Naar een nieuw wereldbeeld
Deel 4: Wereldbeeld en Wetenschap

Civis Mundi Digitaal #129

door Mathieu Wagemans

 

Inleiding

We willen in dit Deel vanuit het wereldbeeld dat in Delen 1 en 2 is geschetst, het oog richten op de wetenschap. Wat volgt is geen geheel dekkende beschouwing van het wetenschappelijk systeem. De aandacht richt zich op de aspecten, waarin het geschetste wereldbeeld afwijkt van het wereldbeeld dat thans dominant is. Binnen het huidige wereldbeeld, dat kenmerken van de moderniteit heeft, is vertrekpunt dat de werkelijkheid kenbaar en beïnvloedbaar is en dat wetenschappelijk onderzoek in staat stelt steeds verder in de werkelijkheid door te dringen. Het in eerdere delen geschetste wereldbeeld wijkt daar op diverse punten van af. We noemen als markante punten:

  1. Wat we voor werkelijkheid houden is, bezien vanuit het constructivisme, een afbeelding van de werkelijkheid.
  2. Centraal staat de vraag hoe die afbeeldingen tot stand komen. Wat is kenmerkend voor de wijze waarop we de werkelijkheid betekenen.
  3. Betekenisgeving en buitensluiting zijn aan elkaar gekoppeld. Betekenen houdt impliciet buitensluiten in. Naast de betekende werkelijkheid is er als restpost de niet-betekende ruimte. Die blijft betekenisloos. Bovendien houdt betekenen een keuze in. We betekenen de ruimte terwijl die ook op geheel andere wijze kan worden betekend.
  4. Door betekenis te hechten aan objecten in de werkelijkheid, beladen we die objecten met energie. Objecten en beelden krijgen werking, naarmate de toegekende betekenis door meer mensen en krachtiger wordt gedeeld.
  5. Ook waarheid is een constructie. Er is geen objectieve waarheid die los van betekenisgeving  bestaat als  onomstotelijke waarheid.

We gaan in wat volgt in op wat een dergelijk wereldbeeld betekent voor het domein van de wetenschap. We zullen eerst de positie van de wetenschap te opzichte van de werkelijkheid schetsen. Daarna gaan we in op de tegenstelling tussen orde en chaos, die ook in de sociale wetenschappen tot uitdrukking komt. Vervolgens komt het onderzoekproces aan de orde, uitgaande van een constructivistisch perspectief.  

Het werkelijkheidsbeeld binnen de wetenschap

Van de wetenschap verwachten we een kritische houding en tegelijkertijd inzicht in complexe vraagstukken. Die moeten liefst uitmonden in aanbevelingen voor verbetering van praktijken. De overheid is geneigd een beroep te doen op wetenschappelijk onderzoek om tot eenduidige kennis te komen als grondslag voor besluitvorming. Zo kan worden voorkomen dat genomen besluiten vanwege strijdigheid met het motiveringsbeginsel in juridische procedures geen stand houden. Het beleidssysteem is gebaseerd op redeneren, op rationaliteit. Uitgangspunt is dat het systeem in stand blijft. Het formele systeem reproduceert zichzelf door feitelijk denken en handelen. Het systeem is zijn eigen maatstaf.

Het beeld van de werkelijkheid dat binnen het overheidsdomein centraal staat, is instrumenteel van aard. Met beleidsmaatregelen willen we de werkelijkheid veranderen en een eind maken aan ongewenste situaties. Dominant is een instrumentele kijk vanuit het beleid op de rol van de wetenschap. Die moet de kennis leveren, die in staat stelt de effectiviteit van  voorgenomen interventies te verhogen. Onderzoek bevestigt zo impliciet het gevestigde wereldbeeld.

Onderzoekvragen vormen een uitdrukking van het geldend betekeniskader. Uitgangspunt daarbij is, dat de wetenschap in staat is tot eenduidige en ware uitspraken te komen die niet vatbaar zijn voor kritiek, althans juridisch houdbaar zijn. Voldoen aan die verwachting heeft consequenties voor zowel de positionering van de wetenschap ten opzichte van de werkelijkheid, als voor de uitoefening van wetenschappelijk onderzoek. Er is sprake van zowel overschatting van de rol van de wetenschap als onderschatting.

Overschatting

Overschatting heeft betrekking op de reductie van de werkelijkheid tot eenduidigheid. De werkelijkheid wordt tegemoet getreden vanuit het formele betekeniskader van de overheid. De daarin centrale begrippen vormen het uitgangspunt. Het gaat er immers om dat besluiten, die binnen dat betekeniskader zijn genomen in stand blijven. De werkelijkheid die wordt onderzocht is een afbeelding van de werkelijkheid. Wat binnen het formele perspectief betekenisloos is, komt in het onderzoek niet aan bod. Er is sprake van onderdanigheid van de wetenschap aan de vraagstellingen vanuit de overheid. Dat betekent dat de afbeelding van de werkelijkheid die wordt onderzocht, beperkt is. Voor de betekenis van onderzoekresultaten heeft dat gevolgen. Verworven kennis heeft slechts geldigheid binnen het formele perspectief. Dat wordt niet ter discussie gesteld maar als vaststaand aangenomen. Dat de wetenschap in financiële zin voor een belangrijk deel afhankelijk is van (opdrachten van) de overheid werkt daarbij versterkend. 

Onderschatting

De onderschatting van de wetenschap heeft betrekking op de rol, die de wetenschap kan spelen bij transformaties. Wanneer ingrijpende vernieuwingen nodig zijn, dan is belangrijk dat de wetenschap tot nieuwe thematiseringen komt van maatschappelijke problemen. Door verandering van perspectief kan inzicht ontstaan, waarom bestaande interventies niet het gewenste effect hebben en tegelijkertijd kunnen zich nieuwe opties tonen die wellicht effectiever zijn. Voor die functie van de wetenschap is een kritische voorwaarde, dat afstand wordt genomen van het geldende formele betekeniskader.

Er is een reflectieve houding nodig en de ruimte om in de analyse te onderzoeken, wat binnen het formele betekeniskader niet past en dus betekenisloos blijft. Er is ook een onafhankelijke positie nodig van het beleid, waardoor maatschappelijke vraagstukken op een andere wijze kunnen worden betekend. Niet het formele betekeniskader vormt uitgangspunt, maar juist de ruimte om situaties en ontwikkelingen anders te thematiseren. Dat geldt ook, wanneer we inzicht willen verwerven in de praktijk van overheidsbeleid. Wat zijn de processen in beleidsvorming en besluitvorming? Welke overwegingen spelen daarin een rol? Is er sprake van bureaupolitiek, die kan leiden tot invloeden die bij de presentatie van nieuwe beleid doorgaans verborgen blijven?

