Civis Mundi Digitaal #135
Bespreking van Paul Frissen, De integrale staat, Kritiek van de samenhang, Boom, 2023.
Het boek kan worden opgevat als een kritische beschouwing van het systeemdenken, in het bijzonder met betrekking tot de relatie overheid-maatschappij. Die kritiek is erop gebaseerd dat we weliswaar verlangen naar ordening en aan orde de voorkeur geven boven chaos, maar Frissen etaleert de nadelen van onze ordeningen. De onderliggende krachten werken homogeniserend en gelijkschakelend. Die drang naar ordening is zo sterk, dat we onderdanigheid aan het systeem accepteren. Die onderdanigheid is weliswaar niet zozeer bedoeld, maar eerder het impliciete gevolg van onze zucht naar het alsmaar verder perfectioneren van onze ordeningen. Die hebben niet alleen ieder voor zich een eigen systematiek, maar de ordeningen zijn ook onderling verweven. Het opleidingssysteem, zo stelt Frissen als voorbeeld, werkt ook door in de arbeidsmarkt. Het bezit van diploma’s weegt zwaar en opent in veel gevallen de toegangsdeur naar functies en maatschappelijk hoog gewaardeerde functies.
Ordenen is politiek
Centraal in het boek staat de behoefte aan ordening. Overheidsbeleid veronderstelt ordening. Dat ordenen wordt opgevat als noodzakelijk om tot beleidsvorming te komen, maar ordenen is geen neutrale handeling. Het ordenen is zelf politiek. De werkelijkheid wordt geclassificeerd en juist die classificaties hebben doorslaggevende politieke werking. Om te begrijpen hoe macht in een samenleving functioneert, moeten we niet zozeer kijken naar de formele structuren, die dragers zijn van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, maar juist naar de werking van ordeningen. Met uiteraard een verwijzing naar Foucault die deze mechanismen heeft geproblematiseerd. Die mechanismen krijgen in het boek veel aandacht. De voorbeelden zijn treffend. Zoals de Citotoets die ons helderheid moet brengen over aanleg en capaciteiten van leerlingen maar waarvan de impact veel verder gaat dan de meting op zichzelf.
Het boek verheldert de veelomvattende en diepe werking die ordeningen hebben. We worden als vrije mensen geboren, maar gaandeweg worden we geconfronteerd met systemen waar we ons maar moeilijk aan kunnen onttrekken. De werking van die systemen is voor een belangrijk deel impliciet. We beschouwen ze vaak als vanzelfsprekend. Ze hebben totalitaire kenmerken zonder dat we ons dat realiseren. Die invloed kunnen we beschrijven op niveau van ons alledaags handelen, maar Frissen vraagt ook aandacht voor de totalitaire effecten van onze sturingsmechanismen. Het uitgangspunt is homogeniteit: de wereld is een geheel van elementen die onderling logisch samenhangen. Bij afwijkingen zijn we geneigd die in te passen in en gelijk te schakelen met ons allesoverheersend wereldbeeld, dan wel als betekenisloos terzijde te schuiven.
Ons stelsel van regels is een fraai voorbeeld van een ver doorgevoerde homogeniteit. Regels dienen onderling consistent te zijn. Wat een rechter in Rotterdam besluit, dient ook werking te hebben in Sas van Gent en Delfzijl. We hebben waarden op een zodanige wijze geoperationaliseerd, dat de daarop gebaseerde praktijken niet meer overeenstemmen met de onderliggende waarden. Sterker nog, er kan sprake zijn van tegenstellingen. Zo is ons juridische systeem gebaseerd op rechtvaardigheid en gelijkheid, terwijl de praktijk tal van voorbeelden toont, waarin uitspraken van rechters niet worden beleefd als rechtvaardig. Regels gelden voor ieder in gelijke mate, maar steeds weer blijkt, dat inschakeling van de juiste juridische deskundigheid tot welgevalliger uitspraken leidt.
Deleuze
Ook is aansprekend, dat het lineaire doel-middel-denken onderwerp vormt van kritiek. Naar Deleuze verwijzend, doet een instrumentele benadering bij beleidstrajecten geen recht aan de wijze waarop de werkelijkheid is geplooid. Men gaat dan uit van een eenvoudig beeld van de werkelijkheid die echter meervoudig is. Wanneer we die pluriforme samenleving willen ordenen, tasten we in wezen de pluraliteit ervan aan. We zouden oog en oor moeten hebben voor verschillen, in plaats van die weg te harmoniseren. Dan gaan we , zo stelt Deleuze, nogal slordig om met de werkelijkheid en met de daarin aanwezige verschillen.
