Civis Mundi Digitaal #130
Bespreking van Toby Witte (red.), Armoede en bestaansonzekerheid, Beleid en sociaal professionele aanpak. Uitg. Coutinho, 2021.
Dit boek is geschreven onder redactie van Toby Witte, Lector Maatschappelijke zorg bij Kenniscentrum Talentontwikkeling van Hogeschool Rotterdam. Er staan bijdragen in van dertien auteurs.
Context
De eerste zestig bladzijden bespreken de context waarin armoede en bestaansonzekerheid zich afspelen. In dit deel bespreekt Witte de vraag wat armoede is. Hij geeft de definitie van het Centraal Planbureau weer: mensen zijn arm “wanneer ze gedurende langere tijd niet de middelen hebben om te beschikken over goederen en voorzieningen die in hun samenleving als minimaal noodzakelijk gelden. Met andere woorden: financieel en materieel te weinig inkomen hebben om rond te komen en daardoor onvoldoende voedsel kunnen kopen en niet over een goede woning kunnen beschikken.” (p22) Verderop geeft hij een andere omschrijving: “Op basis van de bovenstaande principes kunnen we armoede definiëren als: de structurele uitsluiting van mensen van de maatschappelijke participatie, die gepaard gaat met een grote afhankelijkheid van de overheid.” (p 27) Die principes zijn: gebrek aan voldoende middelen en bronnen; uitsluiting van de samenleving; meervoudige deprivatie. “Sociale uitsluiting kunnen we omschrijven als: het proces waarin personen omwille van één of meerdere kenmerken geïsoleerd raken van het maatschappelijk gebeuren oftewel te maken krijgen met ontoegankelijkheid tot sociale verbanden. (Schuyt, 2006)” (p28) Het armoedevraagstuk wordt volgens Witte in verschillende talen besproken: bureaucratische taal; moralistische taal; dramatische taal; academische taal; de taal van de armen zelf en de cijfertaal. Dit alles kan vanuit verschillende perspectieven bekeken worden: morlaliseringsperspectief; het biologische perspectief; het normaliseringsperspectief; medicaliseringsperspectief (waaronder Witte ook de (sociaal)psychische omstandigheden van de arme en de zwakke (zieke) sociale omgeving rekent).
Van pauperzorg tot verzorgingsstaat
In het tweede hoofdstuk wordt een mooi overzicht gegeven van de ontwikkelingen die in de loop van de tijd tot ‘de verzorgingsstaat’ hebben geleid. Van liefdadigheid naar participatiesamenleving. In 1854 werd de eerste armenwet een feit. Tussen 1912 en 1945 verscheen enige vorm van specialisatie en verbreding op het gebied van de volkshuisvesting, gezondheidszorg, bejaardenzorg, kinderbescherming en jeugdzorg. Tussen 1945 en 1976 vond de opbouw en uitbouw van de staatszorg plaats. De periode van 1976 tot 2020 kenmerkt zich door consolidering en hervorming van de staatszorg.
Lokaal beleid
In het armoedebeleid in Nederland spelen twee ministeries een belangrijke rol: Het Ministerie van Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), maar ook de gemeenten hebben een taak, ze adviseren de ministeries via de landelijke instellingen VNG en Divosa. “Gemeentebesturen streven naar een integrale aanpak van armoede. Dit betekent dat in samenwerking met diverse diensten en externe partners wordt bekeken hoe de situatie van mensen die (dreigen) onder de armoedegrens (te) leven, door een gezamenlijke aanpak verbeterd kan worden.” (p49) Gemeentelijke voorzieningen zijn: kwijtschelding van lokale heffingen, algemene bijstand en bijzondere bijstand. Daarnaast zijn bijdragen op allerlei gebied mogelijk en hebben de meeste gemeenten een preventieteam of een preventienetwerk. “Bij de uitvoering van het armoedebeleid zijn ketenpartners (een netwerk van organisaties die gezamenlijk professioneel betrokken zijn) onmisbaar.” (p53) Helpen de voorzieningen? Het is meer een kwestie van ‘pleisters plakken’. Tot zover deel 1, geschreven door Toby Witte.
Domeinen, dimensies en interventies
Deel 2 van het boek (het grootste deel) is geschreven door met name lectoren van Hogescholen. Onderwerpen worden behandeld als: armoede in de wijken, “de integrale aanpak van armoede in gezinnen”, de verhouding tussen armoede, gezondheid en bestaanszekerheid, dak- en thuislozen, vluchtelingen, schuldhulpverlening…
Beschreven wordt hoe talrijke organisaties gestalte geven aan het landelijk vastgestelde beleid. Dit roept het beeld op van een lappendeken. Opvallend is dat een belangrijk deel van de ondersteuning plaatsvindt door commerciële organisaties, met het voorspelbare gevolg van onderlinge concurrentie en langs elkaar heen werken. De schrijvers hebben geprobeerd om enige ordening aan te brengen. Het resultaat is een overzicht van allerlei activiteiten die op het gebied van armoedebestrijding plaatsvinden. Van een integrale aanpak lijkt echter nauwelijks sprake.
Conclusie
Dit fraai uitgegeven boek voldoet niet aan de verwachtingen die promotieteksten oproepen. Daar wordt geschreven: “Armoede en bestaansonzekerheid biedt kennis en inzichten vanuit wetenschappelijke perspectieven en theoretische concepten voor duurzame armoedebestrijding.” Op dit vlak mis ik diepgang: waarom het zoals het is? Van fundamentele kritiek op bestaande toestanden is er nauwelijks sprake. Het boek is een beschrijving van de ‘sociale kaart van Nederland’ (niet meer dan dit), en is als zodanig geschikt voor studenten en aankomende werkers in de beroepen van het sociale domein. Vanuit dit oogpunt bezien zal het boek zeker voldoen. Het geeft een uitgebreid overzicht.