Aarde en milieu

Civis Mundi Digitaal #134

door Jan de Boer

Het waanidee van technologische innovatie die alle problemen oplost
Voorwaarden voor landbouw zonder pesticiden
Binnendringende uitheemse soorten: plagen zo kostbaar als natuurrampen
Media en struisvogelpolitiek
Geopolitieke spanningen: een rem op het voldoen van schulden

Het waanidee van technologische innovatie die alle problemen oplost

 

Het idee dat technologische innovatie in staat is sociale en ecologische crises op te lossen is geboren met de industriële revolutie. Deze technologische oplossingskunde vermijdt het aanpakken van de oorzaken van zulke crises en depolitiseert zo het debat.

Uitgestoten CO2 afvangen door middel van gigantische stofzuigers, onze vermoeide lichamen ondersteunen met uitwendige skeletten… Er zijn vandaag de dag heel veel voorstellen die het idee illustreren dat technische innovatie in staat zou zijn problemen op te lossen die zij vaak mede gecreëerd heeft.

Het begrip « technologische oplossingskunde » werd in 2014 in het publieke debat geïntroduceerd door de Amerikaanse, van oorsprong Wit-Russische wetenschapper Evgeny Morozov. In zijn boek « To Save Everything, Click Here » laat hij ons de projecten zien van de Californische ondernemers van de digitalisering die de ambitie hebben om « alle problemen van de wereld weer in goede orde te brengen », volgens oud-bestuurder van Google Eric Schmidt in 2012. Hun door de wetten van de markt gestuurde technologisch optimisme leidt ertoe dat sociale en politieke oorzaken van problemen verhuld worden, aldus Morozov.

De uitdrukking « technologische oplossingskunde » mag recent zijn, het werk van een nieuwe generatie wetenschapshistorici toont duidelijk aan dat de fascinatie wat betreft technologische innovatie heel wat ouder is dan de uitvinding van het internet. « De techno-oplossingskunde is verankerd in een wereldvisie gegrond op twee eeuwen van een economische theorie volgens welke de markt en innovatie ons in staat kunnen stellen de milieugrenzen te overschrijden, » stelt de historicus François Jarrige, schrijver van « On arrête(parfois) le progrès. Histoire et décroissance » (L’Echappée, 2022).

Vanaf de negentiende eeuw en het begin van de industrialisatie, toen de zwarte rook van fabrieken omwonenden deed protesteren, wedijverden ingenieurs en overheden met beloften van technische bestrijding van de vervuiling, in plaats van de productie van giftige stoffen te verminderen. Een eeuw later was het opnieuw de technologische innovatie die in de jaren 1970 autofabrikanten mobiliseerde om een antwoord te geven op de explosie van vervuiling met een verbetering van motoren en filters. Zo vond men een manier om het gebruik en het aantal gemotoriseerde vervoermiddelen niet ter discussie te hoeven stellen.

Hoewel alle ecologische indicatoren nu op rood staan en het niet meer mogelijk is de grenzen van onze planeet te ontkennen, blijft het techno-oplossingskundige project het enthousiasme van zijn aanhangers opwekken: de technologie staat de ecologie niet in de weg, maar is er de oplossing voor; de wetenschap is vandaag de dag onze enige kans op redding.

In feite is de techno-oplossingskunde een andere naam voor het ecomodernisme dat pretendeert de ecologische crisis op te kunnen lossen met verbetering van productiemodellen en versterking van de menselijke beheersing van natuurlijke processen. Van nucleaire fusie tot projecten van geo-engineering – tijdens de oorlog in Vietnam uitgevonden technieken om het functioneren van het aardse systeem te veranderen door zonnestraling op te vangen of door het te laten regenen – allerlei oplossingen worden aangedragen. Deze beloften negeren evenwel onontkoombare fysieke realiteiten: uitputting van hulpbronnen op onze beperkte planeet en de tijd nodig voor technologische ontwikkeling, terwijl ecologische catastrofes zich steeds sneller voordoen.

