Civis Mundi Digitaal #134
Bespreking van Jozef Waanders, Absurditeit en revolte. Van eenzaamheid naar solidariteit in de filosofie van Albert Camus. Gompel & Svacina, 2023.
De visie van Camus (1913-1960) is verwant met de existentiefilosofie, hoewel hij zich niet als filosoof zag en zich distantieerde van het existentialisme waarmee hij vaak wordt geassocieerd. Jozef Waanders schreef een filosofische studie over het werk van Camus, waarbij de nadruk ligt op diens meest bekende romans en filosofische werken. Dat zijn het filosofische essay De mythe van Sisyphus. Een essay over het absurde, de daarmee samenhangende roman De vreemdeling en hettoneelstuk Caligula. Verder het politiek-filosofische en cultuurhistorische werk De mens in opstand, de daarmee samenhangende roman De pest en het toneelstuk De rechtvaardigen (Les Justes).
Waanders gaat ook in op andere werken van Camus, zoals zijn lyrische essays, waarbij persoonlijke ervaringen worden verbonden met filosofische reflecties, en vooral op zijn in de oorlog geschreven Brieven aan een Duitse vriend. Het laatste werk vormteen overgang tussen beide genoemde filosofische essays, een brug van absurditeit naar opstand en solidariteit, die resp. de hoofdthema’s vormen van eerdergenoemde werken. Het is dus geen studie van het volledige werk van Camus, maar “een beknopt overzicht van het leven en de belangrijkste werken van Camus... Vooral wordt de ontwikkeling van zijn denken van absurditeit naar revolte geschetst in een historische en literair-wijsgerige context,” staat op de omslag te lezen.
Het werk van Camus, als een van de belangrijkste stemmen van de twintigste eeuw, wordt nog altijd een bron van inspiratie voor velen genoemd. Daarom is dit een welkome publicatie, die uitmunt in beknoptheid, ook al is het overzicht niet volledig en ligt het accent op zijn meest bekende werken, naast twee toneelstukken. De minder bekende werken van Camus, zijn lyrische essays en verhalen en zijn journalistieke essays, laten andere kanten van deze veelzijdige schrijver zien. Op deze minder bekende werken ligt de nadruk in de artikelenserie over Camus in Civis Mundi nr 90 en 93 t/m 102 van oktober 2019 t/m september 2020, die tot een boek zijn omgewerkt dat dit najaar verschijnt en een aanvulling vormt op de filosofische studie van Waanders. Deze boeken bijten elkaar niet, maar complementeren elkaar, hoewel ze beide een literair-filosofische strekking hebben. De hernieuwde aandacht voor Camus is toe te juichen, evenals de aandacht voor andere existentiefilosofen, zoals Karl Jaspers, Martin Heidegger en Jean-Paul Sartre.
De auteur
Jozef Waanders is hoofdredacteur van het Filosofie-Tijdschrift en schreef eerder een boek ver de filosofie van Karl Jaspers: Sporen van transcendentie, verschenen bij Gompel & Svacina in 2018 en besproken in CM 117. Hij studeerde geschiedenis en filosofie te Utrecht en Leuven en werkt bij het Ministerie van Algemene Zaken. Overigens verscheen onder dezelfde titel Absurditeit en revolte, maar dan in het Duits, een boek van M Rath, Albert Camus. Absurdität und Revolte. Eine Einführung in sein Werk und die deutsche Rezeption, Frankfurt am Main, H R Schlette, 1984. Naar dit boek wordt niet verwezen door Waanders. De ondertitel van zijn boek Van eenzaamheid naar solidariteit doet denken aan de titel van de fotobiografie van dochter Catherine Camus, Solitude & Solidarity, twee kanten van Camus die in zijn leven belangrijk waren.
Inleiding en hoofdthema: een rake typering
Waanders opent met een citaat van Camus uit diens essay Het raadsel uit de bundel De omer waarin hij ingaat op zijn schrijverschap. “Iedere kunstenaar is op zoek naar zijn eigen waarheid...Als hij groot is, brengt ieder kunstwerk hem er dichterbij, of cirkelt in ieder geval steeds dichter rondom dat centrum, die verborgen zon...” (p 7). Hij gaat niet in op de vraag wat die verborgen zon is, waarnaar Camus verwijst. Het lijkt een ander thema dan absurditeit en revolte, die in de eerste twee fasen van het leven en werk van Camus hoofdthema’s waren. Terwijl in De zomer, zoals de titel al aangeeft, “het licht waarin ik ben geboren” zich doet gelden. Waanders noemt ook andere thema’s: zon, schuld, rechtvaardigheid, solidariteit, dood, vrijheid, liefde, eenzaamheid en ballingschap, die met elkaar samenhangen. Thema’s die in het werk van Camus een eenheid vormen.
