Naar een nieuw wereldbeeld
Deel 6: Wereldbeeld en landbouw, een analyse

Civis Mundi Digitaal #131

door Mathieu Wagemans

 

Inleiding 

De landbouwsector staat de laatste jaren in het middelpunt van de belangstelling. Er is sprake van toenemende spanningen, die door de stikstofcrisis op scherp zijn gezet. Maar die problemen hebben een diepere grond. Ze staan niet op zichzelf. Demonstraties van boeren kunnen worden opgevat als signalen van een fundamentele verstoring van de relatie tussen landbouw en maatschappij. Vanaf de zeventiger jaren in de vorige eeuw kwamen de eerste geluiden, dat landbouwpraktijken negatieve effecten hadden op het vlak van landschap en natuur. In de tachtiger jaren volgden de eerste overheidsmaatregelen die een einde moesten maken aan het mestoverschot. Met marginale ingrepen kon niet meer worden volstaan. 

Er volgden alsmaar meer maatregelen, die vrijwel zonder uitzondering vanuit de landbouw als beperkend werden ervaren.

Daarmee kwam een einde aan het proces van hogere opbrengsten, een uitgebreid subsidiepakket en verzekerde afzet in sectoren als de zuivel en de graanproductie. Binnen de toenmalige EEG golden garantieprijzen voor een aantal producten. De koel- en vrieshuizen lagen vol met overschotten, maar voor boeren bleef het aantrekkelijk de productie te verhogen. Die succesformule leidde tot een enorme stijging van de productiviteit maar was niet langer houdbaar. 

Naast beperkende maatregelen op het vlak van natuur, landschap en milieu, kwamen er productiebeperkingen in de vorm van contingenten. Dat leidde regelmatig tot grote protestacties. Die spanning was en is begrijpelijk. De interne dynamiek binnen de landbouw dwingt tot schaalvergroting. De landbouw is hoogtechnologisch. Nieuwe technologie stelt in staat om de kostprijs per product in de hand te houden. Maar om die voordelen van technologie te benutten is schaalvergroting, specialisatie en intensivering nodig. Een landbouwbedrijf wordt daardoor alsmaar kapitaalintensiever, terwijl tegelijkertijd de arbeidsproductiviteit enorm is gestegen. 

Voor individuele bedrijven is verhoging van de productiviteit een dwingende voorwaarde voor continuïteit. Doorgaans heeft een bedrijf weinig of geen mogelijkheden om via de afzetmarkt te concurreren. De positie van de producent in de voedselketen is in het algemeen zwak. Er is sprake van relatief veel bedrijven aan de aanbodzijde, terwijl aan de vraagzijde grootschalige partijen zoals verwerkingsbedrijven en supermarkten werkzaam zijn. Dan blijft enkel de kostprijs over om te concurreren, naast uiteraard de kwaliteit van producten. 

De individuele ondernemer heeft weinig keuze, anders dan meegaan in de trend naar steeds verdere technologisering. Continuïteit vraagt voortdurende investeringen, intensivering en schaalvergroting. Tegelijkertijd neemt de maatschappelijke druk toe om landbouwpraktijken in overeenstemming te brengen met maatschappelijke wensen op het terrein van beheer van natuur, landschap en dierenwelzijn. Die wensen zijn inmiddels juridisch krachtig bevestigd. Aan stikstof-eisen valt bijvoorbeeld niet te ontkomen. 

Dat de problemen zich nu zo intens presenteren, is zeker ook toe te schrijven aan het feit dat tal van overheidsmaatregelen in de afgelopen veertig jaar onvoldoende effect hebben gehad. Onder politieke druk werden maatregelen verzacht of uitgesteld. Of er werden uitzonderingen geformuleerd met als gevolg dat het bestaande beleid uiterst complex en gedetailleerd is. Landbouwbeleid is gejuridificeerd. Voor de ondernemer houdt dat in dat bij veranderingen op bedrijfsniveau vaak langdurige, ingewikkelde en dure procedures moeten worden doorlopen. Anders gezegd, de transactiekosten om het bestaande beleid overeind te houden zijn hoog. 