Het technologisch optimisme negeert ook het feit dat zonder innovatie zonder regels altijd een toename van consumptie tot gevolg heeft. Jarrige: « Iedere keer dat men een vorm van energie door een andere wilde vervangen, bijvoorbeeld olie door uit steenkool geproduceerde elektriciteit, zijn beide blijven bestaan. »

De technologische oplossingskunde behoort tot de gepropageerde ecologische mythologieën, met als doel dat er niets verandert en wij ongelimiteerd op de oude voet door kunnen gaan. Het is een vorm van klimaatscepticisme. Waarom ons consumptiegedrag beperken als een technologische innovatie ons binnenkort gaat redden? Rekenen op elektrische auto’s is een goed middel om onze mobiliteit niet ter discussie te stellen, net als het rekenen op robots en receptors om te vermijden ons landbouwmodel ter discussie te stellen en zo onszelf te verzekeren van nieuwe markten voor de industrie. Door op deze manier antwoorden op ecologische crises te depolitiseren is deze technologische zoektocht zonder einde ook een manier om het democratische debat over hoe deze crises werkelijk te bestrijden te omzeilen: een totale verandering van ons productie- en consumptiesysteem gebaseerd op een oneindige groei. Ook de (door Copernicus onlangs aangetoond) veel te optimistische rapporten van het IPCC, waarin steeds meer op technologische kennis en innovatie wordt gerekend, maken zich daar schuldig aan.

Ondertussen stevenen we af op een versnelde klimaatopwarming en een verdere verwoesting van de biodiversiteit, beide met desastreuse gevolgen voor het voortbestaan van de menselijke beschaving. In een vlaag van luciditeit liet in Frankrijk de « Conseil national de la transition écologique » onlangs weten dat we rekening moeten houden met een klimaatopwarming van zeker 4 graden Celsius aan het einde van deze eeuw, in de wetenschap dat de daardoor veroorzaakte catastrofale gevolgen niet terug te draaien zijn.

 

Geschreven in mei 2023

 

 

Voorwaarden voor landbouw zonder pesticiden

 

Aan welke voorwaarden moet de Europese landbouw voldoen wil ze rond 2050 geen chemische pesticiden meer gebruiken? Dit is een bron van speculatie en controverses sinds de publicatie in 2020 van de Europese strategie « Farm to Fork », en het onderwerp van een toekomstgerichte studie door het Franse « Institut national de recherche pour l’agriculture, l’alimentation et l’environnement » (Inrae).

Om deze vraag te beantwoorden, heeft Inrae geweldig werk verzet: er is gebruik gemaakt van bijdragen van meer dan 140 Europese experts, wetenschappers en anderen: NGO’s, landbouwers, voedselbedrijven, etc. In grote trekken: het afschaffen van chemische pesticiden is mogelijk zonder de agrarische productie sterk te beperken, zonder effect op de commerciële balans van de Europese Unie, maar met vermindering van de klimatologische impact van de landbouw en herstel van de biodiversiteit. Voor een dergelijke transformatie is niet alleen de agrarische wereld, maar zijn alle hoofdrolspelers van voedselsystemen, van producenten tot consumenten, van ondernemingen tot publieke machten nodig, aldus Inrae.

In het voorwoord herinnert landbouwdeskundige Olivier Mora, wetenschapper van Inrae en coördinator van de studie, eraan dat het beleid ter vermindering van het gebruik van pesticiden in Europa tot op heden niet of maar heel weinig effecten heeft gehad. Tussen 2011 en 2021 is de totale hoeveelheid over de velden verspreide fytosanitaire producten stabiel gebleven: rond de 350.000 ton per jaar. Het is een gebruik dat « de duurzaamheid van landbouwsystemen in gevaar brengt », aldus de studie, en dat een snelle verdwijning van de biodiversiteit (insecten, vogels, etc.) en een grote variëteit aan ziekten (cognitieve storingen, ziekte van Parkinson, leukemie, lymfomen, prostaatkanker, etc.) veroorzaakt.