De grondgedachte en ervaring noemt Waanders “de breuk in de mens... de breuk tussen mens en wereld [...waardoor] de mens zich een vreemde voelt in de wereld waarin hij geworpen is en te leven heeft. Hij ervaart hoe zijn verlangen naar eenheid en zijn vragen naar zin frontaal in botsing komen met een versplinterde, onredelijke en zwijgende wereld die hij niet kan aanvaarden” (p 8). Dit is een treffende verwoording van het grondthema in De mythe van Sisyphus. De vraag is of deze beschrijving ook geldt voor latere fasen in het leven van Camus, waarin de verbondenheid en solidariteit steeds meer naar voren komen als hoofdthema en als antwoord op de absurditeit en eenzaamheid.
Fasen
Waanders noemt revolte het thema van de tweede fase in het leven en werk van Camus en absurditeit het thema van de eerste fase. Daarvoor was echter nog een vooroorlogse fase, die werd gekenmerkt door een soort mystieke verbondenheid met de natuur, de bruiloft van hemel en aarde, zoals beschreven in de essays van Bruiloft. Er is ook nog een laatste fase te onderscheiden die de integrale fase genoemd kan worden, waarin het thema verbondenheid met de natuur en vooral met medemensen toonaangevend is, hetgeen al in het verzet naar voren komt. Er zijn bij Camus dus vier fasen te onderscheiden: een vooroorlogse fase, een ‘absurde’ fase tijdens de oorlog, een naoorlogse fase van verzet en een laatste integrerende fase met verbondenheid als hoofdthema, die begint met de essaybundel De zomer (1954) waarin het licht prominent aanwezig is.
Volgens Waanders valt in het werk van Camus een eenheid te ontdekken die vorm krijgt rond een verborgen zon die hij aan het licht laat komen (p 7,12). Dat is iets anders dan de titel Absurditeit en revolte doet vermoeden, thema’s die in de tweede en derde fase tijdens en na de oorlog vooral naar voren komen. Terwijl de zon vooral doorbreekt in het laatste essay van Keer en tegenkeer en de essays van Bruiloft en De zomer inde eerste en de laatste fase. Bij Waanders ligt de nadruk op de donkere fasen waarin absurditeit en verzet tegen geweld en onderdrukking de overhand hebben. Maar ook daar breekt het licht door.
Een sterk punt is dat Waanders oog heeft voor wat hij de ambiguïteit in het werk van Camus noemt. Het gaat om complementaire ervaringen van licht en donker, wanhoop en vreugde, dood en leven, levensaanvaarding en afwijzing, vrijheid en gebondenheid, eenzaamheid en solidariteit, “die zonder elkaar niet kunnen bestaan en het hele leven doortrekken” (p 9). Ons bestaan kent een fundamentele polariteit. De tegenpolen blijken uit sommige titels, zoals Koninkrijk en ballingschap en Keer en tegenkeer en daarin vooral het essay Tussen ja en nee.
Het leven en werk van Camus is een voortdurend zoeken naar evenwicht tussen tegenpolen in “een strijd voor menselijkheid”, die zijn werk een bijzondere relevantie geeft (p 10). “De thema’s en ontwikkeling zijn uiteindelijk te herleiden tot Camus’ eigen verborgen zon, waaromheen zijn hele oeuvre vorm krijgt” (p12). Je zou kunnen zeggen dat in zijn werk het licht voortdurend doorbreekt en wordt afgewisseld met donkere perioden, zoals ziekte en oorlog. Duisternis en licht gaan steeds samen, zoals ook de andere polariteiten, die Camus probeerde te verbinden in de balans die hij zocht en soms ook vond.
