belasting klinkt als “afpakken” terwijl het hier gaat om een compensatie voor het gederfde inkomen van de werknemer, die door de staat gecompenseerd moet worden voor zijn lage inkomen in de vorm van een aanvullend basisinkomen.

 

Overwinst is van de gemeenschap

Praktisch gesproken zijn er volgens Herman Hümmels twee vormen van kapitaal: het ‘productieve’ kapitaal dat gebruikt wordt voor investeringen, onderzoek, voorfinanciering van materialen, en het verzekeren van risico’s en valutaschommelingen, en het “onproductieve” kapitaal dat louter leidt tot vergoeding van kapitaal vanwege de schaarste. Zo ontvangt de spaarder rente die meer kan zijn dan de feitelijke geldontwaarding (door inflatie). Dat “meer” krijgt de spaarder zonder te werken en is alleen mogelijk door de schaarste aan kapitaal. De overheid zou dus zoveel geld moeten creëren dat de rente zo laag mogelijk is en niet boven de inflatie uitkomt (zoals de afgelopen jaren min of meer het geval was), of de meerwinst afromen.

Evenzo zou de aandeelhouder alleen een vergoeding moeten krijgen voor het risico en het ondernemerschap, maar alle winst op basis van gunstige marktfactoren zou de overheid moeten afromen. Zo ook met de waarde van grond en onroerend goed. Waardestijgingen zouden volledig moeten worden afgeroomd, want het is geen privé waardevermeerdering door slimheid of door noest werken, maar is volledig gecreëerd door de maatschappelijke omstandigheden, en behoort aan de gemeenschap toe. Er is geen vermogensbelasting nodig, anders dan een volledige netto vermogensaanwas-heffing. Dit stelsel laat dus geen overwinst toe. De meeste financiële instrumenten binnen de financiële sector om dat binnen te halen kunnen worden afgeschaft. De overheid krijgt wel een gigantische taak om de waardebepalingen van de productie en van het bezit in de gaten te houden en navenant te belasten.

Praktisch gesproken kan dit alles alleen in een autonoom land met een eigen centrale bank en een eigen fiscale strategie. Vandaar dat wordt voorgesteld om diverse “concentrische cirkels” in de vorm van regio’s en landsgrenzen, te onderscheiden, waarin Nederland afwijkt van het regime in de omliggende landen en de vrije EU-markt. Bedoeling is om alles zoveel mogelijk lokaal te houden en de verdienste van arbeid zoveel mogelijk lokaal te benutten.

 

Een nieuw economisch verhaal

Zoals gesteld is er veel belangstelling voor een ander economisch beleid (anders dan het volledig vrije neoliberale marktdenken) om binnen de maatschappelijke gewenste “bandbreedtes” te blijven. Dat kan inhouden dat persoonlijke verrijking beperkt wordt om zo voldoende ruimte te laten voor sociaal beleid en voor de randvoorwaarden van de natuur. Dat betekent een hoge mate van “afroming” van de hogere inkomens en vermogens zoals die op de vrije markt tot stand komen. Aan het marktmechanisme zelf wil Herman Hümmels niets afdoen. De ondernemer moet kunnen ondernemen en de consument moet vrij kunnen kiezen aan welke producten hij zijn voorkeur geeft en voor welke prijs hij ze wil aanschaffen.

Helaas sluit de schrijver niet aan bij het huidige economische discours. In zijn boek, dat uit 49 losse hoofdstukjes bestaat, leidt hij alle economische begrippen zoals markten, prijsstelling, loonvorming, etc. helemaal opnieuw af. Enerzijds om een begrijpbare instap te bieden voor de leek, maar ook, zoals hij zelf stelt, omdat hij als niet-econoom al schrijvend voor zichzelf helderheid probeert te scheppen in dit vakgebied, een schrijfproces waarin hij de lezer stap voor stap wil meenemen. Helaas ontplooit het boek zich daardoor traag en zit er ook veel herhaling in de verschillende hoofdstukjes.