Het aldus in hoofdlijnen geschetste proces heeft een fuikwerking. Voormalig hoogleraar Niels Röling schetste het beeld van een tredmolen. Stilstand is achteruitgang. De individuele ondernemer heeft geen andere keuze dan voort te gaan in een proces dat geen einde kent.

De overstap naar een landbouwsysteem dat extensiever is en meer rekening houdt met maatschappelijke opvattingen, is niet eenvoudig. Men zit bijvoorbeeld vast aan financieringsverplichtingen. Bovendien vraagt verbreding, zoals zorglandbouw, toeristische nevenactiviteiten of directe verkoop aan de consument, niet alleen investeringen en specifieke deskundigheid, maar er moet ook een stevige marktpositie worden verworven. 

 

Spanningsveld

Er is dus sprake van een spanningsveld waarin stevige economisch georiënteerde krachten dwingen tot voortgaan op de ingeslagen weg, terwijl er tegelijkertijd sterke maatschappelijke druk is om ingrijpende veranderingen door te voeren en de omslag te maken naar een duurzamer productiesysteem. Die spanning uit zich in een breed gedragen protest vanuit de landbouwsector.

Er is sprake van de noodzaak van systeemveranderingen. Kleine aanpassingen helpen niet meer. De politiek van betrekkelijk geringe veranderingen bieden onvoldoende uitzicht. Compromissen, die vaak pas na langdurige onderhandelingen worden bereikt, bieden een uitkomst meer. Er zijn ingrijpender veranderingen nodig.

 

Betekenisgeving 

Om zicht te krijgen op die ingrijpender veranderingen kiezen we in deze artikelenserie over een nieuw wereldbeeld het perspectief van betekenisgeving. Uitgangspunt daarbij is, dat wat we voor werkelijkheid houden in wezen een afbeelding vormt van de werkelijkheid. We geven betekenis aan de werkelijkheid en vormen er ons een beeld van. 

Betekenisgeving heeft de afgelopen honderd jaar en in het bijzonder vanaf de zeventiger jaren steeds meer aandacht gekregen als perspectief om de werkelijkheid te benaderen. Maar de wortels gaan verder terug in de tijd. Reeds renaissancefilosoof Pico della Mirandola kan worden beschouwd als een voorloper. In zijn Rede over de Menselijke Waardigheid bepleit hij, dat de mens zichzelf betekent en ook zijn relatie met de werkelijkheid. Die werkelijkheid is niet langer gegeven, maar de mens is in staat zichzelf te ontwerpen in relatie tot de werkelijkheid. De mens is niet langer onderworpen aan externe krachten zoals de kerk en de staat. 

Betekenisverlening kan worden opgevat als het wezen van de mens. Door het vermogen tot betekenisgeving onderscheidt de mens zich van andere levende en uiteraard van dode materie. Enkele eeuwen later stelde Immanuel Kant dat we ons voorstellingen vormen van de werkelijkheid via de categorieën van het verstand. Dat leidde tot een rationeel perspectief dat thans nog steeds dominant is, ook krijgen we steeds meer oog voor de nadelen van enkel op rationaliteit gebaseerde systemen en ordeningen. Maar de introductie van de categorieën van het verstand bevatte wel reeds elementen van het constructivisme. Onze benadering van de werkelijkheid wordt door ons verstand geregisseerd. 

Waarneming en betekenisgeving vallen samen. We kunnen ze onderscheiden maar niet scheiden. Bovendien verloopt de betekenisverlening vaak impliciet. We zijn ons er doorgaans niet van bewust. We moeten er vaak door anderen op worden gewezen, dat we een gebeurtenis of een situatie ook heel anders kunnen betekenen. Verder ervaren we meestal niet de vrijheid en de ruimte tot betekenisgeving, zoals door Pico della Mirandola werd bepleit. We zijn in zekere zin mentaal voorgeprogrammeerd. Hoe we de werkelijkheid betekenen, ligt voor een belangrijk deel vast. Er is sprake van een betekeniskader, dat vaak tot in detail is geïnstitutionaliseerd en waar we ons niet goed aan kunnen onttrekken. Denk aan de definities zoals die in wetten en regels zijn vastgelegd. In opvoeding en opleiding wordt ons een geldend betekeniskader als verplichtend voorgehouden.