De auteurs geven drie scenario’s waarvan verwacht wordt dat zij de Europese landbouw rond het midden van deze eeuw kunnen bevrijden van hun chemieverslaving. Het eerste scenario verlengt bepaalde actuele tendensen wat betreft industrialisering en financiering van de landbouw. In dit scenario « garanderen internationale normen dat de voedingsproducten afkomstig zijn van een landbouw zonder chemische pesticiden » dankzij het opnemen van productie-standaarden in de commerciële overeenkomsten tussen de Europese Unie en haar partners. Zo vervangen gespecialiseerde landbouwbedrijven door de chemie aangeboden diensten met resistente planten-variëteiten, alsook met nieuwe technologieën die deels nog ontwikkeld moeten worden: bio-stimulerende middelen die de immuniteit van culturen bevorderen ten opzichte van bio-agressors, observatiesystemen van percelen door receptors, en robots die in staat zijn een « geïndividualiseerde behandeling » aan iedere plant te geven. Eerlijk gezegd geloof ik niet in dit scenario, waarin met name technologische innovatie – het wondermiddel waarmee we op de oude voet door kunnen gaan – het probleem op moet/kan lossen en Europa importeur van calorieën blijft, met daardoor verdere ontbossing van tropische wouden, etc.

Het tweede scenario berust behalve op het verlaten van chemische pesticiden op de opwaardering van de gezondste voedselregimes. Het derde scenario voegt daar de reconstructie van agrarische landschappen aan toe. Deze twee scenario’s steunen minder op nieuwe technologieën dan op bekende landbouwkundige technieken (roulatie van culturen, gebruik van hulp-insecten, etc.) en het herzien van voedselketens. Alle twee houden ook een vermindering van de consumptie van dierlijke producten in (vlees, eieren en melkproducten): een derde minder in verhouding tot het niveau van 2010 voor het tweede scenario, meer dan twee derde voor het derde scenario.

Waar de Europese Unie in het eerste scenario een importeur van calorieën blijft, versterkt zij in het tweede en derde scenario haar voedsel-soevereiniteit en wordt zij zelfs exporteur. Wat dat betreft zijn er nog verdere mogelijkheden door een vermindering van consumptie van dierlijke producten, dus van aan veeteelt gewijde oppervlaktes.

In de twee laatste scenario’s gaan de oppervlaktes van permanente weiden met respectievelijk 28% en 51% terug, en kunnen de bevrijde ruimtes zones met vegetatie van struiken en heesters of met bossen worden. « Bovendien kunnen de drie scenario’s door de transitie naar een landbouw zonder chemische pesticiden de balans van uitstoot, biodiversiteit en de algemene staat van ecosystemen verbeteren, » concludeert de synthese van de Inrae. De beide meest agro-ecologische scenario’s kunnen bovendien « bijdragen aan de verbetering van de voedselsoevereiniteit, de voeding en de gezondheid van de volkeren in Europa ».

In alle drie scenario’s, zo onderstrepen de auteurs, is er de noodzaak van « sterk en gecoördineerd » beleid dat informatie aan consumenten, nieuwe commerciële verdragen, nieuwe labels en waarmerking van producten, steun aan landbouwers, de verandering van het Europese gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB), etc. bevordert.

Maar helaas stuit deze indrukwekkende studie en de realisering van deze scenario’s – mijn voorkeur gaat duidelijk uit naar het derde scenario – op fikse hinderpalen: talrijke dwarsliggende Europese lidstaten, waaronder Frankrijk, geven bij de in voorbereiding zijnde GLB (2023-2027) de voorkeur aan de besteding van Europese subsidies aan de intensieve landbouwsystemen die de meeste pesticiden gebruiken. Daarnaast zie ik in een aantal landen nog een mogelijke bedreiging van deze scenario’s, door de steeds rampzaliger gevolgen van de klimaatverandering die onverminderd doorgaat.

 

Geschreven in mei 2023

 

 

Binnendringende uitheemse soorten: plagen zo kostbaar als natuurrampen

 

Ze zijn minder spectaculair dan een aardbeving, minder bruut dan een storm. Invasieve exotische (uitheemse) planten- en dierensoorten kunnen evenwel net zulke belangrijke gevolgen hebben als natuurlijke catastrofes: volgens een onderzoek in het april-mei nummer van « Perspectives in Ecology and Conservation » hebben biologische invasies in de afgelopen veertig jaar financiële verliezen tot gevolg gehad vergelijkbaar aan die veroorzaakt door aardbevingen, cyclonen, droogtes of bosbranden.