Die praktijk kan heel wat trivialer zijn dan men bij formele presentaties van beleidsvoorstellen wil doen voorkomen. Het irrationele wordt eruit gezuiverd. Een proces dat bijvoorbeeld hevig is beïnvloed door machtsconflicten tussen onderscheiden organisaties, wordt gepresenteerd als de uitkomst van een proces dat strikt rationeel van aard was. Het zijn juist die praktijken, die aandacht vragen en ons inzicht in de werking van de overheid kunnen verdiepen. Doorgaans komen dergelijke onderzoekopdrachten niet spontaan vanuit overheidsorganisaties zelf tot stand. Het beeld van rationaliteit wordt daarentegen gekoesterd.

Om die overschatting te begrijpen, lijkt het nuttig de totstandkoming van wetenschappelijke kennis van nabij te bezien. Het beeld dat er bij kennisbehoeften vanuit de praktijk van beleidsvorming een beroep kan worden gedaan op de wetenschap en dat de wetenschap vervolgens na onderzoek die kennis aanlevert, is te eenvoudig. Doorgaans worden kennisbehoeften geuit op een wijze die zich niet direct leent voor uitvoering van wetenschappelijk verantwoord onderzoek.

Er is bijvoorbeeld sprake van begrippen en duidingen die zich als zodanig niet lenen voor onderzoek dat voldoet aan de eisen die aan wetenschappelijk onderzoek worden gesteld. Denk aan begrippen als leefbaarheid en veiligheid. Die zijn multi-interpretabel en vragen verbijzondering opdat ze meetbaar worden. In dergelijke gevallen is een herformulering noodzakelijk, voordat en opdat het onderzoek conform geldende regels kan worden uitgevoerd. Vragen moeten worden geherformuleerd om in staat te zijn tot wetenschappelijk verantwoorde en houdbare kennis te komen. Die herformulering is nodig opdat wetenschappelijke methoden kunnen worden toegepast. Herformulering komt erop neer dat we een beeld van de werkelijkheid construeren dat kan worden onderzocht conform de eisen die we aan wetenschappelijk onderzoek stellen.

Om tot eenduidige conclusies te komen, moet de werkelijkheid worden gereduceerd tot een eenduidige afbeelding die vervolgens in staat stelt tot eenduidige kennis te komen. We definiëren dan de begrippen die deel uitmaken van de vraagstelling. Het resultaat van die herformuleringen is een strak gedefinieerd beeld van de werkelijkheid dat vervolgens basis is voor eenduidige conclusies. Die herformulering heeft buitensluitende effecten. Wat niet past in de vastgestelde definities, blijft buiten beeld en maakt geen deel uit van de werkelijkheid die wordt onderzocht. Dat is een merkwaardige paradox. We willen inzicht verwerven in de werkelijkheid, maar om daartoe in staat te zijn, moet de werkelijkheid eerst worden aangepast. We plooien de werkelijkheid naar onze behoefte om tot eenduidige en ware kennis te komen.

Corona-problematiek als illustratie

De voortgaande discussie over de rol van de wetenschap in de coronacrisis kan worden opgevat als een treffende illustratie. Het betreft een complexe en meervoudige problematiek, die het lastig maakt tot eenduidige keuzes te komen. Analyses en opvattingen liepen uiteen. De wetenschap werd te hulp geroepen om te nemen beslissingen van een sluitende argumentatie te voorzien.

Vanuit een constructivistisch perspectief valt daar het nodige op aan te merken. Wanneer eenduidige waarheid lastig is te bereiken, ontbreekt tevens een maatstaf om onwaarheid als zodanig te ontmaskeren. Waar is datgene wat wordt betekend als waarheid. Dat is een rijke voedingsbodem, waarin geheel uiteenlopende beschouwingen, inclusief complottheorieën, wortel kunnen schieten. Ze krijgen werking door de betekenis die eraan wordt gehecht.

Een belangrijke factor daarbij is, dat we in tijden van crisis van de overheid stellige en eenduidige actie verwachten. Onvermogen en passiviteit zijn onbespreekbaar. Juridische eisen omtrent regelgeving dwingen vervolgens tot een detaillering en verbijzondering, die niet kunnen worden onderbouwd.

Wat plaatsvindt, is dat een multi-interpretabele complexiteit met tal van onbeantwoorde kennisvragen moet worden voorzien van een onderbouwing die geconstrueerd is. Het komt erop neer dat een oneindige te betekenen werkelijkheid wordt benaderd vanuit een eveneens oneindig voorstellingsvermogen, waarbij een objectief beoordelingskader te wensen overlaat. Een statisch beleidskader van de overheid moet een dynamische en lastig te doordringen werkelijkheid reguleren. Er kan dan gemakkelijk een merkwaardige relatie ontstaan tussen beleid en wetenschap. Vanuit het beleid wordt een beroep gedaan op de wetenschap om daarmee genomen maatregelen als wetenschappelijk verantwoord te onderbouwen. Met als risico, dat de wetenschap in staat stelt beleidsillusies omtrent beïnvloedend vermogen overeind te houden. Dat staat haaks op de kritische opstelling die de wetenschap zou moeten kenmerken. Het besef dat ook een theoretisch kader moet worden opgevat als een constructie zonder absolute geldigheid, moet dan wijken voor de wens te voldoen aan wat beleidsmatig wordt verwacht.                         

Twee stromingen in de sociologie.

Om tot inzicht te komen in de praktijk van beleidsvorming en in de processen die daarbij spelen, kan het onderscheid helpen met betrekking tot stromingen in de sociologie. Een bekend onderscheid betreft heeft betrekking op benaderingen die bestaande systemen als uitgangspunt nemen en benaderingen die bestaande systemen juist problematiseren. In het eerste geval worden bestaande structuren als uitgangspunt genomen. Onderzoek is dan gericht op vragen rond het functioneren van instituties die een maatschappij overeind houden. Het structuralisme en het functionalisme kunnen tot die benadering worden gerekend, ook gecombineerd in structuur-functionalisme.

Een structurerend perspectief kan worden opgevat als conformistisch. Bestaande structuren worden niet als zodanig tot onderwerp van kritiek gemaakt. Doen zich problemen voor, dan worden die opgevat als onvolkomenheden (of dysfuncties) die geen aanleiding zijn de structuren zelf tot onderwerp van de analyse te maken. Die worden als gegeven verondersteld. Doen zich problemen voor, dan nodigen die eerder uit tot perfectionering van bestaande structuren. Het afwijkende wordt primair opgevat als probleem, niet als aanleiding om de buitensluitende werking van structuren te onderzoeken. Dergelijke onderzoeken werken in wezen systeembevestigend en strekken er niet toe de structuren zelf kritisch te bevragen. Er is sprake van symptoombestrijding.