Leven en werken
Na de inleiding volgt een overzicht van het leven en werk van Camus. Hij verloor zijn vader in zijn eerste levensjaar, groeide met zijn oudere broer op in gelukkige armoede in Algiers onder de onbetwiste leiding van een autoritaire grootmoeder, tegen wie zijn zachtaardige lieve moeder niets had in te brengen. Hij genoot echter volop van de zon en de zee en van voetballen met zijn vrienden. Dankzij zijn onderwijzer kreeg bij een studiebeurs voor het lyceum waar hij een uitblinkende leerling was. Hij genoot van het leven en hield van lezen en sport, vooral van zwemmen en voetballen. Totdat hij op zijn zeventiende tuberculose kreeg en de dood in de ogen keek. Het confronteerde hem met zijn eindigheid, maar dat was voor hem geen reden om niet meer van het leven te kunnen genieten. Juist oog in oog met de dood dringt door hoe groot de liefde voor het leven is. Hij heeft zich echter als een rijper mens hersteld van zijn ziekte. Dood, absurditeit en eindigheid zouden belangrijke thema’s in zijn leven en werk blijven. In zijn lyrische essays bezingt hij zijn liefde voor het leven, maar beschrijft hij ook de schaduw van de dood in polaire contrasten die kenmerkend voor zijn werk zijn.
Zijn favoriete schrijvers waren André Gide en vooral André Malraux, Dostojevski en Tolstoi, Kafka en Melville. Van de filosofen hadden Kierkegaard en Nietzsche en Plotinus en Augustinus zijn voorkeur. Over de laatste twee zou hij zijn afstudeerverslag filosofie schrijven met filosofiedocent Jean Grenier als begeleider met wie hij levenslang bevriend bleef. Ook Malraux, die bevriend was met Grenier, heeft hij later ontmoet en de rest van zijn leven heeft hij een goede verstandhouding met hem gehad. Beide schrijvers hadden voor hem een voorbeeldfunctie.
Naast zijn studie had hij diverse eenvoudige baantjes, waarbij hij eenvoudige mensen ontmoette met wie hij zich zijn leven lang solidair zou blijven voelen. Op die manier zou hij trouw blijven aan zijn eenvoudige afkomst, waarvoor hij zich niet geneerde toen hij een nationale en zelfs internationale beroemdheid werd. Daarnaast was hij actief in het Théatre du Travail, waarvan hij mede-initiatiefnemer was. Hij regisseerde voorstellingen van onder meer werken van Malraux en Dostojevski (De gebroeder Karamazov). Hij trad toe tot de communistische partij maar werd na een jaar geroyeerd omdat hij zich niet hield aan de partijlijn. Al jong bleek zijn veelzijdigheid als schrijver en regisseur en in mindere mate als (politiek) filosoof.
Camus trouwde in 1934 op 20-jarige leeftijd met een aan morfine verslaafde schoonheid, die een overspelige relatie had met haar arts om aan morfine te komen tegen haar menstruatiepijn. Hoewel Camus geen toonbeeld was van huwelijkstrouw, was dit toch een schok voor hem die in 1936 leidde tot een breuk.
In 1936 sloot hij zijn filosofiestudie af met het verslag Christelijk denken en neoplatonisme: Plotinus en Augustinus. Omdat hij vanwege zijn tuberculose afgekeurd werd voor het leraarsambt en een universitaire loopbaan, koos hij voor een baan als journalist. Hij trok van leer tegen het fascisme en kwam op voor de achtergestelde Arabische en Berberse Algerijnen. Als een betrokken verslaggever schreef hij over uiteenlopende sociale en politieke kwesties. Hijvoelde zich verbonden met het hele Algerijnse volk, niet alleen de Franse Algerijnen waar hij zelf toebehoorde. Daarnaast schreef hij de lyrische essaybundels Keer en tegenkeer (1936) en Bruiloft (1938), een postuum verschenen roman De gelukkige dood en het anti-fascistische toneelstuk Caligula (1938)dat pas in 1944 werd opgevoerd. De hoofdpersoon, een Romeinse keizer, laat zich vergelijken met Hitler.
Nadat de kritische Algerijnse krant waarvoor hij werkte werd opgeheven wegens censuur, kreeg hij in 1940 een baan aangeboden bij een krant in Parijs, waar hij zijn roman De vreemdeling voltooide. Voordat de Duitsers Parijs bezetten vluchtte hij naar Lyon. Daar voegde zijn nieuwe verloofde Francine Faure zich bij hem. Zij trouwden in december en keerden in 1941 samen terug naar haar woonplaats Oran, waar hij De mythe van Sisyphus voltooide. Op aandrang van de bekende schrijver André Malraux, die de manuscripten positief beoordeelde, werden beide werken in 1942 gepubliceerd, terwijl Camus in Oran weer een zware aanval kreeg van tuberculose. Hij vertrok naar een Frans kuuroord in het Centraal Massief en werd van zijn vrouw gescheiden toen Algerije door de geallieerden werd bezet.