Voor de onderzoekers van het CNRS (het Franse Centre National de la Recherche Scientifique) en de universiteit Paris-Saclay moet de omvang van dit fenomeen de aandacht op zich doen vestigen. Op basis van mondiale gegevens hebben zij de kosten van diverse natuurrampen en biologische invasies kunnen berekenen – invasieve soorten zijn hierbij gedefinieerd als door menselijke activiteiten geïntroduceerd met rampzalige gevolgen voor samenleving en milieu. Het resultaat: tussen 1980 en 2019 bedroegen de financiële verliezen door invasieve soorten 1200 miljard dollar tegen bijna 1900 miljard dollar door stormen en ongeveer 1100 miljard dollar door aardbevingen en overstromingen, 224 miljard dollar door droogtes en 140 miljard door bosbranden.

Het bedrag voor biologische invasies wordt echter zwaar onderschat: van meer dan 90% van de invasieve soorten is ooit de impact bestudeerd. « Het belang van dit onderzoek is niet het vaststellen van een risicohiërarchie, maar het tonen van de omvang van het probleem, want het onderwerp van invasieve exotische soorten is nog niet goed bekend de burgers en niet goed gekwantificeerd door experts, » aldus Arnaud Albert, belast met het onderzoek inzake invasieve exotische soorten bij het « Office Français de la biodiversité ». Hij heeft overigens niet meegewerkt aan dit onderzoek.

« De gevolgen van biologische invasies zijn moeilijk te vergelijken, » zegt Franck Courchamp, écoloog en onderzoeker bij het CNRS en auteur van het artikel. « Maar de economische dimensie van dit fenomeen stelt ons wel in staat een duidelijke boodschap af te geven en een maatstaf te creëren voor het evalueren van de verschillende effecten. »

Lagere landbouwopbrengsten, verslechtering van natuurlijke leefomgevingen, forse verstoringen van ecosystemen… de consequenties van invasieve soorten liegen er niet om en hebben een veelsoortig karakter. De Japanse ailanthus (hemelboom) en het heterofiele cederblad koloniseren wegen, rails en rivieren, en verhinderen zo het functioneren van deze infrastructuren. De zogeheten elektrische mier, in 2022 voor de eerste keer in Zuid-Frankrijk ontdekt, decimeert lokale mieren en andere ongewervelde dieren en destabiliseert zo de voedselketen. Deze invasies hebben ook de nodige gevolgen voor de menselijke gezondheid: in Europa zijn miljoenen mensen allergisch voor de ambrosia, en in de Verenigde staten veroorzaakt de zogeheten vuurmier jaarlijks meer dan 100.000 ziekenhuisopnames en een honderdtal doden. Bepaalde muskieten zijn dragers van ziekten als knokkelkoorts en zika. De invasieve exoten worden ook beschouwd als één van de vijf belangrijkste factoren van de neergang van de biodiversiteit.

Het onderzoek onthult bovendien dat de kosten ervan veel sneller groeien dan die van natuurrampen: in de periodes 1980-1999 en 2000-2019 zijn deze met 702% gestegen tegen 184% voor stormen en 115% voor bosbranden. De internationale handel vermenigvuldigt de introductie van nieuwe soorten en de klimaatopwarming bevordert vervolgens hun vestiging en verbreiding.

Hoewel landen aardbevingsbestendige flats bouwen, zouden ze ook de inspecties van de scheepsladingen kunnen versterken, plannen voor bioveiligheid kunnen opstellen en interventieteams kunnen ontwikkelen. Vandaag de dag staan slechts 88 dieren en planten op de zwarte lijst van invasieve soorten van de Europese Unie en de investeringen in preventie en beheersing zijn tien keer minder dan de door de invasies veroorzaakte financiële verliezen. Franck Courchamp: « De kosten van niets doen zijn heel groot en hoe meer men afwacht, hoe moeilijker en duurder het is deze biologische invasies te bestrijden. »

 

Geschreven in mei 2023

 

 

Media en struisvogelpolitiek

 