Hij verwijst naar zijn website [1] met korte samenvattingen van boeken die een inspiratiebron voor hem vormden, zoals Tomáš Sedláček, De economie van goed en kwaad, Stephanie Kelton, de Mythe van de staatsschuld, en Edin Mujagić, Keerpunt 71, e.d. Maar hij verwerkt de literatuur niet in zijn verhaal. Hij eindigt waar het voor hem zelf duidelijk is: winst is geen echte verdienste, maar misbruik van omstandigheden. Het blijft bij wat hij zelf noemt een schets voor een nieuw economisch stelsel, de uitwerking overlatend aan de deskundigen.

 

Is er wel overwinst?

Iedere neoliberaal zal tegen het overwinstverhaal inbrengen, dat er onmiddellijk concurrenten zullen optreden die alternatieve producten zullen ontwikkelen die goedkoper zijn en zo de overwinst in de vorm van lagere prijzen weer aan de consument zullen teruggeven. Zo zien de oliemaatschappijen hun olie- en gasvoorraad in waarde verdubbelen door de oorlog in Oekraïne en door het wegvallen van de toevoer van Russisch aardgas. Vandaar de discussies over een “windfall tax” om de overwinsten (geheel naar het model van Hümmels) af te romen. Gelijktijdig echter vormen de hogere prijzen ook een stimulans voor alternatieven zoals LNG en waterstof, wat automatisch weer voor een prijscorrectie zal zorgen en minder afhankelijkheid in de komende decennia van Russisch gas.  Alleen in een oligopolistische situatie met weinig concurrentie zullen deze correcties geen kans krijgen. Maar de EU is juist zeer gespitst op het zuiver houden van de concurrentie en een gelijk speelveld binnen Europa. Dus als we geen overwinsten willen toestaan, dan zouden we juist de EU moeten versterken. Een andere conclusie dan Herman Hümmels voorstelt: meer autonomie en een ander belastingstelsel.

Ook het afromen is niet zo eenvoudig. Iemand die weinig inkomen heeft maar in een groot huis woont, dat al generaties in de familie is, zal de jaarlijkse waardestijging niet kunnen opbrengen zonder het huis te verkopen. Evenzo kunnen boerenbedrijven die marginaal draaien, maar wel vele hectaren aan landbouwgrond hebben, een waardestijging van de grond niet kunnen “inleveren” bij de gemeenschap. Praktisch zijn er niet zoveel “windfall” belasting mogelijkheden zonder dat er weer ander onrecht wordt aangedaan.

 

Wat dan wel?

Natuurlijk is het woningbezit de afgelopen drie decennia zeer lucratief geweest, wat maatschappelijk zeker onredelijk aandoet. Maar dat kan weer veranderen. Als nieuwe generaties niet kunnen “instappen” dan zal de waardestijging ook ten einde komen. Beter nog is het om meer te bouwen en goedkopere alternatieve huurwoningen aan te bieden. Maak meer concurrentie mogelijk op de “woningmarkt”. Het zou in die context al helpen als we de grondpolitiek zouden versoepelen: het ‘hek’ om het agrarische gebied weghalen en meer mogelijkheden bieden om zelf huizen te bouwen. De hoge prijzen en de overwinst op woningen is voor een groot deel een gevolg van de geringe woningproductie, en die is weer het gevolg van de geringe beschikbaarheid van bouwgrond, omdat 70% van ons land als landbouwgrond is geoormerkt en beschermd.

Voor het terugdringen van de consumptie zou een lastenverschuiving, zoals al decennia geleden voorgesteld, een oplossing kunnen bieden: het extra belasten van de energiedragers en verlagen van de belasting en premies op arbeid. Er is nog zo veel te besparen op energie en grondstoffen door ze duurder te maken (zoals we nu zien) en de extra kosten voor de huishoudens te compenseren door verlaging van de belasting op arbeid, of via een partieel basisinkomen (compensatie voor gestegen energiekosten). Er zijn diverse maatregelen mogelijk binnen een sociaaldemocratisch bestel, die aan veel onrechtvaardigheid en verarming een halt kunnen toeroepen. Dat vraagt echter wel een meerderheid in het parlement.

 

[1] Uitgegeven in eigen beheer. Te bestellen op: www.stukjes.info.

[2] Erik Jansen en Piet Iedema, Lastenverschuiving over arbeid, kapitaal en milieu, PPR-schrift 9, 1983.