 

Het betekenen van de landbouw

Dat roept vervolgens de vraag op hoe we de landbouw betekenen. Hoe we het ook wenden of keren: landbouw kan worden opgevat als een interventie in natuurlijke processen.  Het ontstaan van de landbouw wordt historisch zo’n tienduizend jaar geleden gepositioneerd in het Nabije Oosten. Bij de eerste vorm van landbouw bond men graanhalmen samen om ze te beschermen tegen de wind. (Noordegraaf, 1986). Rond 5500 voor Christus bereikte deze landbouwpraktijken ook West-Europa. Die praktijken waren tot zo’n 100 jaar geleden betrekkelijk onschuldig. Gaandeweg werd er meer ingegrepen in de omgeving, maar er was geen sprake van een intense spanning tussen de twee basisfuncties van de landbouw, namelijk economisch verantwoorde productie van voedsel en het beheer van common goods zoals natuur, landschap en het beheer van de plattelandsomgeving. Er was een min of meer evenwichtige verhouding tussen landbouw en natuurlijke omgeving. Landbouw werd uitgeoefend in een relatie van afhankelijkheid van en respect voor de natuur. De relatie was mythisch. Offers aan de goden moesten een goede oogst bevorderen. 

Van die religieuze context is weinig meer over. In de moderne landbouw is het de ondernemer die door een goed management en slimme inzet van technologische kennis en hulpmiddelen goede resultaten weet te bereiken. We zijn in staat natuurlijke krachten te manipuleren en naar onze hand te zetten. In het voorjaar bedekken we de velden met plastic om zo de oogst te vervroegen. Bij droogte beregenen we. Bestrijdingsmiddelen blijken bij plagen minstens zo effectief als gebedsdiensten. Trekkers blijken tot meer in staat dan paarden.

 

Positionering mens ten opzichte van de werkelijkheid     

Deze ontwikkelingen zorgden voor een doorbraak in de relatie tussen mens en werkelijkheid. Die werd niet langer gedomineerd door afhankelijkheid, maar de mens koos een objectieve positie. De werkelijkheid was kenbaar en manipuleerbaar. Vergelijk de doorbraak in het denken van Descartes, die typerend was voor de overgang naar de moderniteit. De ingrepen in de werkelijkheid vonden plaats in een economisch-rationele context. Technologie nam een steeds belangrijker plaats in, omdat die in staat stelde de productie te vergroten en te versnellen.

De betekenis van technologie        

De technologie kon zo een belangrijke rol spelen binnen, geheel passend  in het betekeniskader van de moderniteit. Maar de benadering van technologie als een in te zetten instrument bleek al gauw te eenzijdig en riep kritiek op. Technologie bleek allerminst een neutraal instrument te zijn. Om de mogelijkheden ervan te benutten, moest de wereld worden aangepast aan de eisen die de technologie stelde. Vooral vanaf de vijftiger jaren werd het platteland opnieuw ingericht, opdat maximaal gebruik kon worden gemaakt van de voordelen van nieuwe technologie. Percelen werden groter en rechtlijniger. Meanderende beken werden gekanaliseerd. Oude wegenstructuren werden aangepast. Landschapselementen werden verwijderd omdat die het gebruik van machines belemmerden. 

Toepassing van technologie werd een bestaansvoorwaarde. Zonder voortdurende technologische vernieuwing is de boer niet in staat de kostprijs laag te houden. Door schaalvergroting konden de kosten van nieuwe technologie over een groter aantal producten worden uitgesmeerd. In het betekeniskader van de moderniteit zijn economische belangen onlosmakelijk vervlochten met toepassing van nieuwe technologie. Die combinatie wordt binnen de landbouw als vanzelfsprekend beschouwd. Dat blijkt ook bij de protestacties die vanuit de landbouw worden georganiseerd. De noodzaak van modernisering en schaalvergroting wordt daarbij nauwelijks onderwerp van discussie. Het is een vanzelfsprekendheid. Men moet groeien om te kunnen overleven en juist de mogelijkheden tot groei worden door overheidsmaatregelen ingeperkt. Dat wordt ervaren als het ontnemen van perspectief aan de landbouw.