Structuur-functionalisme

Het perspectief van het functionalisme houdt in dat de maatschappij kan worden opgevat als een alles omvattend systeem waarin de onderdelen (sociale instituties) een onderling verband vormen en alle afzonderlijk bijdragen aan de instandhouding van het maatschappelijk systeem. Denk aan de dragende instituties aan gezinnen, onderwijsorganisaties, kerkelijke organisaties, verenigingen, beroepsorganisaties enz. Al die instituties vervullen een functie om het overall systeem overeind te houden en te laten functioneren. De krachten en inspanningen zijn  gericht op het overeind houden van dat systeem. Talcott Parsons spreekt van een homeostatisch mechanisme waarvan doel en werking is, het handhaven van een evenwicht. Het systeem is zelfcorrigerend. Verstoringen leiden tot interventies, die als doel hebben dat het systeem kan blijven functioneren. De inspanningen zijn gericht op het overeind houden van conformiteit.

Belangstelling voor conflicten, problemen en het afwijkende

Daartegenover staan benaderingen, zoals conflictsociologie, kritische theorie en kritisch rationalisme,  die uitgaan van een tegengesteld perspectief. Dan wordt datgene, wat niet past binnen bestaande structuren, het problematische dus, tot onderwerp van onderzoek gemaakt. Dat veronderstelt een kritische houding, waarbij gevestigde structuren niet als vaststaand worden beschouwd. De aandacht richt zich dan op de impact die structuren hebben. Het afwijkende wordt niet terzijde geschoven maar object van onderzoek. Conformisme is dan niet langer vanzelfsprekend, maar wordt ter discussie gesteld. Deugen gevestigde structuren wel? Zijn ze niet toe aan vernieuwing? Moet het denken in hiërarchische structuren niet onderwerp van discussie worden? Zijn er andere sturingsmodellen wenselijk en nodig?

De netwerkbenadering

De netwerkbenadering, waarin sprake is van allerlei interacties die qua aard en werking kunnen verschillen, kan worden opgevat als een nieuwe denkrichting die in de laatste decennia van de vorige eeuw aan aandacht won. Er komt ruimte voor differentiatie. Die komt voort uit de beleving van bestaande structuren als beklemmend en reproducerend. Er is een ruimte nodig om buiten bestaande structuren te denken. Dat begint met het kritisch  doordenken van de werking van geldende structuren. Foucault met zijn aandacht voor de disciplinerende werking, kan als voorbeeld dienen. In zijn historische studie over de waanzin toont hij zich kritisch over het functioneren van systemen. Hij onderscheidt perioden waarin sprake was van uiteenlopende perspectieven. Er kunnen breukvlakken worden onderscheiden, afhankelijk van het dominante beeld van waanzin binnen de maatschappij. Er is sprake van discontinuïteiten. De systemen worden niet als zodanig geaccepteerd, maar juist kritisch belicht. Denkpatronen kunnen veranderen. Er kan sprake zijn van omslagen.

Zie ook de benadering van Thomas Kuhn die wetenschappelijke revoluties met paradigmaverschuivingen onderscheidt van ‘normale wetenschap’ (zie CM 72).  Of Zygmunt Bauman die pleit voor ruimte voor de dynamiek van een moderne samenleving. (Bauman, 2018) Of neem Deleuze die een samenleving als een gas beschouwt, dat zich niet laat opsluiten binnen onze systemen en bouwwerken maar er telkens aan ontglipt. Onze structuren slagen er niet in de maatschappij op te vatten als een systeem, dat permanent in beweging is. Ze zijn statisch en stellen niet in staat mee te bewegen met de dynamiek die een (post)moderne samenleving kenmerkt.

Deviantie-sociologie

De deviantie-sociologie is een richting of specialisme dat zich bezig houdt met afwijkend gedrag, het buitengeslotene, bijv. criminaliteit,  protestgedrag en (geestelijk) ‘gestoord’ gedrag. Dat wordt niet langer gezien als een noodzaak de controle te intensiveren maar wordt erkend als een uiting en ervaring, die uitnodigt en noodzaakt tot onderzoek. Het afwijkende moet niet worden onderdrukt, maar kan worden opgevat als een signaal van systeemgebreken. Onderzoek van het afwijkende kan ons inzicht in bestaande systemen verdiepen.

Het afwijkende wordt niet primair en uitsluitend als probleem gezien, enkel  omdat het afwijkt, maar bevat boeiend studiemateriaal. Het toenemend aantal burn-outs is dan bijvoorbeeld niet enkel een probleem omdat het functioneren van een organisatie wordt verstoord en de kosten van de gezondheidszorg worden verhoogd, maar kan ook als signaal worden opgevat dat er mogelijk iets fundamenteel mis is met hoe onze systemen functioneren.

Het afwijkende bevat informatie over het wezen van het systeem. Dat is een omkering in denken. We richten onze aandacht niet op wat het systeem omvat, maar juist op wat wordt buitengesloten. In het Deel over het psychiatrisch zorgsysteem komen we hier op terug.

 

     

Hoe staat het met de wetenschap zelf?

Het bovenstaande onderscheid roept de vraag op, hoe het wetenschappelijk domein zelf kan worden gekarakteriseerd. Wetenschap streeft weliswaar naar nieuwe kennis, maar is die vooral conformistisch en bevestigend ten opzichte van geldende systemen of is die juist kritisch ten opzichte van bestaande systemen en structuren? 

We noemden reeds de invloed van vraagstellingen vanuit bestaande instituties, die doorgaans conformistisch van aard zijn. Maar ook binnen het wetenschappelijk domein zelf kunnen krachten werkzaam zijn, die bijdragen aan conformisme. Zo is een belangrijk kenmerk van het wetenschappelijk systeem, dat er sprake is van disciplines en van gedisciplineerde benaderingen. Disciplines kennen doorgaans eigen regels. Dat geldt zowel op methodologisch als op methodisch terrein. Ook gelden er culturele elementen. Zo werd ooit een promotietraject ervaren en benoemd als een onderwerpingsritueel. Er is sprake van afhankelijkheden, die vaak in de praktijk reproducerende werking hebben c.q. de bron zijn van reproducerende krachten.

Anders gezegd, in hoeverre lijdt de wetenschap aan gebreken, die voortvloeien uit het eigen systeem? Kunnen geldende opvattingen en daarvan afgeleide regels en eisen niet beperkend werken, doordat ze geen of weinig ruimte bieden voor nieuwe perspectieven?  Stellen de geldende maatstaven en methoden ons in staat om de complexe problemen te onderzoeken, waar we thans mee te maken hebben? Staan de structuren ons in de weg die binnen het domein van de wetenschap bestaan?