Vanochtend, zaterdag 20 mei, stond er een werkelijk briljant twee pagina’s tellend (historisch) artikel in het Franse dagblad « Le Monde » over de existentiële crisis van de economische wetenschap. Dit naar aanleiding van het eind juni in Lille te houden zesde internationale symposium economische filosofie. Belangrijk, want economen hebben invloed op politieke beslissingen als ook op de meningsvorming van het publiek met betrekking tot de gigantische problemen waarvoor de mensheid in dit tijdperk staat, waarin het antropocentrisch denken hoogtij viert. Economen, hun concepten, hun gereedschappen en hun recepten zijn volledig achterhaald door de natuur en de omvang van de steeds ernstiger klimaatcrisis met haar onherstelbare gevolgen. Is de economische wetenschap in staat afstand te nemen van het antropocentrisch denken, zich opnieuw uit te vinden en in haar modellen rekening te houden met alles wat leeft? Kunnen wij veranderen van een « roof-economie » in een « samen-veranderende economie »? De economische modellen moeten naar mijn heilige overtuiging systemische modellen worden met daarin geïntegreerd de analyse van onderlinge verbanden tussen alles wat leeft vanuit een biologisch gezichtspunt. Want op dit moment zijn de economische modellen niet in staat de totale monetaire waarde van de biodiversiteit, de onomkeerbaarheid van processen en de ethische dimensies van onze verhouding tot de natuur te integreren.

Zoals ik al jaren stel: onze sociale en economische visie op het milieu als een onbeperkte, louter ons ter dienst staande voorraad van hulpbronnen moet verlaten worden. En zo ook het waanidee dat technologische vernieuwing, die steeds nieuwe onoverkomelijke problemen schept, alle sociale en milieuproblemen kan oplossen. Wij – economen, andere wetenschappers en politici, als ook het grote publiek – moeten sociaal en economisch beseffen dat wij onlosmakelijk en gelijkwaardig deel uit maken van alles wat leeft op deze beperkte planeet (zonder nooduitgang), willen wij nog een kans hebben te overleven. En daar moeten we dus ook naar handelen.

Dat is voor een samenleving die is ingesteld op oneindige economische groei en consumptie, en waarin de economische modellen ervan uitgaan dat we uiteindelijk ongelimiteerde nieuwe energiebronnen uitvinden waarmee we onze levensstandaard kunnen handhaven of verbeteren geen prettige boodschap. De noodzakelijke modelvormingen betekenen immers dat wij ongelooflijk hard, ook in mondiaal opzicht, zullen moeten inleveren. Ons overleven met zoveel mensen op deze planeet houdt in dat wij hooguit voldoende hebben voor onze meest sobere behoeften en zeker niet voor de hebzucht van een ieder.

Wat mij hierbij opvalt, is dat in Nederland en Frankrijk hieraan veel te weinig aandacht wordt besteed, terwijl de pers naar mijn idee ook een maatschappij-kritische taak heeft ter bescherming c.q. handhaving van een democratische en leefbare samenleving. Ligt dat aan het intellectuele niveau van journalisten – nieuwsgierigheid en twijfel aan bestaande zekerheden zijn toch de basis van alle wijsheid – of is het een gebrek aan werkelijke betrokkenheid of het bewust weigeren van « slecht nieuws » om goedgelovige lezers niet voor het hoofd te stoten c.q. te verliezen? Is het een combinatie van deze elementen? Ik kan mijn lezers daar geen antwoord op geven.