Technologie werd zo van instrument tot regisseur van vernieuwing en transformatie van het platteland. Dat werd aanvankelijk in beleidskringen niet onderkend. Introductie van nieuwe technologie en landinrichtingsprojecten werd zwaar gesubsidieerd. In wetenschappelijke kringen en overigens ook binnen natuur- en milieuorganisaties was er echter al veel eerder opmerkzaamheid over de maatschappelijke werking van technologie en modernisering in het algemeen. Zie de inzichten van Max Weber rond vervreemding van de mens in nieuwe en grootschaliger bedrijven. Zie ook Karl Jaspers, die een onderscheid maakte tussen de instrumentele betekenis van technologie en de substantiële betekenis. De aandacht eenzijdig richten op de instrumentele betekenis van technologie ontneemt ons het zicht op de bredere en diepere werking van technologie.  

Die laatste betekenis heeft te maken met de invloed die technologie heeft op de cultuur binnen een samenleving. Het denken zelf verandert door de nadruk op het instrumentele. Dat leidt tot verdringing van een organisch georiënteerd perspectief. Technologie raakt zo de existentie van de mens. De aanwending van technologie in instrumentele zin brengt afhankelijkheid met zich mee. We kunnen niet meer zonder. We veranderen ons beeld van de werkelijkheid, doordat we de betekenis van de technologie centraal stellen. De mogelijkheid om de werkelijkheid te veranderen krijgt dan voorrang en kan ons belemmeren betekenis te geven aan het wezen van de werkelijkheid.

 

Vier conclusies

  1. Landbouw wordt uitgeoefend binnen een rationeel betekeniskader. Het economische en het technologische zijn binnen dat kader in elkaar verstrengeld. We zitten gevangen in een proces dat geen einde kent. Groei wordt voorondersteld. De boer is ondernemer en koeien zijn  productiemiddel. 
  2. Dat proces is intrinsiek niet duurzaam. Economisch zwakke waarden zoals natuur, landschap en cultuurhistorie staan onder druk. 
  3. Als gevolg daarvan treedt de overheid op als reparateur. Dat komt tot uitdrukking in een alsmaar uitdijend complex van regels. Die hebben als doel te beschermen wat kwetsbaar is onder economische druk. Dat leidt tot steeds meer beperkingen. 
  4. Het instrumentele betekeniskader geldt ook voor overheidsbeleid. Regelgeving is gebaseerd op een beperkt en beperkend beeld van de maatschappelijke werkelijkheid. In Deel 3 stelden we dat het formele perspectief van de overheid alsmaar smaller wordt. De eis van tot consistentie van beleid maakt dat het steeds lastiger wordt nieuwe regels in te passen. De regelgeving loopt vast. Het instrumentele betreft niet slechts de landbouw maar ook de natuur. We veronderstellen dat we natuur kunnen ontwikkelen door de juiste condities daarvoor te scheppen. We zien daarbij over het hoofd dat natuurlijke processen een eigen dynamiek kennen. We maken het natuurlijke ondergeschikt aan ons rationele denken.   

De bovenstaande analyse is niet nieuw. Dat roept de vraag op hoe een dergelijk proces zo’n  lange tijd kon voortgaan en waarom noodzakelijke maatregelen zijn uitgebleven. Waarom ontbreekt het zelfcorrigerend vermogen? We kunnen daarvoor minstens twee belangrijke oorzaken noemen.

 

Het proces kent geen einde

Op de eerste plaats kon dit systeem zo lang in stand blijven, omdat het proces dwingt tot herhaling. Het proces is met zichzelf aan de haal gegaan, ook al was het gemankeerd. Problemen als gevolg van schaalvergroting en intensivering konden, zo was de overtuiging, worden opgelost door verdere schaalvergroting en intensivering. Wanneer toepassing van technologie tot problemen leidde, konden die worden opgelost door technologische vernieuwing. 

Voor de moderniteit is het uitgangspunt kenmerkend, dat de mens de werkelijkheid kan kneden naar zijn eigen overtuiging en strevingen. Dan is er weinig ruimte voor een houding van respect voor het eigene van bijvoorbeeld de natuur. Van der Wal (1996) spreekt van een zinloosheidsbesef doordat we de werkelijkheid enkel instrumenteel benaderen. Ons ingeperkt betekeniskader waarin het economische dominant is, dwingt tot herhaling. In ons denken en handelen reproduceren we een gemankeerd wereldbeeld dat geen ruimte laat voor creativiteit, voor denken buiten bestaande kaders. 