Relevant is dan het kenmerk van de disciplinaire opbouw. Die nodigt uit de werkelijkheid langs disciplinaire lijnen te onderzoeken. Denk aan praktijken waarbij bijvoorbeeld publicatie van artikelen in wetenschappelijk gerespecteerde tijdschriften afhankelijk kan zijn van de vraag, of methodische eisen in acht zijn genomen. Past de inhoud van een artikel in heersende overtuigingen en uitgangspunten of wijkt het te zeer af van de mainstream? Anders gezegd, in hoeverre is er binnen wetenschappelijke disciplines sprake van een cultuur van zelfbevestiging waardoor de ruimte voor ingrijpende vernieuwing wordt beperkt vanuit de wetenschap zelf? Anders gezegd, disciplines hebben disciplinerende werking.

De beperktheden daarvan liggen voor de hand. We vormen ons disciplinaire afbeeldingen van de werkelijkheid. Daarbij veronderstellen we dat we de werkelijkheid kunnen doorgronden langs disciplinaire weg. Alsof de disciplinaire ordening overeenstemt met de ordening van de werkelijkheid. Die veronderstelling is overtuigend door fysicus David Bohm gekritiseerd. Hij onderscheidt de impliciete orde van de werkelijkheid van onze denkmodellen die een veronderstellend karakter hebben en allerminst zekerheid bieden, dat die met de orde van de werkelijkheid overeenstemmen. (Bohm, 1987) Dat zou wel erg toevallig zijn.

 

The patching zone

 

We doen de werkelijkheid geen recht door die te splitsen in disciplines. De werkelijkheid is meer, dan de optelsom van disciplinaire afbeeldingen. Dat heeft twee aspecten. Op de eerste plaats is de werkelijkheid, wanneer we die als systeem opvatten, geen optelsom van disciplines. Op de tweede plaats kunnen we de werkelijkheid weliswaar belichten vanuit de diverse disciplinaire perspectieven, maar we hebben daarmee niet de zekerheid, dat we langs die weg de werkelijkheid geheel omvatten. Er kan sprake zijn van delen van de werkelijkheid, die zich aan onze disciplinaire perspectieven onttrekken. Die dus niet worden belicht vanuit disciplinaire gezichtspunten. Serres spreekt over het gebied “entre”. Dat is de ruimte die zich tussen de disciplines bevindt en die dus niet kan worden betekend door disciplinaire benaderingen.  (Latour, 1995)

 

Bruno Latour Climategate

 

Overigens schiet een multidisciplinaire benadering ook om andere redenen tekort. Er is ook sprake van interacties tussen disciplines. Daarbij kan sprake zijn van een dynamiek, die niet kan worden betekend met behulp van disciplinaire begrippen. Dat heeft geleid tot een pleidooi voor interdisciplinaire en transdisciplinaire benaderingen. In het laatste geval is sprake van begrippen waarvoor binnen disciplinaire benaderingen geen plaats is. Die nieuwe begrippen stellen in staat, de werkelijkheid anders te betekenen dan eerder het geval was. Zie de kwantumtheorie, die de idee introduceerde dat een object tegelijkertijd als materie en als golf kan worden beschouwd.

Gebondenheid aan bestaande perspectieven en daaruit afgeleide kaders kan belemmerend werken, wanneer er ingrijpende vernieuwingen aan de orde zijn. In het uiterste geval kan een situatie ontstaan waarin de wetenschap steeds meer en meer gedetailleerde kennis voortbrengt binnen een geldend perspectief. Wanneer er sprake is van de noodzaak van systeemvernieuwing is er echter behoefte aan nieuwe perspectieven, die in staat stellen de werkelijkheid anders te betekenen. De wetenschap reproduceert dan niet telkens een bestaand perspectief, maar benut de aanwezige creativiteit om tot nieuwe voorstellingen c.q. afbeeldingen van de werkelijkheid te komen. Dan gaat het niet primair om het toetsen van hypothesen, maar eerder om nieuwe theorieën, benaderingswijzen en beschouwingen die uitnodigen tot nieuwe denkpatronen en nieuwe begrippen.     

Een ander wereldbeeld binnen de wetenschap

De constructie van nieuwe perspectieven houdt in, dat er sprake is van een nieuw betekeniskader dat ons in staat stelt om nieuwe afbeeldingen van de werkelijkheid te vormen. De filosofie van Bruno Latour kan als voorbeeld dienen (zie CM 127). In zijn onderzoek van de praktijken op een laboratorium volgde hij niet langer het gevestigde wereldbeeld en de daarbinnen geldende eisen die we aan wetenschapsbeoefening stellen, maar koos hij voor een cultureel-antropologisch perspectief. Een scherp waarnemingsvermogen en een breed denkvermogen stelden in staat tot een geheel ander beeld te komen. Dat leidde tot de New Actor Theory (NAT), waarin niet alleen mensen actor zijn, maar waarin ook dode materie werking kan hebben en dus als actor kan worden beschouwd.

Het is een voorbeeld van systeemvernieuwing binnen de wetenschap, waardoor er andere redeneerlijnen ontstaan. Het westers denken is traditioneel causaal van aard. We onderzoeken relaties tussen parameters met als doel tot benoeming van oorzaken en gevolgen te komen. Dat veronderstelt dat de werkelijkheid kan worden opgevat als een systeem, waarin elementen logisch en oorzakelijk samenhangen. De werkelijkheid is dan een systeem, dat uitkomst is van ons denkpatroon. Als we maar lang genoeg zoeken en redeneren, zo veronderstellen we, zullen we tot het wezen van de werkelijkheid kunnen doordringen.

Er is een toenemende besef dat de processen in de werkelijkheid heel wat minder rationeel en geordend kunnen verlopen, dan in wetenschappelijk onderzoek verondersteld. Latour ontdekte dat er sprake is van een veelheid van processen die door elkaar lopen en zich lastig laten ordenen, althans niet binnen onze opvattingen van rationaliteit. Er is sprake van een samenspel van omstandigheden, activiteiten en strevingen die tot complexe relaties leiden. Latour introduceert het translatiemodel om tot inzicht te komen. Het onderzoekproces verloopt niet lineair en gepland, maar er is eerder sprake van een krachtenveld dat op het eerste gezicht voor een onderzoeker meer vragen stelt dan antwoorden aanbiedt. De relaties tussen onderzoekers bijvoorbeeld, die eerder door concurrentie en de behoefte aan profilering worden gekenmerkt dan door een ordelijk veronderstelde samenwerking.

Interessant in dit verband is ook het begrip “dissipatieve structuren” dat we aantreffen bij Ilya Prigogine (2018). Hij pleit voor nieuwe systeembegrippen waarin een verband wordt gelegd tussen het ordelijke en het wanordelijke. Kenmerk van een dissipatief systeem is, dat het dynamisch is en een open relatie heeft met zijn omgeving. Er is sprake van uitwisseling van materie en energie tussen systeem en omgeving. Wat zich aanvankelijk aan ons voordoet als chaos, kan uitdrukking vormen van onderliggende structuren.  