Toen Camus was hersteld, voegde hij zich in 1943 bij de verzetsgroep Combat en werd hij redacteur van de gelijknamige verzetskrant. Zo bereikte hij honderdduizenden lezers, meer dan met zijn bestseller De vreemdeling, waardoor hij opeens tijdens zijn ziekte een bekende auteur werd en gezien werd als “het morele geweten van Frankrijk”. Hij kreeg een relatie met de Spaanse actrice Maria Casarès, die zijn leven lang zijn meest dierbare vriendin zou blijven.
In 1943-44 schreef hij zijn Brieven aan een Duitse vriend waarin de kentering van absurditeit naar verzet en solidariteit zich aankondigde, die in De pest (1947) en De mens in opstand (1951) verder gestalte krijgen. De pest was een ongekend internationaal succes, maar zijn kritiek op het communisme en de revolutie leidde tot een felle polemiek met zijn toenmalige vriend Sartre en zijn linkse achterban, waardoor hij zich in Parijs minder thuis voelde. In de bundel De zomer bezong hij zijn Algerijnse moederland, dat vanaf 1954 met bloedig geweld verscheurd werd door de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog, die ook Camus verscheurde. Zijn bemiddelingspogingen strandden en kregen veel kritiek te verduren, waardoor hij er het zwijgen toe deed om geen stof te geven tot verdere polarisatie.
In die tijd schreef hij de verhalenbundel Koninkrijk en ballingschap (1957), die zich ook voornamelijk in Algerije afspeelt, en de novelle De val (1956), te beschouwen als een schuldbekentenis aan zijn vrouw wegens ontrouw en een verwerking van zijn niet altijd even eenduidige morele positie. Waanders gaat echter nauwelijks in op deze werken. Ter toelichting: het koninkrijk is enerzijds het hemelse koninkrijk dat Camus op aarde wilde vinden, eigenlijk ‘het thuisland’ dat een zinnebeeld is van het Ene bij Plotinus en anderzijds zijn geboorteland Algerije waarin hij zich thuis voelde en vaak gelukkig was. Het kan ook worden beschouwd als het koninkrijk van de verbondenheid, zowel met de natuur als met medemensen, waarin mensen het geluk en de zin van hun leven (her)vinden.
In 1957 kreeg Camus de Nobelprijs voor literatuur omdat hij “met heldere eerlijkheid de problemen van het menselijk geweten van onze tijd belicht” (p 26.) In 1958 publiceerde hij zijn Algerijnse kronieken. Het verhaal van een mislukking (van zijn bemiddeling). Met het geld van De Nobelprijs kocht hij een voormalige wijnboerderij in Lourmarin in de Provence, waar hij zijn postuum uitgegeven autobiografische boek De eerste man schreef over zijn jeugd in Algerije. Het manuscript werd in zijn tas gevonden toen hij op 4 januari 1960 verongelukte op weg naar Parijs, nadat hij met vrouw en kinderen en vrienden Kerstmis en Nieuwjaar gevierd had in Lourmarin.
De mythe van Sisyphus
Camus ging er vooral in zijn tweede fase vanuit dat het leven absurd is en geen (diepere) zin heeft. Het absurdisme beschreef hij als “een breuk van het ik en de wereld.” (De mens in opstand, p 23). De mythe van Sisyphus is een essay over het absurde, dat in ruime zin alles is wat geen zin heeft. Het is een kloof, een confrontatie van het bewustzijn met de wereld waarin een mens zich nietig en onbetekenend voelt, niet gehoord wat betreft zijn vragen en wensen. Het absurde ontstaat volgens Camus in de confrontatie van de zoekende en vragende mens met de wereld die op een onredelijke wijze zwijgt.
In zo’n wereld “voelt de mens zich een vreemdeling… beroofd van de herinneringen aan een verloren vaderland of van de hoop op een beloofd land… ook de natuur of een landschap kan ons buitensluiten. Diep in alle schoonheid schuilt iets onmenselijks en de heuvels, de lieflijkheid van de hemel… staan verder van ons af dan een verloren paradijs,” zo beschrijft Camus de kloof met de wereld en het absurde levensgevoel (p 33). Ook beschrijft hij de vervreemding in ons routinematige leven en werk. “Opstaan, de tram, vier uur kantoor of fabriek, eten, vier uur werken, eten, slapen en maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag en zaterdag hetzelfde ritme; deze routine vult gemakkelijk het grootste deel van het leven. Maar op zekere dag rijst het ‘waarom’ op” (p 34).