Zo kon het gebeuren dat de mens zichzelf door de omslag van de Verlichting bevrijdde van voorheen aanwezige godsdienstige en staatkundige krachten, maar tegelijkertijd met nieuwe afhankelijkheden te maken kreeg. Die waren niet het gevolg van externe invloeden maar kwamen door eigen toedoen tot stand, ook al gebeurde dat voor een belangrijk deel onbewust. Die nieuwe afhankelijkheden zijn niettemin krachtig, juist vanwege hun vanzelfsprekend karakter. We zijn in zekere zin onszelf kwijtgeraakt en zijn raderen geworden in processen die we zelf in gang hebben gezet en die vervolgens een eigen dynamiek hebben gekregen.

Vergelijk de waarschuwing van Stuart Mill die weliswaar overtuigd was van  de voordelen van een economische en op groei georiënteerde samenleving, maar die tegelijkertijd zich realiseerde  dat die groei niet eindeloos kon doorgaan. Hij sprak de hoop uit dat de mensheid tijdig zou beseffen wanneer dat omslagpunt naderde, zodat tijdig kon worden ingegrepen. Intussen weten we dat we onvoldoende opmerkzaam zijn geweest en geen acht hebben geslagen op waarschuwingen.

 

Belangenstructuren

Een tweede reden waarom een gemankeerd systeem zolang kon blijven functioneren is, dat er sprake is van gevestigde belangenstructuren die onderling tegengesteld zijn. Agrarische belangen zijn gericht op voldoende ruimte om economisch verantwoord te kunnen blijven functioneren. Natuurorganisaties daarentegen bepleiten dat de bedrijfsvoering moet worden afgestemd op verantwoord omgaan met natuur- en milieuwaarden. 

Consequentie daarvan is dat men niet toekomt aan een verdiepende bespreking van de tegenstelling, maar volhardt in eenmaal ingenomen standpunten. Communicatie krijgt dan het karakter van onderhandelingen, waarbij winst voor de een verlies inhoudt voor de ander. Men komt dan niet toe aan het verkennen en onderzoeken van het wezen van de verschillen. Het roept het beeld op van ingegraven posities. Het tussengebied wordt niet verkend, waardoor de stap naar integratie en constructie van nieuwe perspectieven niet wordt gezet.

 

Verandering is lastig

Onze gehechtheid aan eigen belangen is zo sterk, dat we ons er niet los van kunnen maken. We zijn eraan vastgekluisterd. Bevrijding ervan is slechts mogelijk door de waarheden die we in onszelf hebben opgebouwd, te ontmaskeren, waardoor de ruimte ontstaat tot het opbouwen van nieuwe perspectieven, van een nieuw betekeniskader.       

Die omslag komt erop neer, dat we ons gaan realiseren, dat we ons onderdanig hebben gemaakt aan processen van rationalisering. En ook dat we zicht krijgen op de processen die daaraan ten grondslag liggen. Hoe processen ons in bezit kunnen nemen, niet als een bewuste keuze, maar eerder als een ontwikkeling die ons is overkomen. Voor verandering is nodig dat we ons bewust worden van die processen. Het in  Deel 1 en Deel 2 ontwikkelde wereldbeeld, dat is gebaseerd op het onderscheid tussen orde en chaos kan daarbij behulpzaam zijn.

 

Orde en chaos

De landbouwsector is sterk georganiseerd. Daar zijn de laatste jaren weliswaar deuken in gekomen, zoals bleek bij de massale demonstraties, maar dat doet aan het algemene beeld niet af. De landbouw had ook een stevige positie in het overheidsbeleid vanwege hechte verbindingen met het bestuurlijk en politiek domein. Politieke partijen stelden zich vaak op als beschermheer van landbouwbelangen. Ministers van Landbouw waren met enkele uitzonderingen afkomstig uit de landbouwsector.