Het uitgangspunt van een complexe werkelijkheid wordt in het boek uitvoerig en meervoudig gedemonstreerd. Frissen stelt zich buitengewoon kritisch op tegenover de beleidsmodellen die thans dominant zijn. Zo hebben we onze opvattingen over totstandkoming van beleid in juridische kaders vastgezet. De eenduidigheid is zo wettelijk veranderd. We menen dat we door gedetailleerdheid helderheid kunnen bereiken en vergeten dat we daardoor de meervoudige en dynamisch werkelijkheid in statische en EENvoudige kaders persen. We kunnen een perfect systeem ontwerpen maar dat moet vervolgens zijn waarde bewijzen in een werkelijkheid die verre van perfect is. Dat leidt tot een voortdurende noodzaak het systeem aan te passen, zonder dat we de pretentie van volmaaktheid ter discussie stellen. Maar dergelijke reparaties werken niet en hebben niet zelden als effect dat het systeem nog complexer wordt. Het onderliggend beleidsperspectief kan erdoor nog verder verengen, wat vervolgens ten koste gaat van de ontvankelijkheid van een beleidssysteem voor de maatschappelijke werkelijkheid.
Beeld en werkelijkheid
Het boek werp ook vragen op. Zoals de vraag, wat het alternatief is voor ons instrumentele denken en handelen in politiek en beleid. Frissen verwijst naar constructies als de X-curve van transities zoals die door Drift is uitgewerkt of de kwadrantenbenadering die binnen de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur veel wordt gebruikt. Dergelijke benaderingen kunnen ook worden opgevat als constructies. Ze pogen een min of meer geordende kijk mogelijk te maken op processen die buitengewoon complex zijn. Het is niet moeilijk dergelijke constructies van kritische opmerkingen te voorzien, maar dat zou enigszins flauw zijn. Het onderliggend probleem is, dat we de werkelijkheid als zodanig niet kunnen kennen, zoals Kant stelt, en dat we in wezen geen ander alternatief hebben voor het benaderen en onderzoeken van de werkelijkheid dan constructies van de werkelijkheid te maken. Door te ordenen vormen we ons afbeeldingen van de werkelijkheid die we vervolgens voor werkelijk houden. Werkelijkheid en afbeelding vallen samen. Het is, bezien vanuit het constructivisme, de enige mogelijkheid om te proberen tot inzicht te komen en vervolgens vat op de werkelijkheid te krijgen.
Heb ik iets in het boek gemist?
Wellicht de benadering van Michel Serres, die stelt dat wat we buitensluiten door onze ordeningen weleens de kiemen zou kunnen bevatten voor echte vernieuwing. Hoe de chaos ons een boodschap heeft te vertellen. Of, nog een stap verder, hoe een wezenlijk kenmerk van onze systemen niet zozeer is wat onze systemen omvatten, maar juist wat ze buitensluiten. Niet de inhoud van een systeem is bepalend, maar juist de buitensluitende werking. Dat betekent dat we onze inspanningen minder moeten richten op verbetering van het bestaande perspectief, maar dat we juist aandacht moeten geven aan wat buiten het perspectief is gelegen.
Het boek heeft als meerwaarde, dat het onverbiddelijk demonstreert dat we zijn vastgelopen in onze ordeningen. Dat kan dan worden toegeschreven aan ons streven naar perfectie. Overheidsbeleid dient perfect te zijn. Dat betreft de inhoud ervan. Er is geen ruimte voor tegenstrijdigheid, zelfs niet van zeer ondergeschikte aard. Maar het geldt ook voor de wijze waarop beleid tot stand dient te komen. De beginselen van behoorlijk bestuur hebben een uitwerking gekregen, die niet alleen vertragend werkt, maar die, veel ernstiger, in zijn tegendeel kan verkeren. Hoe het streven naar gelijkheid oorzaak kan worden van nieuwe ongelijkheden.
De zucht naar perfectie
Het streven naar perfectie opgeven als een onbereikbaar doel, staat haaks op het betekeniskader van de moderniteit. Daaraan ligt immers de veronderstelling ten grondslag dat de werkelijkheid kenbaar en manipuleerbaar is. Dat leidt ertoe dat we de werkelijkheid telkens weer plooien naar onze ambities en zo illusies creëren en in stand houden. Het zijn processen van zelfbevestiging. Logisch ook, omdat erkenning dat we ons op de verkeerde weg bevinden en afscheid moeten nemen van maakbaarheid als metgezel, zowel pijnlijk als onvermijdelijk is.