Natuurlijk lees ik in de Nederlandse en Franse regionale pers geen uitgebreide artikelen over de plastic-vervuiling van de oceaan, over de schrikbarende teruggang van insecten en andere ongewervelde dieren door het gebruik van pesticiden, enzovoorts. Maar toch: artikelen of gepubliceerde ingezonden opinie-bijdragen spreken weliswaar over de gevolgen van bijvoorbeeld de klimaatopwarming, maar bestrijden de hierdoor veroorzaakte depressie bij met name jongeren met de opmerking: « Op vele gebieden gaat het juist hartstikke goed. » En zo wordt er bijvoorbeeld gewezen naar de elektrische auto, veel beter dan de op diesel of benzine rijdende auto’s. « Vergeten » wordt daarbij dat die elektriciteit meestal geproduceerd wordt door op fossiele brandstoffen draaiende energiecentrales of elektriciteit geproduceerd uit vloeibaar gemaakte steenkool, zoals gebruikelijk in Japan en Zuid-Afrika. Om over het gigantisch vervuilende gebruik van vloeibaar gemaakt leisteengas (met uitstoot van enorme hoeveelheden methaan) maar niet te spreken, evenals over de gigantische vervuiling van grondstofwinning voor batterijen voor elektrische auto’s. En hoewel het zou moeten gaan over verandering van het mobiliteitsgedrag van mensen, wordt daar niet gesproken. En zo kan ik, om met Freek de Jonge te spreken, nog uren doorgaan… Verheugd wordt vaak ook gereageerd op de mogelijkheid om bij het toenemend gebrek aan drinkwater zeewater te ontzouten. Maar dat is bepaald geen verheugend verschijnsel als je weet dat 100 liter zeewater 40 liter drinkwater oplevert tegen 0,89 euro per liter (normaal drinkwater kost gemiddeld 0,0023 euro per liter), dat de overige 60 liter zeer zout water weer in zee geloosd wordt, en dat dit hele proces van ontzouting zeer veel energie kost, met als gevolg een heel grote CO2-uitstoot.

Het is niet goed om mensen ten onrechte te laten dromen van een « groene » wereld bij handhaving van de gebruikelijke economische en sociale neoliberale modellen, waarin verondersteld wordt dat de markt regulerend optreedt. Het is veel beter de mensen te confronteren met de harde werkelijkheid en hun het besef bij te brengen dat er beslist anders gedacht en vooral ook gehandeld moet worden ,willen hun (klein)kinderen en toekomstige generaties nog een kans op overleven hebben.

 

Geschreven in mei 2023

 

 

Geopolitieke spanningen: een rem op het voldoen van schulden

 

Ten minste 54 landen op onze planeet zitten tot over hun oren in de schuld. Als er niets gedaan wordt om deze last te lenigen, kan – of, beter gezegd – zal hun situatie nog verder verslechteren en gaan lijken op die van de jaren 1980 en 1990. Daar kennen we de gevolgen van: zeer snel toenemende inflatie, opstanden, politieke instabiliteit en een forse vertraging in economische ontwikkeling. De kloof tussen rijk en arm voegt zich dan bij de geopolitieke spanningen in een toch al instabiele wereld.

Schulden zijn niet alleen een aaneenschakeling van abstracte en pijnloze cijfers. Zij zijn de oorzaak dat in Pakistan voedselsubsidies zijn afgeschaft, dat in Laos het budget van de gezondheidszorg sterk is teruggebracht, dat in Sri Lanka een 60.000 kinderen lijden aan ernstige ondervoeding, en zo kan ik – om met Freek de Jonge te spreken – nog uren doorgaan. Het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties heeft berekend dat de 25 landen die het zwaarst in de schulden zitten ook nog eens 20% van hun belastinginkomsten moeten besteden aan het aflossen ervan.

Een gegeven hierbij is de nieuwe context van geopolitieke versnippering die de herstructurering van schulden moeilijker maakt. Het profiel van de schuldeisers is in de laatste decennia heel anders geworden. De leden van de « Club van Parijs » (22 landen, waaronder de Verenigde staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk) hadden in 1996 39% van de schulden van de landen met een laag inkomen in handen, terwijl dat vandaag de dag slechts 11% is. Nieuwe landen, met name China, spelen hierin een steeds grotere rol. China is nu de belangrijkste schuldeiser van de helft van de landen met een laag inkomen. Volgens « AidData » van de Amerikaanse universiteit William and Mary heeft China in de laatste twintig jaar 843 miljard dollar uitgeleend. Dit gegeven « voegt zich bij de moeilijkheden van de herstructurering van schulden » kan men lezen in een in april gepubliceerd rapport van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), want zij « die niet deel uitmaken van de Club van Parijs zijn vaak een voor ieder geval aparte behandeling van de schuld overeengekomen. »