 

Ook het beleid is geordend    

Die strakke ordeningen gelden ook voor het landbouwbeleid. Die worden door boeren ervaren als een verstikkend systeem van regels die tot op bedrijfsniveau zijn uitgewerkt. Vergelijk de regel dat niet binnen zes meter van sloten mag worden bemest. Of de uitgebreide administratieve verplichtingen. Die regels en ordeningen hebben tegenstellingen niet overbrugd, maar zijn er eerder een uitdrukking van.    

Die beleidsmaatregelen c.q. ordeningen namen de tegenstellingen niet weg, maar waren er eerder een illustratie en bevestiging van. Bescherming van landbouwbelangen botste met maatschappelijke en politieke druk tot verandering. We kunnen stellen dat we zijn georganiseerd en geordend rond problemen, niet rond oplossingen. We hebben de problemen institutioneel verankerd. Dat had als consequentie dat veranderingen vaak het karakter hadden van relatief beperkte ingrepen in gevoerd beleid. Maatregelen werden afgezwakt of de invoering kende een lange overgangsperiode. Of er werden uitzonderingen bedacht die de ergste pijn wegnamen. Er ontstond een juridisch ingewikkeld complex van regels dat telkens weer juridische vluchtwegen bood met als doel negatieve effecten te ontgaan. Het werd een politiek van zoeken naar juridische geitenpaadjes, die ongewenste praktijken legitimeerden.

 

We ordenen de verschillen weg 

Onze dwang tot ordening leidt ertoe dat we niet toekomen aan verdiepende analyses van de interne spanningen. Het is eerder zo dat we door de noodzaak van ordening geen belangstelling hebben voor de buitensluitende werking ervan. We zijn er ons maar beperkt van bewust en realiseren ons niet wat de gevolgen zijn van onze drang tot ordening. Juridische overwegingen zijn dominant en overklassen de zorg dat we ons steeds meer vervreemden van de werkelijkheid, zoals die maatschappelijk wordt beleefd en betekend door burgers.      

Deleuze heeft ervoor gepleit, dat we de verschillen onderzoeken. Dat we op zoek gaan naar het wezen ervan en niet volstaan met geldende ordeningen. Zie de differentiefilosofie die in Frankrijk veel aandacht heeft gekregen. Daar lag een kritiek aan ten grondslag op onze zucht tot harmonisatie. Onze ordeningsprincipes zijn uitdrukking van gesplitst en splitsend denken. We denken tegenstellend. Het centraal stellen van rationeel denken maakt dat we geen belangstelling hebben voor het irrationele. Het landbouwbeleid is daarvan een indringend voorbeeld. Natuur en landschap werden en worden als lastig ervaren, als hindernissen op de weg naar steeds verdere rationalisatie.  

In Deel 3 over overheidsbeleid schetsten we, hoe stevig en gedetailleerd overheidsbeleid is geordend. We stellen eisen aan de consistentie van beleidsmaatregelen. Nieuwe maatregelen moeten zich logisch verhouden tot het bestaande beleidscomplex. We benadrukten ook hoe binnen het formele beleidsperspectief sprake is van uiterst gedetailleerd uitgewerkte definities die zich logisch ten opzichte van elkaar verhouden. Gevolg daarvan is dat de werkelijkheid slechts wordt betekend, voor zover die past binnen het juridisch vastgelegde perspectief van de overheid. Dat heeft een buitensluitende werking. Wat niet kan worden ingepast binnen het bestaande beleidskader, wordt terzijde geschoven en blijft betekenisloos. Daardoor ontstaan een toenemend verschil tussen wat voor de overheid betekenis heeft en wat door burgers als relevant wordt beschouwd.      

Landbouwbeleid met al zijn verrekensystemen kan worden opgevat als uiting van een grenzeloos vertrouwen in het interventievermogen van de overheid. We gaan uit van een overzichtelijk beeld van de werkelijkheid en daartoe sluiten we buiten wat niet past. Het is een juridische redeneerlijn in een werkelijkheid die zich niet aan onze veronderstellingen wenst te houden. Het is verworden tot een beleidscomplex vol geitenpaadjes. Je moet er de weg in vinden en dat vraagt het doorzien van het systeem. Om het te begrijpen en in eigen voordeel aan te wenden, is inzicht en doorzicht nodig. Communicatie krijgt dan het karakter van manipulatie van betekenisgeving. Je betekent de eigen situatie zodanig dat je in aanmerking komt voor subsidies en/of ongewenste regels kunt ontgaan.