Ilya Prigogine Nobelprize.org

Uitvindingen “ontstaan” in processen en onder condities die niet zozeer zijn gepland maar die gebeuren. Achteraf kun je ze proberen te analyseren, patronen te ontdekken en tot eenduidige conclusies te komen, maar door die reductie doe je geen recht aan hoe processen in de werkelijkheid zijn verlopen. Ze zijn in hoge mate ongeorganiseerd, althans er is geen vooraf benoemd patroon dat zou moeten worden gevolgd. Ze hebben een eigen realiteit, die vooral wordt gekenmerkt door complexiteit, meervoudigheid, dynamiek, tegenstellingen en afhankelijkheden. Wat ogenschijnlijk onbetekenend lijkt, kan op cruciale momenten beslissende invloed hebben.

Elementen in dergelijke processen zijn zowel personen als materie. Concrete objecten zoals instrumenten, maar ook omstandigheden kunnen belangrijke invloed hebben op het verloop van processen. Dergelijke processen laten zich niet goed ontleden door logisch en deductief redeneren. Er is eerder sprake, althans in de beginfase, van vage associaties. Juist het vrije associëren biedt ruimte en mogelijkheden voor  nieuwe verbindingen, nieuwe begrippen en nieuwe perspectieven. Men is niet gebonden aan gevestigde denk- en redeneerpatronen die eerder leiden tot reproductie.       

Processen staan centraal

Een belangrijk element is verder dat de werkelijkheid niet wordt benaderd zoals die “is”, maar zoals die functioneert. Dat houdt in dat de aandacht gericht moet zijn op processen. Het gaat erom, door te dringen tot de werking van systemen. Vergelijk de benadering bij Gilles Deleuze die niet het “zijn” maar het “worden” centraal stelt. Die procesbenadering stelt in staat de mechanismen te leren kennen. Waarom wordt er gehandeld zoals er wordt gehandeld? Welke krachten en overwegingen spelen daarbij een rol? Wat zijn de onderliggende vanzelfsprekendheden, die niet als zodanig waarneembaar zijn, juist omdat het vanzelfsprekende niet hoeft te worden benoemd. En wat is het buitensluitend effect daarvan?

Symbolisch interactionisme

Wanneer we het constructivisme als vertrekpunt nemen, zal de aandacht gericht moeten zijn op processen van betekenisgeving. Die aandacht moet dan niet beperkt zijn tot de uitkomst van betekening maar, een slag dieper, ook de processen van betekening erbij betrekken. Hoe vormen we ons afbeeldingen van de werkelijkheid en valt er iets te zeggen over het verloop van die processen? Die aandacht moet zich verder niet beperken tot individuele betekenisgeving maar juist ook collectieve processen erbij betrekken. Hoe ontwikkelt een gemeenschap gezamenlijk gedragen beelden van de werkelijkheid? Hoe ontwikkelt een samenleving overtuigingen, die zo sterk worden beleefd dat ze de status van waarheid bereiken? Weliswaar zijn dat geconstrueerde waarheden, maar van dat geconstrueerd karakter zijn we ons doorgaans niet bewust. Mattias Desmet beschrijft dergelijke processen vanuit een psychologisch perspectief en maakt helder hoe en onder welke condities totalitaire denkbeelden wortel kunnen schieten. (Desmet, 2022)

De sociologische richting van het symbolisch interactionisme vormt een geschikt vertrekpunt. Uitgangspunt daarbij is dat actoren in voortdurende interactie met elkaar een betekeniskader vormen en dat steeds weer reproduceren.  We interacteren binnen een wereldbeeld, dat we door ons handelen telkens weer bevestigen. Bovendien wordt de nadruk gelegd op de interacties, op de processen dus. 

We kunnen daarbij drie niveaus onderscheiden:

  1. Het niveau van de dagelijkse en feitelijke interactie
  2. Het systeemniveau. Binnen het overheidsbeleid kunnen de overstap maken naar nieuwe vormen van beleidsvorming. We delen verantwoordelijkheden en bevoegdheden anders toe. Maar het onderliggend wereldbeeld blijft hetzelfde.
  3. Het niveau van het wereldbeeld. Binnen een wereldbeeld kunnen systeemveranderingen plaatsvinden. En wijziging van het wereldbeeld: daarbij kunnen we denken aan een wijziging van de relatie tussen overheid en werkelijkheid. Niet langer plaatsen we de overheid in een externe positie ten opzichte van de werkelijkheid, maar we gaan uit van het beeld dat de overheid zelf onderdeel is van de werkelijkheid. Dat betekent een ingrijpende wijziging van het systeem van afhankelijkheden. Een antropocentrische opstelling wordt ingeruild voor een houding van erkenning en respect van de ons omringende omgeving.  

Wereldbeeld en wetenschap

Op basis van het wereldbeeld zoals geschetst in Deel 1 en Deel 2 kunnen we twee belangrijke uitgangspunten benoemen voor wetenschappelijk onderzoek. Het gaat om het centraal stellen van betekenisgeving en de aandacht richten op processen van betekening. Dat houdt in dat we geïnteresseerd zijn in en oog hebben voor de dynamiek in de werkelijkheid.

Wat kunnen we zeggen over het dominante wereldbeeld binnen het domein van de wetenschap? Hoe verloopt betekenisgeving in onderzoeksprocessen? Het gaat er dan om, bezien vanuit het symbolisch interactionisme, het dominante betekeniskader te leren kennen en vooral ook de totstandkoming ervan. Dat vraagt inzicht in de processen van betekenisgeving, die het betekeniskader hebben geconstrueerd en in stand houden. Het gaat dus om de interacties die plaatsvinden. De processen van betekening staan centraal en niet de uitkomst ervan. Welke krachten zijn van invloed op betekenisgeving? Op basis daarvan kunnen we vervolgens identificeren, wat de buitensluitende werking is van een betekeniskader. Wat wordt betekend en wat past niet binnen het betekeniskader en blijft dus betekenisloos?

Het onderzoeksproces 

Wanneer we de betekenisgeving van actoren centraal stellen en willen leren kennen, is een vrije opstelling noodzakelijk. Voorkomen moet worden dat een onderzoeker het eigen betekeniskader als vertrekpunt neemt. Dan wordt de werkelijkheid bij voorbaat betekend doordat een persoonlijk betekeniskader over de werkelijkheid wordt gelegd. Wat daarbinnen niet past, licht niet op en blijft verborgen. We nemen het niet waar en kunnen het niet waarnemen, omdat het zich onttrekt aan het betekeniskader dat bepalend is voor ons denken en handelen. De ruimte ontbreekt om te ontdekken wat de eigenheid is van het betekeniskader van zowel actoren zelf, als het collectieve betekeniskader dat in een organisatie geldt.