De schuld van China is niet meer alleen het probleem van arme landen, maar van de hele wereld. Voordat aan herstructurering kan worden begonnen, moeten alle schuldeisers daarmee akkoord gaan. En daar beginnen de moeilijkheden. De directrice van het IMF, Kristalina Georgieva: « De geopolitieke versnippering maakt de oplossing van crises van de soevereine schulden een stuk moeilijker, in het bijzonder wanneer de belangrijkste officiële schuldeisers verdeeld zijn langs geopolitieke lijnen ». De westerse landen, met de VS als eerste, beschuldigen Peking ervan de onderhandelingen te vertragen. Tijdens een bijeenkomst van de ministers van financiën van de G20 in februari riep de Amerikaanse Janet Yellen China op om beter mee te werken « aan voor de in moeilijkheden verkerende landen in ontwikkeling belangrijke schuldbehandelingen ».

Te midden van de geschilpunten eist Peking dat de internationale financiële instituties, zoals het IMF en de Wereldbank, meedoen aan de herstructurering van de schulden middels het afzien van een deel van hun schuldvordering en het afzien van hun statuut van « bevoorrechte schuldeiser » dat hen in staat stelt leningen eerder terug te laten betalen dan andere schuldeisers. De westerse landen gaan daarmee niet akkoord, zeggen dat de Wereldbank zo ook haar marktwaardering zou kunnen zien verslechteren en daardoor geen leningen met een lage rente meer aan staten kan toekennen. Peking laat daarop weten dat men haar vraagt regels toe te passen die zonder haar dertig jaar geleden zijn vastgesteld en wijst met een beschuldigende vinger op de verantwoordelijkheid van private schuldeisers. En Peking heeft wat dat betreft geen ongelijk: de laatsten hebben 19% van de uitstaande bedragen van de schuld van de arme landen in handen, tegen 8% 25 jaar geleden. Het zijn niet meer een paar banken die bij elkaar geroepen moeten worden om een akkoord over een herstructureringsplan te verkrijgen, maar de veel talrijkere bezitters van obligatieleningen die erg terughoudend zijn wat betreft het doen van concessies.

Het IMF laat daarbij ook nog weten dat de schulden van de landen met een laag inkomen steeds risicovoller en moeilijker te herstructureren zijn, doordat ze niet in de publieke boekhouding te vinden zijn of doordat zij als onderpand grondstoffen of infrastructuren hebben. Een door de G20 opgesteld gemeenschappelijk herstructureringskader, in de hoop dat China en de Club van Parijs daarmee akkoord zouden gaan, had geen succes. Zoals de econoom Brad Setser in een door de Amerikaanse « Council on Foreign Relations » gepubliceerde nota schreef: « Geen enkel coördinatiekader tussen landen-schuldeisers kan functioneren als deze landen onvoldoende zaken gemeen hebben om gezamenlijk te werken. »

Terwijl de schuldeisers onderhandelen, vechten landen die vrijwel of helemaal niet meer hun schulden kunnen aflossen, zoals Tunesië, Ghana of Egypte, voor hun overleving. Sinds twee jaar onderhandelt Zambia over een akkoord inzake haar schuld. De herstructurering van schulden verplicht landen om in hun uitgaven te snijden en hun toevlucht te zoeken in « urgentie-leningen » tegen hoge rentes. « Ik geloof niet dat we met veel nalatigheid in het aflossen van schulden te maken krijgen, want dat kost staten heel veel geld, » aldus in januari Masood Ahmed, voorzitter van de Amerikaanse denktank « Center for Global Development ». Inderdaad brengt het niet aflossen van schulden het risico met zich mee van een verslechtering van haar soevereine marktwaarde en daarmee een toename van de leenkosten. Ahmed: « Het aflossen van een ondraaglijke schuld leidt zo eerder tot crises in de ontwikkeling van de betreffende landen dan tot crises in de schuldposities. » Anders gezegd: een grote schuldencrisis resulteert in het snijden in sociale uitgaven en infrastructuren van de betreffende landen. Als China, de VS en Europa zich niet heel snel met elkaar verstaan, zijn ze verantwoordelijk voor een enorme ontwikkelingsvertraging van landen die een vijfde van de aardbewoners herbergen, met alle gevolgen van dien.

 

Geschreven in mei 2023