De vraag is dan: “hoe kan het leven op waardige wijze worden geleefd als het van diepere betekenis of zin verstoken is?” (p 34). Daaraan vooraf gaat de vraag “of het leven wel of niet de moeite waard is geleefd te worden” in de beroemde eerste zin. Zelfmoord wijst hij af. Ook een vlucht in geloof en toekomstig heil wijst hij af. Maar “de revolte geeft het leven zijn waarde.” Het verzet tegen de absurditeit bezielt het leven. Zo vindt een mens “het veld van zijn mogelijkheden” binnen zijn menselijke grenzen (p 36).
De mythische figuur Sisyphus aanvaardt zijn absurde bestaan dat bestaat uit het dagelijks een steen de berg oprollen die er daarna weer vanaf rolt. “In de daad en in het drama van deze aarde zijn een wonderlijke wijsheid en een toekomstloze hartstocht samengevat,” die voldoende is om voor te leven. “We moeten ons Sisyphus als een gelukkig mens voorstellen,” luidt de laatste zin. Hij aanvaardt zijn levenstaak blijmoedig binnen zijn menselijke beperkingen en neemt geen genoegen met de absurditeit daarvan. (p 43)
De vreemdeling
De vreemdeling is de bijbehorende roman, waarin de ogenschijnlijk onverschillige hoofdpersoon “elk gevoel voor betekenis” lijkt te ontberen (p 43). Hij komt bij anderen gevoelloos over, met name bij de rechtbank, die hem veroordeelt wegens het doden van een Arabier, hetgeen hem overkomt als een ongelukkig incident half verblind door de zon. Hij heeft geen motief en heeft het niet gewild. Het lijkt een absurd ongeluk, een “absurde’ daad” (p 45). Hij had “het evenwicht van de dag verstoord, de uitzonderlijke stilte van het strand waar ik gelukkig was geweest”, zo verwoordt Camus hier de eerdergenoemde breuk met de wereld.
De rechtbank veroordeelt hem eigenlijk meer vanwege zijn onaangepaste gedrag als een gevoelloos “monster dat buiten de samenleving staat”, dan om het doden van de Arabier, die niet eens ter sprake komt. Aan het eind van het boek wordt de hoofdpersoon bezocht door een priester die “evenals eerder de rechtbank een orde vertegenwoordigt die [hij] niet verstaat en die voor hem niet authentiek is” (p 46). Want daar gaat het in de roman om: om eerlijkheid en authenticiteit. Na een woede-uitbarsting tegen de priester gaf hij zich “tegenover deze nacht vol tekens en sterren voor het eerst over aan de tedere onverschilligheid van de wereld. Het gevoel dat zij zo gelijk was aan mij, mij zo verwant, deed mij beseffen dat ik gelukkig was geweest en dat ik het nog altijd was” (p 47).
De hoofdpersoon is een onbegrijpelijk en tegenstrijdig persoon, een absurde held, een vreemdeling, maar evenals Sisyphus eindigt hij zijn leven gelukkig. Hij blijft zichzelf, conformeert zich niet, weigert bovenaards geloof te aanvaarden en omarmt wat nog rest van zijn eindige, ter dood veroordeelde aardse leven.
Caligula
Caligula is eveneens een absurde held die ontdekt dat “mensen sterven en niet gelukkig zijn” (p 48). Hijzelf evenmin als zijn geliefde zus overlijdt. Hij wil het onmogelijke, hij wil de maan, en “zaait dood en verderf” in zijn absurde schrikbewind van willekeur, waarmee hij zijn volk dwingend confronteert met de absurditeit van hun bestaan. In de slotscène vlak voor hij wordt vermoord, zegt hij: “ik heb gezocht naar de grenzen van de wereld, aan de grenzen van mijzelf. Ik heb mijn handen gereikt, ik reik mijn handen en jóu ontmoet ik, altijd jou tegenover mij… Ik ben niet de goede weg ingeslagen, ik kom nergens op uit. Mijn vrijheid is niet de juiste… wij zullen voorgoed schuldig zijn.” Hij komt niet tot verbondenheid en het onmogelijke blijft onmogelijk. Hij kan geen maat houden en gaat daaraan ten gronde, zoals ook de totalitaire tendens zichzelf vernietigt.