 

Standaardisatie

Kenmerk van het overheidsperspectief is bijgevolg dat we standaardiseren. We persen de meervoudige werkelijkheid binnen een nauwkeurig uitgewerkt systeem van begrippen en definities. We ordenen verschillen weg. Differentie is niet toegestaan, omdat we er niet mee kunnen en willen omgaan. De ordening staat voorop. We kunnen die ordening slechts overeind houden door het betekeniskader van de overheid alsmaar verder te detailleren en in te snoeren. We worden in de praktijk van alledag voortdurend geconfronteerd met nieuwe ontwikkelingen en nieuwe situaties. Zie de komst van internet. De overheid moet zich daartoe verhouden. Dat dwingt telkens weer tot verbijzondering van bestaande definities en tot nieuwe begrippen die zich logisch moeten verhouden tot een bestaand en reeds uiterst complex begrippenkader. 

Ordeningen hebben daardoor in toenemende mate een buitensluitende werking. We kunnen de ordeningen slechts in stand houden, doordat we geen betekenis toekennen aan wat niet in de ordeningen past. We vormen ons een geordend beeld van de werkelijkheid, maar er is altijd een restpost. Hoe sterker de buitensluitende werking, des te groter wordt de restpost.

 

De filosofie van Michel Serres       

De Franse filosoof Serres heeft een filosofie ontwikkeld waarin hij kruisig kijkt naar onze ordeningen en systemen. Het zijn werelden c.q. systemen op zichzelf. Ze gaan  geen verbindingen aan met andere systemen en kunnen zich dat ook permitteren. Ze reduceren de werkelijkheid tot deelwerkelijkheden en slaan geen acht op wat erbuiten valt. De wereld buiten de systemen blijft betekenisloos en bestaat niet, kan althans geen rol van betekenis spelen.  

Serres stelt juist dat buitengeslotene centraal. Zijn filosofie is een indringende oproep om aandacht te geven aan de wereld buiten onze systemen. We kunnen er niet mee volstaan om het buitengeslotene als chaos terzijde te schuiven. De chaos heeft ons een boodschap te vertellen. Het betekenisloze kunnen we buitensluiten, maar we kunnen er niet het bestaansrecht en de werking aan ontnemen. Integendeel, we moeten ons ertoe verhouden. Verbinding kan worden opgevat als een centraal begrip in de filosofie van Serres.

 

Het wereldbeeld van Serres

We stelden dat er met betrekking tot voedselproductie en beheer van het platteland sprake is van twee verschillende contexten c.q. betekeniskaders. Die staan op zichzelf. Van communicatie tussen beide is geen sprake, juist vanwege fundamentele tegenstellingen. Serres vraagt juist aandacht voor de ruimte tussen onderling verschillende systemen. We moeten die tussenruimte verkennen. Dat lukt niet vanuit de betekeniskaders die de tegenstelling overeind houden. Dan reproduceren we de tegenstelling maar dringen we niet door tot het wezen ervan. Serres pleit ervoor dat we ons volledig openstellen om die ruimte te betreden. Die ruimte kunnen we opvatten als de werkelijkheid die niet door een van beide betekeniskaders kan worden omvat. 

De tussenruimte is de buitengesloten werkelijkheid. Om die te leren kennen moeten we een maximaal beroep doen op ons vermogen tot waarneming. Het vraagt inzet van al onze zintuigen, niet alleen de denkkracht. We moeten ruiken, voelen, luisteren (Serres, 2016). Het vraagt van ons een houding van onbevangenheid. Open staan dus voor de werkelijkheid die we daar aantreffen. Ons vrij maken van betekeniskaders die we ons eigen hebben gemaakt en die onze waarnemingsruimte beperken. Het vraagt van ons die ruimte te doorkruisen. Serres spreekt van passages (Latour, 1995).