Ook het onderzoekproces zelf verdient aandacht. Ook de onderzoeker geeft betekenis. Onderzoek moet logisch verlopen. Maar de logica in ons denken en redeneren enerzijds en de logica van de werkelijkheid kunnen aanmerkelijk verschillen. De ordeningen in ons denken stemmen niet overeen met de ordeningen in de werkelijkheid. De werkelijkheid kent een eigen logica. Wanneer het afwijkende protesteert, beschouwen we dat niet als een gebrek in ons denken. Wat niet past, vatten we op als onlogisch, als irrationeel. Vanuit een rationeel perspectief kunnen we het irrationele niet betekenen, althans niet als logisch binnen ons geldend betekeniskader.

De vraag is vervolgens, hoe dergelijke processen kunnen worden ontrafeld en vooral ook hoe eventuele patronen kunnen worden geïdentificeerd. Eventuele patronen moeten oprijzen uit de werkelijkheid. Inductief dus. Dat betekent dat de onderzoeker buitengewoon terughoudend moet zijn om zelf te construeren. Hij moet zich bewust zijn van en bevrijden van opvattingen en overtuigingen die zijn perspectief beïnvloeden. In uiterste consequentie zou dat ertoe kunnen leiden, dat de onderzoeker de werkelijkheid ziet als een bevestiging van zijn eigen overtuigingen. Hij hoort daarentegen juist een open mind te hebben en open te staan voor nieuwe constructies van wat hij waarneemt.       

Dat pleit voor vrijheid van denken. De onderzoeker moet zich ontdoen van vaste en gevestigde overtuigingen, aannames en beelden, maar de werkelijkheid onbevangen tegemoet treden. Beelden rijzen idealiter op uit de werkelijkheid. De onderzoeker als een tabula rasa, een onbeschreven blad. Het proces is inductief, anascopisch. Er is geen sprake van mentale voorgeprogrammeerdheid.

Chaos en orde

De wenselijkheid c.q. noodzaak van onbevangenheid van onderzoekers is weliswaar logisch, maar ook lastig. We moeten de neiging tot ordening onderdrukken. Dan zouden we immers onze eigen ordeningsschema’s over de werkelijkheid heen leggen en deze dus niet respecteren. De ordening, zoals we in Deel 1 en 2 stelden, is zelf producent van chaos. De uitdaging is, om tot patronen van betekenisgeving te komen. Dat vraagt van ons, dat we terughoudend zijn bij het construeren van optionele patronen. Dat zou het risico inhouden dat we te snel in ons onderzoek de stap zetten om de werkelijkheid slechts te betekenen vanuit de denkpatronen die we dachten te hebben geïdentificeerd. Verdere stappen in het onderzoek krijgen dan het karakter van zelfbevestiging. We benaderen de werkelijkheid dan vanuit het perspectief van reeds gevestigde denkpatronen.

We stelden in de eerdere delen dat we onze neiging tot ordening maar moeilijk kunnen onderdrukken. We stelden ook dat iedere ordening een restpost kent. Dat is de werkelijkheid die niet kan worden omvat door onze ordeningen. Een ordening is uiteindelijk een constructie van onszelf die tegemoet moet komen aan ons verlangen naar ordening. Chaotische en ongeordende processen moeten niet vanuit ordelijkheid tegemoet worden getreden. Dat leidt slechts tot een gemankeerde waarneming van de werkelijkheid. We dringen dan niet door tot het wezen van de chaos, maar modelleren de chaos conform de ordening waarmee we de chaos benaderen.    

Ook in de wetenschap is er behoefte aan ordening. We wensen systematisch te werk te gaan. We richten processen in die logisch in elkaar moeten steken. Consequentie is dat ook bij wetenschapsbeoefening sprake is van een restpost. Zie de reductie van complexe maatschappelijke vraagstukken die eerst moeten worden gereduceerd tot vragen die vervolgens met behulp van geaccepteerde methoden kunnen worden onderzocht. 

 

Order and chaos Stock Illustrations

 

Wanneer we een constructivistisch perspectief kiezen, moeten we ook aandacht hebben voor het betekenisloze. We kunnen in de loop van een onderzoek oordelen dat bepaalde situatiedefinities dominant zijn en door de leden van een gemeenschap worden gedeeld. Zoals we eerder stelden, maakt een definitie het onderscheid tussen wat door de definitie wordt omvat en wat erbuiten valt. Dat laatste, zo stelden we, zegt ons meer over de inhoud en de kern van een definitie dan de definitie zelf. In termen van identiteit: de identiteit van een definitie wordt juist bepaald door wat de definitie uitsluit. Juist het betekenisloze kan ons aan het denken zetten. Dat is datgene wat buiten onze denkpatronen valt. 

Het bovenstaande kan worden opgevat als een pleidooi om vanuit een psychologisch perspectief de praktijk van wetenschapsbeoefening te bestuderen. Welke vanzelfsprekendheden gelden er en wat zijn de krachten die ze in stand houden? Wat zijn binnen het wetenschappelijk systeem de informele afhankelijkheden, die bepalende invloed hebben op onderzoekpraktijken? Wat zijn de culturele factoren die doorslaggevend zijn voor de vraag wat bespreekbaar is en wat als gevolg van gevestigde machtsrelaties weliswaar wordt beleefd, maar niet wordt uitgesproken? De identificatie door Desmet van psychologische processen, die tot totalitaire praktijken leiden, kan als voorbeeld dienen. (Desmet, 2022) Ze stellen mogelijk in staat om door te dringen tot de onderliggende processen die bepalend zijn voor het functioneren van het wetenschappelijk systeem.

Denk bijvoorbeeld aan de publicatiedrang c.q. publicatiedwang, die doorslaggevend kan zijn voor behoud van een aanstelling. En welke factoren zijn bepalend voor de vraag, wie binnen  een discipline de macht heeft om eigen opvattingen met zoveel energie te beladen dat ze als gezaghebbend worden geaccepteerd?  En, omgekeerd, wat blijft er buiten beeld doordat het afwijkende niet mag worden benoemd? Hoe worden vernieuwende initiatieven die afwijken van gevestigde overtuigingen, tegemoet getreden? Hoe vernieuwend is de wetenschap zelf? Hoe stevig zijn gevestigde paradigma’s verankerd met als effect dat nieuwe gezichtspunten het risico lopen, dat ze te pletter slaan op de rotsen van gedateerde vanzelfsprekendheden?     

Wetenschapsfinanciering is een ander belangrijk aspect, dat de wetenschap beïnvloedt. Wie betaalt, die bepaalt, athans in bepaalde mate (zie o.a. CM 31, 76, 84). Ondezoekrs zijn geneigd datgene te onderzoeken waarvoor ze financiering krijgen. Wat niet gefinancieerd wordt is moeilijk te onderzoeken.