Brieven aan een Duitse vriend
In 1943/44 schrijft Camus zijn Lettres à un ami allemand, waarin de overgang van verzet naar solidariteitwordt ingeleid, die in zijn verzetswerk een belangrijke rol speelt. Zijn solidariteit strekt zich ook naar deze ‘vriend’ uit. Hij is niet gekant tegen de Duitsers als volk, wel tegen hun onmenselijke totalitaire nationaalsocialistische ideologie waarmee men de absurde leegte vult die het verdwijnen van traditionele religieuze en humanistische waarden achterlaat. Hij stelt een grens aan vaderlandsliefde, die wordt afgebakend door rechtvaardigheid en niet mag ontaarden in instinctief geweld. Hij komt op voor menselijke waarden en voor een verenigd ‘Europa van de geest’. In het gezamenlijk bestrijden van onrecht vindt hij iets dat van betekenis blijft in een absurde wereld en (her)ontdekt de menselijke waarden en de solidariteit. Het leven van een mens is het waard om voor in verzet te komen: een prelude van het basisidee van De mens in opstand, waarin hij het nihilisme en absurdisme overwint. De Nazi’s belichamen evenals Caligula het absurde tot in de vernietigende consequenties ervan.
De mens in opstand
Aan het begin van dit boek beschrijft Camus hoe de opstandige zich bewust wordt van iets, een waarde, waarvoor het waard is in opstand te komen. Het ‘nee’ van het verzet bevat het ‘ja’ van de waarde waarvoor men zich verzet, die het individu en zijn lot overstijgt. “Het leven heeft op zichzelf waarde, en in de opstand wordt de ontdekking van die waarde bevestigd door het verzet tegen wat die waarde bedreigt” (p 65). Die waarde geldt voor alle mensen, niet voor een individu, waardoor het verzet vergezeld gaat van de solidariteit met medemensen, die als “funderend principe” geldt (p 67).
Het grootste deel van het boek gaat over de metafysische en de historische opstand. De eerste is gericht tegen God en zijn onvolmaakte schepping, de “gebroken wereld” en de religie die deze bevestigt. Het brengt mensen ertoe in “in een mateloze veldtocht tegen de hemel God te onttronen en zelf diens plaats in te nemen” (p 69). Dit heeft soms verschrikkelijke mateloze consequenties, zoals Caligula en de geschiedenis hebben laten zien.
Bij de metafysische en historische opstand “volgt een reis langs een hele schare van filosofen en schrijvers” en evenzovele ontsporingen in mateloosheid, misdaad en vernietiging (p 70). Een prominente plaats krijgen Dostojevski en Nietzsche. Dostojevski’s romanfiguur Ivan Karamazov concludeert dat “na de verwerping van het goddelijke ‘alles is toegestaan’ – waarmee volgens Camus het nihilisme begint,” dat door Nietzsche verder wordt uitgewerkt. Diens absolute aanvaarding van het levenslot (amor fati) impliceert “eveneens de bevestiging ‘van het lijden, het kwaad en de moord, van alles wat er in het bestaan problematisch en vreemd is’” (p 71). Hetgeen voor Camus niet acceptabel is, omdat daarmee de waardigheid van de mens verloren gaat.
De historische opstand gaat vooral over de Franse en de Russische revoluties die beide ontaardden in massaal geweld en terreur. Mensen worden opgeofferd aan een absoluut revolutionair doel, waarbij geweld niet alleen geoorloofd maar vereist is. De geschiedenis en het revolutionaire doel nemen de plaats in van God als absoluut beginsel. “Mensen... die niet de goede kant op willen, moeten in de juiste richting van de geschiedenis worden gedwongen” (p 73).
Camus maakt een onderscheid tussen revolte en revolutie. De eerste is scheppend en wordt positief geïnspireerd door waarden. De tweede verliest zich in mateloosheid en vernietiging vanuit een leer die een absoluut gesteld heil nastreeft. Kunst is verwant met verzet tegen de onvolmaakte werkelijkheid en ook een scheppende “aanzet tot liefde voor deze wereld, ondanks haar eindigheid en beperktheid.” Door schoonheid te scheppen verfraait en herschept kunst de werkelijkheid. Daardoor wordt de waardigheid van de wereld en de mens bevestigd “tegenover een wereld die hem beledigt” (p 77).
In het laatste hoofdstuk over “de maat en het klaarlichte denken” overwint Camus het nihilisme door een beroep op gerechtigheid en solidariteit. Deze beginselen hebben te maken met maathouden en in acht nemen van waarden die door het nihilisme onderuit gehaald worden. Een mens dient zijn grenzen, waarden en beginselen te erkennen, te weigeren een god te zijn en zijn menselijke waardigheid in acht te nemen, leert hij van het Griekse denken. De revolte staat in dienst van waarden. De revolutie doet deze teniet. De opstand wordt geïnspireerd door liefde en solidariteit, die de vrijheid van anderen respecteert en principiële menselijke grenzen stelt. “In het klare licht van het denken… blijft de wereld onze eerste en laatste liefde […bij] het delen van de gemeenschappelijke strijd en lotsbestemming.” Een bovenaards en in de toekomst geprojecteerd revolutionair heil wijst hij af (p 81).