 

Niemandsland 

Die onbevangenheid is weliswaar gewenst en nodig, maar het blijkt lastig om ons denken te bevrijden van geldende betekeniskaders en de spanning die ertussen bestaat. Onbevangenheid houdt in dat we onze vanzelfsprekendheden opzij zetten. Dat impliceert dat we die vanzelfsprekendheden kennen en er ons van bewust zijn. Dus ons niet laten leiden door belangen of zekerheden. Het is een tocht in onbekend niemandsland. Het is tegelijkertijd een confrontatie met onszelf. We moeten ons bewust worden van de zekerheden die we in onszelf hebben opgebouwd en die in wezen enkel als functie hebben orde te scheppen in een multi-interpretabele werkelijkheid. We kiezen nu eenmaal liever voor schijnzekerheden dan onzekerheid te accepteren. Juist in het niemandsland kunnen we tot verrassende ontdekkingen komen, mits we ons ervoor openstellen en ons ontdoen van onze voorgeprogrammeerdheid in ons denken en betekenisgeven. 

Door overtuigingen en gevestigde uitgangspunten en veronderstellingen los te laten, ontstaat de ruimte voor een groter voorstellingsvermogen. De ruimte dus om nieuwe begrippen te construeren die meer werkelijkheid kunnen omvatten dan bestaande en geldende kennis. De energie is dan niet langer gericht op het verdedigen van het geaccepteerde betekeniskader en het bestrijden van alles wat daarmee in strijd is, maar op het ontdekken van de onbetekende werkelijkheid.

 

Complexiteit

Het komt erop neer dat we ons geordende afbeeldingen vormen van de werkelijkheid met als doel onze weg te vinden binnen de complexiteit van de werkelijkheid. We veronderstellen dat die ordeningen de complexiteit kunnen wegnemen. Echter, complexiteit is geen wezen van de werkelijkheid, maar ontstaat omdat we de werkelijkheid proberen te ordenen. Zo beschouwd zijn we zelf de constructeurs van de complexiteit. We sluiten in onze afbeeldingen zoveel werkelijkheid buiten, dat ze gebrekkig zijn en ons slechts valse hoop geven. Onze afbeeldingen hebben een illusoir karakter. Ze komen tot stand vanwege onze behoefte aan ordening. Die behoefte is zo groot dat we accepteren dat er een restpost is. Iedere ordening maakt een onderscheid tussen wat de ordening omvat en wat er niet in past. Zonder restpost kan de ordening niet overeind blijven. 

Zoals we in Deel 5 stelden kan juist het buitengeslotene, de restpost dus, worden opgevat als de identiteit van onze afbeeldingen. Zonder betekenis te geven aan wat we hebben buitengesloten, kunnen we onze afbeeldingen niet begrijpen.

 

Impliciete orde

Bohm (1987) spreekt over de impliciete ordening van de werkelijkheid. De chaos ontstaat, omdat ons voorstellingsvermogen en onze denkpatronen ons niet in staat stellen tot de werkelijkheid door te dringen. Vergelijk de categorieën  van het verstand bij Kant. Die leiden tot rationele afbeeldingen en geven een vertekend beeld van de werkelijkheid. Gevolg is dat ieder afbeelding van de werkelijkheid een veronderstellend karakter heeft. Absolute ware kennis is niet bereikbaar. Tegelijkertijd kunnen we niet zonder ordening, zonder afbeelding. We betekenen de werkelijkheid en gaandeweg vereenzelvigen we de werkelijkheid met de afbeelding die we er ons van hebben geconstrueerd. Werkelijkheid en afbeelding vallen samen. 

In het volgende deel over de landbouw zullen we die verschillen uitdiepen en de stap naar oplossingsrichtingen zetten.

 

Literatuur

Bohm, David, 1987 Heelheid en de Impliciete Orde, Lemniscaat, Rotterdam

Latour, Bruno, Serres, Michel, Conversations on Science, Culture and Time, University of Michigan Press, 1995

Pico della Mirandola, Rede over de Menselijke Waardigheid

Noordegraaf, L.  Agrarische geschiedenis van Nederland, van prehistorie tot heden, Sdu Uitgevers

Jaspers, Karl, 1931, Die geistige Situation der Zeit,  Göschen, Berlijn/Leipzig 

Serres, Michel, 2016, The Five Senses; A Philosophy of Mingled Bodies, Bloomsbury, New York

Wal, van der, G.A. 1996 De Omkering van de Wereld; achtergronden van de milieucrisis en het zinloosheidsbesef, Ambo, Baarn