Gefundeerde theoriebenadering

De geschetste onderzoekbenadering om inzicht te krijgen in processen van betekenisgeving vraagt om een ongestructureerde benadering. De onderzoeker vormt zich mogelijke en voorlopige beelden over dergelijke processen maar blijft zich openstellen voor alternatieve interpretaties van wat actoren beweegt. Aanvankelijke beelden kunnen in een latere fase van het onderzoek terzijde worden geschoven, omdat ze geen of onvoldoende verklarende waarde blijken te hebben. Pas na langdurig onderzoek kunnen zich beelden vormen die standhouden.

Een dergelijk proces verloopt in hoge mate ongeordend. Een ordening kan verstorend werken omdat een vooraf bepaalde procedure ons juist kan beperken betekenisgeving te leren kennen. De methode is dan niet enkel instrument maar kan ons zoekproces gemakkelijk gaan domineren. Tegelijkertijd kan de vraag worden gesteld, in welke mate de uitkomsten van dergelijk onderzoek kunnen worden opgevat als wetenschappelijk. Wat is het verschilt tussen een dergelijk onderzoek en bijvoorbeeld een verslag van een journalistiek onderzoekproject?

Alvorens daar dieper op in te gaan, volgt eerst een beschrijving op hoofdlijnen van een methodische benadering voor dergelijk onderzoek die is opgesteld door Glaser en Strauss en die bekend staat als de Grounded Theory, de gefundeerde theoriebenadering. (Glaser en Strauss, 1999) Het is een min of meer gestructureerde uitwerking van een proces dat is gebaseerd op het symbolisch interactionisme.  

Uitgangspunt bij een gefundeerde theoriebenadering is, dat de werkelijkheid wordt geaccepteerd zoals die “is”. De onderzoeker heeft in de beginfase een open houding. De aandacht is exclusief gericht op wat actoren zeggen. De neiging om reeds begrippen te vormen moet worden onderdrukt. Actoren voeren het woord, niet de onderzoeker.

In de tweede fase kunnen begrippen naar voren komen. Het kan de onderzoeker opvallen dat bepaalde begrippen frequent worden gebruikt door actoren. Vervolgens kunnen verbindingen ontstaan tussen begrippen, waarna in een volgende fase patronen worden geïdentificeerd. Uiteindelijk kunnen aan het eind van een onderzoektraject theorie-achtige elementen naar voren komen die als bouwstenen voor een theorie kunnen dienen.                 

Wester (1984) onderscheidt in de gefundeerde theoriebenadering vier fasen:

-        De exploratie-fase, waarin het ontdekken van begrippen centraal staat,

-        De specificatie-fase, waarin het ontwikkelen van begrippen centraal staat,

-        De reductie-fase, waarin de bepaling van het kernbegrip centraal staat,

-        De integratie-fase, waarin de theorie wordt uitgewerkt.

Glaser en Strauss benadrukken dat in het proces van theorievorming deze fasen weliswaar analytisch kunnen worden onderscheiden, maar dat ze in de praktijk van een onderzoek voortdurend door elkaar lopen. Eerdere stadia blijven doorwerken gedurende de gehele analyse. Kenmerk van het proces is, dat de onderzoeker een grote mate van vrijheid heeft. “Inspectie is …. buigzaam, fantasievol, scheppend en vrij om andere richtingen in te slaan” (Blumer, 1974) .    

Kritiek op de gefundeerde theorie-benadering

Vanuit wetenschappelijke kring is er vanaf het begin stevige kritiek geweest op de gefundeerde theorie-benadering. De uitkomsten zouden te sterk het stempel dragen van de persoon van de onderzoeker. Een andere onderzoeker zou zeer wel tot andere conclusies kunnen zijn gekomen. De subjectiviteit van de onderzoeker zou allesbepalend zijn. Zo stelt De Vree (1978) dat er sprake is van een ondoorzichtige wijze van manipuleren met onduidelijke begrippen, van oppervlakkigheid en van irritante onderschatting van de kennis en intelligentie van de lezer.

Elders (Wagemans, 1987) heb ik uiteengezet dat kritiek op het wetenschappelijk karakter van de gefundeerde theoriebenadering criteria voor wetenschappelijkheid veronderstelt. Een eerste punt betreft het uitgangspunt, dat vanuit het perspectief van het constructivisme absolute waarheidsaanspraken niet mogelijk zijn. Iedere bewering omtrent waarheid heeft immers het karakter van een constructie. Wat we voor waar houden is veronderstelde waarheid.

Dat houdt overigens niet in, dat er geen oordeelsvorming mogelijk is. We kunnen immers eisen stellen aan de redenering waarlangs een onderzoeker tot conclusies is gekomen. We kunnen die beoordelen op logica en consistentie. Had de onderzoeker uitspraken van actoren anders kunnen interpreteren? Heeft de onderzoeker selectief gewinkeld binnen de beschikbare informatie en in wezen niets anders gedaan dan een reeds bij hem gevestigd beeld te onderbouwen door middel van de woorden van actoren?

Falsificatievermogen        

Aan de orde is dan de vraag, in welke mate het wetenschappelijk forum in staat is om redeneringen en daarop gebaseerde conclusies te falsifiëren. Wanneer we niet tot absolute bevestiging van redeneringen en conclusies in staat zijn, zouden we mogelijk wel in staat zijn absolute uitspraken over onwaarheden te doen, zo zou men kunnen redeneren. Echter, ook die weg biedt geen basis voor ondubbelzinnige uitspraken. Het wetenschappelijk forum verkeert immers niet in de positie tot afgewogen oordelen te komen. De onderzoeker zal doorgaans over veel meer informatie beschikken dan het forum. Bovendien is aan de orde, dat de redeneerlijn moeilijk te traceren is. De gefundeerde theoriebenadering houdt in dat er voortdurend sprake is van tentatieve associaties en verbindingen, die aanvankelijk uitzicht lijken te bieden op inzicht, maar die in een latere fase terzijde worden geschoven omdat ze naar het oordeel van de onderzoeker geen stand houden. De veronderstelde verklarende waarde blijkt toch gebrekkig te zijn, bijvoorbeeld omdat er teveel waarnemingen zijn die ermee in strijd zijn.

Het komt erop neer dat in uiterste instantie het beschreven proces vrijwel onmogelijk kan worden gefalsifieerd. Weliswaar kunnen de genoemde criteria met betrekking tot wetenschappelijke integriteit in acht zijn genomen, maar voor een definitief oordeel is de rapportage ontoereikend. Hooguit kunnen scherpe criteria gelden om aannemelijkheid stevig te onderbouwen. Dezelfde “feiten” kunnen tot andere interpretaties leiden, die weliswaar op wezenlijke punten niet tegengesteld hoeven te zijn, maar er kan wel sprake zijn van andere begrippen en verschillen op het niveau van nuances. 