De pest
In De pest bestrijdt een vrijwilligersteam onder leiding van dokter Rieux de snel om zich heen grijpende epidemie. Zijn team bestaat uit een voormalig revolutionair die tegen dodelijk geweld inclusief de doodstraf is, een journalist die van zijn vrouw gescheiden is en naar haar terug wil, een kantoorbediende die de statistieken van de epidemie bijhoudt en een jezuïetenpater. Zij belichamen aspecten van Camus bij hun verzet tegen het onrecht in de vorm van de pest. Rieux gelooft niet in God en zet zich in voor zijn medemensen, ook al zijn overwinningen slechts tijdelijk. Hij hoeft geen heilige of held te zijn om zich te wijden aan zijn medemenselijke taak. Ex-revolutionair Tarrou daarentegen vraagt zich af hoe hij een heilige zonder God kan zijn, een ideaal dat Rieux zonder het te willen benadert door een goed mens te zijn.
Journalist Rambert probeert uit de afgesloten stad te ontsnappen om zich te herenigen met zijn geliefde. Zijn persoonlijk geluk gaat aanvankelijk voor en zijn inzet voor anderen komt op de tweede plaats. Maar gaandeweg verandert dit als hij meewerkt met het team en gaat zijn solidariteit zwaarder wegen, “omdat het beschamend kan worden alleen gelukkig te zijn” (p 85). Kantoorbediende Joseph Grand draagt op zijn bescheiden administratieve wijze bij in de strijd.
Pater Paneloux ziet de pest aanvankelijk als een straf van God maar toont zich solidair in de strijd ertegen als “Rieux tegenover de genade de concrete menselijk samenwerking stelt” (p 86). Als hij ernstig ziek wordt, geeft hij zich in zijn doodsstrijd over aan God. Ook Tarrou bezwijkt, terwijl Joseph Grand herstelt van zijn besmetting.
Een heel andere figuur is de crimineel Cottard, die profiteert van de pest door zwarte handel met woekerprijzen. Als de pest is bedwongen begint hij in vertwijfeling wild om zich heen te schieten tot hij wordt opgepakt.
De ellende en de sterfgevallen worden aangrijpend beschreven. Het meest aangrijpend is de dood van een onschuldig meisje, een dieptepunt, tevens een keerpunt, als een medicijn blijkt te werken. De kroniek wordt afgewisseld met indringende dialogen tussen de hoofdpersonen over hun dilemma’s en beweegredenen. Rieux heeft in de strijd geleerd “dat in de mens toch meer bewonderenswaardigs is dan verachtelijks”. Hij beseft echter ook dat de bacil van de pest nooit sterft, jaren kan blijven sluimeren tot de dag waarop zij weer toeslaat “tot onheil en lering van de mensen” (p 87).
In De pest gaat verzet gepaard met solidariteit en samenwerking tegen onrecht en misstanden. Camus ziet daarin meer heil dan in religie en revolutie. Het verlangen naar verbinding komt zo dichterbij vervulling binnen menselijke beperkingen en de kloof met de wereld wordt zo doorbroken zonder sprong in het geloof of in een andere heilsleer. Het gaat Camus om concrete mensen, niet om abstracte idealen, geen enkel mens mag daarvoor worden opgeofferd.
De rechtvaardigen
Dit toneelstuk gaat over de revolutionair Kaljajev die maat houdt ten koste van zijn eigen leven. Bij hem dient de revolutie het leven, niet omgekeerd. Hij kan het niet over zijn hart verkrijgen om een bom te gooien naar het rijtuig van een groothertog om hem uit de weg te ruimen, omdat er onschuldige kinderen in het rijtuig zitten. Dit botst met een andere revolutionair die onwrikbaar gelooft in de revolutie, waarbij alles is toegestaan wat de zaak dient. “Voor Kaljajev is het doden van onschuldigen de grens; hij wil zijn solidariteit met de medemens in de revolutie niet opgeven” (p 90.)