Het komt erop neer dat we tot het inzicht moeten komen dat de onafhankelijkheid die we met de moderniteit bereikt dachten te hebben, bron is geworden van nieuwe afhankelijkheden. Wat we voor vooruitgang houden, zoals nieuwe technologie, noodzaakt ons tot aanpassingen. Nieuwe technologie stelt eisen. De wereld moet worden aangepast, opdat gebruik kan worden gemaakt van de voordelen van nieuwe technologie.
Daarmee kan het boek worden opgevat als een vurig en overtuigend pleidooi voor fundamentele verandering. Maar hoe vaak toont de ervaring niet dat goedbedoelde pogingen tot ingrijpende verandering vastlopen vanwege strijdigheid met bestaande regels en bevoegdheden van formele instituties? Om meervoudigheid en dynamiek toe te laten, lijken twee condities relevant. Allereerst pleit dat voor het uitgangspunt van subsidiariteit. Dat betekent de keten van verantwoordelijkheden en bevoegdheden sluiten op een zo laag mogelijk niveau. Dus niet langer een subsidie aan een gemeenschapshuis laten struikelen vanwege Brusselse regelgeving. Dat biedt mogelijkheden om overheidsbeleid weer betekenisvol te maken voor burgers. Op de tweede plaats is een pleidooi op zijn plaats voor experimenteerruimte, vooral ook in juridische zin. De omslagen waar we voor staan, vragen ruimte voor het ontwerpen van nieuwe systemen en ruimte om die op hun praktijkwaarde te verkennen via experimenten.
Inhoudelijk is aan de orde dat we tot nieuwe arrangementen komen voor het dragen van verantwoordelijkheid. Doorbreken dus van de vrijblijvendheid die ons burgerschap thans kenmerkt. Nieuwe vormen dus voor het inhoud geven aan collectieve verantwoordelijkheid die betekenisvol zijn voor burgers en die de anonimiteit verdringen die thans dominant is. En vooral dus de gedwongen en geconstrueerde homogeniteit doorbreken en variatie gaan waarderen als een voorwaarde voor continuïteit. Die gedachte is ook in eerdere publicaties van Frissen terug te vinden, zoals in De staat van verschil uit 2007.
Het onvolmaakte
Die transformatie is niet eenvoudig, zoals tal van ervaringen tonen. Het vraagt een doorbreking van het instrumentele denken en handelen. En acceptatie dat de ideale samenleving niet bereikbaar is. Het helpt niet om doelen nog perfecter en genuanceerder te duiden. Om kunnen gaan met het onvolmaakte is nodig maar niet eenvoudig. Het vraagt erkenning dat de worsteling voor verandering existentieel is. Om kunnen gaan met het onvolmaakte en tegelijkertijd er geen genoegen mee nemen, vraagt een diepe motivatie. En het perspectief dat de worsteling tussen droom en daad zelf het leven is. Dat het niet halen van targets ons vooral nieuwsgierig maakt in plaats van een dergelijke ervaring betekenis te geven in termen van falen en fouten. De vraag stellen dus waarom plannen die we rationeel hebben bedacht, niet het gewenste resultaat opleveren. Aandacht geven aan het buitengeslotene. De eigen rationaliteit van de chaos onderzoeken, die ons veel kan leren over onze eigen denk- en daarop gebaseerde handelingspatronen.
In een dergelijk perspectief past niet het gelaten aanvaarden van complexiteit maar op zoek te gaan naar de bronnen van complexiteit en chaos. Dan is niet langer de vraag doorslaggevend of we de gestelde doelen hebben bereikt, maar of we de juiste inspanningen hebben ondernomen. Hebben we slechts meebewogen met de stroom, of hebben we de aandacht gericht op de stroom zelf? Zijn we onderdanig geweest of zijn we ons bewust geworden van de eigen positie en hebben we ernaar gehandeld? Het gaat in het leven niet om wat we hebben bereikt, maar om wat we eraan hebben gedaan. Zo beschouwd is De integrale staat een verdienstelijke poging tot ontrafeling van de complexiteit waar we zelf de constructeurs van zijn geweest en nog steeds zijn.