De “context of discovery” en de “context of justification “    

Het onderscheid is daarbij van betekenis tussen enerzijds  het onderzoekproces, zoals dat feitelijk heeft plaatsgevonden en de wijze waarop de uitkomsten van het onderzoek wordt gepresenteerd. In het laatste geval zal doorgaans sprake zijn van een min of meer logische en gestructureerde beschrijving van het onderzoekproces. De onderzoeker heeft een intense en langdurige relatie met het onderzoekveld. Hij kan uit oogpunt van transparantie het doorlopen proces uitgebreid beschrijven, maar  een dergelijke rapportage kan eveneens worden opgevat als een constructie.

Daarmee komen we bij het onderscheid tussen de “context of discovery “en de “context of justification”. Dit onderscheid werd uitgewerkt door Hans Reichenbach. In zijn filosofie neemt de spanning tussen enerzijds het ontstaan van wetenschappelijke kennis en anderzijds de geldigheidsaanspraken ervan, een belangrijke plaats in. (Reichenbach, 1961)   De uiteindelijke rapportage van het onderzoekproces is een ex post rapportage. We kunnen er eisen aan stellen op grond van transparantie, zodat de gevolgde redenering kan worden beoordeeld op logica en consistentie, maar die redenering is gebaseerd op een feitenbasis die zo omvangrijk is, dat een gefundeerd oordeel lastig is.  

Dat heeft gevolgen voor de betekenis die we aan dergelijk onderzoek kunnen toekennen. De uitkomsten hebben niet zozeer betekenis, omdat ze tot eenduidige en stevig gefundeerde conclusies leiden, maar ze kunnen wel waarde hebben, omdat ze een nieuw perspectief bieden. Een andere kijk bijvoorbeeld, waardoor we in staat zijn een staande praktijk op een andere wijze te betekenen. Die praktijk wordt in een ander licht geplaatst. Dat kan ons bijvoorbeeld doen inzien, dat gebruikelijke interventies om een systeem beter te laten functioneren niet werken en ons aanzetten tot nieuwe interventies te komen. Juist wanneer we met complexe vraagstukken te maken hebben en er systeemvernieuwing aan de orde is, kan dergelijk onderzoek waardevolle inzichten opleveren.

Conclusies

Wat betekent het bovenstaande voor onderzoek en onderzoekmethoden?

Een eerste opmerking is, dat we ons in tijden van ingrijpende veranderingen niet moeten concentreren op vervolmaking van methoden. Sterker nog, die kunnen tegengestelde resultaten geven. We maken door een verdere detaillering van methoden juist het risico groter, dat we de werkelijkheid ondergeschikt en onderdanig maken aan de methode. De methode neemt dan de regie over en snoert ons perspectief in. Bovendien zijn we dan bezig een bestaand betekeniskader te reproduceren in plaats van op zoek te gaan naar nieuwe perspectieven. 

In plaats daarvan lijkt het perspectiefvol te werken aan twee omslagen:

  1. De eerste betreft het leggen van verbindingen met andere disciplines. Dat is dan meer dan de optelsom van disciplines, zoals de multidisciplinaire benadering inhoudt. Het gaat om integratie van disciplines, van perspectieven. Dat vraagt van ons dat we op zoek gaan naar nieuwe discipline-overstijgende begrippen. Om transdisciplinair onderzoek dus.
  2. Daarnaast is het zoeken naar verbindingen aan de orde tussen het wetenschappelijk domein en andere sectoren. Zoals de kunst- en cultuurwereld. Het gaat dan bijvoorbeeld om vergroting van ons voorstellingsvermogen, waardoor we kunnen gaan inzien dat onze wetenschappelijke benaderingen ons wereldbeeld te zeer hebben ingeperkt. Wetenschappelijke methoden dus als bron van betekenisloosheid.    

De filosofie van Latour kan daarbij als een voorbeeld dienen. Latour (Tijhaar, 2022) overbrugt de tegenstelling tussen natuur en cultuur en heft deze dus op. Ze hebben beide bestaansrecht en onderzoek moet zijn geworteld in zowel het natuurlijke als het culturele.  Vergelijk ook Prigogine, die op basis van een nieuw systeembegrip (dissipatieve systemen) pleit voor een andere dialoog met de natuur.  

Nodig is, dat we in tijden van ingrijpende veranderingen de neiging onderdrukken om de werkelijkheid die we als complex en chaotisch ervaren, te ordenen op basis van de gebruikelijke ordeningsprincipes. Dan doen we geen recht aan het wezen van de chaos en zijn we in wezen bezig een nieuwe werkelijkheid in oude vormen en structuren te persen. De veranderingen die aan de orde zijn, doen een beroep op creativiteit en voorstellingsvermogen. Perspectiefwijziging dus in plaats van gedateerde kennis nog verder te detailleren. Innovatie in plaats van reproductie. Zoeken naar niet-lineaire verbanden. Associëren in plaats van rationeel  redeneren. Het ware als criterium vervangen door het betekenisvolle en relevante. Juist de wetenschap zou daarin leidend en voorbeeldig moeten zijn.        

 

Associatieve methode

Literatuur

Bauman, Zygmunt, 2018, Vloeibare Tijden, Leven in een eeuw van onzekerheid,   Klement, Utrecht

Blumer, H. 1974, Symbolisch interactionisme: Perspectief en methode, Boom, Meppel

Bohm, David, 1987 Heelheid en de Impliciete Orde, Lemniscaat, Rotterdam

Desmet, Mattias, 2022, De psychologie van Totalitarisme, Pelckmans Uitgevers, Kalmpthout

Glaser, B.G. en Strauss, A. 1999, Discovery of Grounded Theory, Strategies for Qualitative Research, Taylor & Francis Inc, Londen

Kuhn, Thomas, 2013, De structuur van wetenschappelijke revoluties, Boom

Latour, B., & Woolgar, S. 1986,  Laboratory life: The construction of scientific facts, Princeton University Press, Princeton, NJ

Latour, Bruno en Serres, Michel, Conversations on Science, Culture and Time, University of Michigan Press, 1995

Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit, 2018

Prigogine, Ilya & Stengers, Isabelle, 2018, Order out of Chaos, Man’s new dialogue with nature, Verso Books

Reichenbach, Hans, 1961, Experience and Predictions of the Foundations and Structure of Knowledge. Phoenix Books, Univ. of Chacago Press

Tijhaar, Lianne, 2022, Het onderscheid natuur-cultuur is niet langer houdbaar, Interview met Bruno Latour, in: Down to earth, Technologie voor wereldverbeteraars

Vree, de,  1978, Boekbespreking van Glaser, B.G. en Strauss, A.L., De ontwikkeling van gefundeerde theorie, in: Acta Politica, jrg. 13, no 1, p. 143-145

Wagemans, 1987, Voor de verandering, een op ervaringen gebaseerde studie naar de spanning tussen de theorie en de praktijk van het besturen, Dissertatie Wageningen

Wester, F.P.J. 1984, De gefundeerde theorie-benadering; een strategie voor kwalitatief onderzoek, Dissertatie, Radboud Universiteit, Nijmegen