Als Kaljajev wordt opgepakt na een geslaagde poging de hertog te vermoorden, weigert hij zijn kameraden te verraden in ruil voor gratie. Hij weigert ook zich naar God toe te keren en verzoent zich met de dood, zijn “laatste protest tegen een wereld van bloed en tranen” (p 91). Kaljajev verliest zijn liefde voor zijn medemensen niet als hij geweld pleegt ten dienste van de rechtvaardigheid en solidariteit. Het na de oorlog geschreven stuk laat de grenzen zien van de rechtvaardiging van geweld, dat bij het totalitaire nazisme en het revolutionaire communisme mateloze vormen aannam, die Camus pertinent afwees.
Besluit
Aan het slot komt Waanders terug op de absurde “confrontatie tussen de mens die vraagt, en de wereld die op onredelijke wijze zwijgt” en die verlangt naar eenheid en verbondenheid (p 94). De hoofdpersonen bij Camus blijven trouw aan zichzelf en de aarde zonder zich te verliezen in een transcendente zin. Ze vinden binnen hun menselijke beperkingen zin en geluk in het leven zelf, dat niet wordt opgeofferd aan een bovenaards heil of een toekomstig doel.
Aanvaarding van het leven betekent geen berusting maar streven naar verbetering binnen het mogelijke en het menselijke, dat wil zeggen met inachtneming van menselijke waarden en de menselijke maat. Waarden zijn gemeenschappelijk en gaan samen met solidariteit en verbondenheid, principes die samengaan met het verzet tegen onrecht en misstanden. Ze zorgen ervoor dat het verzet niet uit de hand loopt in geweld en de menselijke waardigheid maatgevend blijft. “De revolterende mens… is een waarde scheppende mens,” die de wereld accepteert om haar te verbeteren overeenkomstig zijn waarden (p 98). “Hij belichaamt... het menselijk protest tegen het lijden” (p 100).
“Camus had als jonge twintiger in Bruiloft nog op lyrische wijze de spontane en bijna mystieke momenten van levensvreugde en harmonie in de zintuiglijke ervaringen van de schoonheid van de wereld bezongen, waarin de breuk in de mens even opgeheven lijkt. Maar ook toen wist hij al hoe het menselijk geluk altijd als een schaduw begeleid en bedreigd wordt door factoren buiten de mens als ziekte, lijden en dood. Daarin wortelde de ervaring van absurditeit die hij… wilde doordenken… om haar negatie uiteindelijk te overwinnen in de opstandigheid en menselijke solidariteit… Camus’ gehele filosofie getuigt van de spanning tussen absurditeit en revolte, tussen eenzaamheid en solidariteit, tussen ‘ja’en ‘nee’, tussen eeuwigheidsverlangen en omarming van het tijdelijke… tussen ballingschap en koninkrijk. Zijn denken… zoekt naar het juiste evenwicht” (p100-01). Geldt dit niet voor ons allemaal?
Waanders geeft in slechts honderd pagina’s een beknopt en helder overzicht en een treffende typering van de meest bekende werken van Camus met de bijbehorende toneelstukken, die Camus’ tweede en derde periode betreffen. Het werk van Camus is echter veelomvattender. Dit nieuwe boek vraagt om een aanvulling waarin ook de minder bekende essays, verhalen en postume werken van Camus uit zijn eerste en laatste periode naar voren komen om een meer compleet overzicht te geven van zijn leven en werk.
Het boek bevat een handig overzicht van de 25 werken van Camus met datering, honderden voetnoten en literatuurverwijzingen en een lijst met werken over Camus. Het biedt een welkom hedendaags werk over deze belangrijke schrijver die opkwam voor menselijke waarden, die nog steeds van alle kanten worden bedreigd . Gezien de menselijke dilemma’s in een problematische wereld, die van alle tijden zijn, heeft hij weinig van zijn actualiteit verloren.
Het licht waarin wij zijn geboren
In de wereld en zijn leven
als een onbegrijpelijk gegeven
probeerde hij zijn hele leven
zicht en helderheid te geven
door het licht van het bewustzijn
deelgenoot ervan te laten zijn
Als het licht in ons gaat schijnen
kan de duisternis verdwijnen
Het licht der wereld komt tot leven
De wereld zindert zelfs van zin
wordt een meer begrijpelijk gegeven
tegen de ideeën van het existentialisme in
‘Nihilisme overwonnen’ is een feit1
en het absurdisme zijn wij kwijt
Als het licht in ons ontstoken is
verdwijnt vanzelf de duisternis
Als het licht waarin wij zijn geboren2
overal begint te gloren
1. Albert Camus, De mens in opstand, slotparagraaf
2. idem, Terug naar Tipasa in de bundel De zomer