Deel 6. Personalisme en federalisme bij Denis de Rougemont (1906-1985)

Civis Mundi Digitaal #139

Denis de Rougemont

 

“Zowel bij Mounier als bij De Rougemont gaat het om vernieuwing van de maatschappij, die zij evenzeer noodzakelijk achten als Marx [...waarbij] de persoon niet in de maatschappij ten onder zal mogen gaan... De maatschappij zal zo geordend moeten zijn, dat de persoon in vrijheid zichzelf kan zijn... De persoon staat niet los van de gemeenschap, maar hij kan alleen voor en door de gemeenschap zijn [en mag niet] het slachtoffer worden van de macht, hetzij de staat, hetzij van het kapitaal of van een bepaalde klasse,” aldus Bernard Delfgauw in De wijsbegeerte van de 20e eeuw (p124). Hij beperkt zich tot het Franse personalisme. Andere filosofen die hiertoe behoren in het hier besproken boek, bespreekt hij bij de levensfilosofie en de existentiefilosofie. De bijdrage in dit boek over De Rougemont is van Ger Groot. 

Bij De Rougemont kreeg het personalisme aanvankelijk vorm in zijn dagboeken (1926-1946) als tegenbeweging tegen het nationaalsocialisme en fascisme. Daarna zou Europa worden herboren in federatief verband. Te vergelijken met zijn geboorteland Zwitserland waar heterogene bevolkingsgroepen samen een federatie vormen op kleinere schaal, met eerbiediging van hun verschillende opvattingen, talen en gewoonten (p233).

De Rougemonts visie werd onder meer beïnvloed door het protestantisme – zijn vader was dominee –  en zijn reis door Midden-Europa in 1928-29. Verder door de spirituele werken van zijn landgenoot Paracelsus en van Emanuel Swedenborg, wiens “goddelijke oorsponkelijkheid” hem inspireerde (p212). Begin jaren ’30 krijgt hij een baan in Parijs. 

De term ‘personalisme’ neemt hij over van de van oorsprong joodse Rus Alexandre Marc: “wij zijn individualisten noch collectivisten, wij zijn personalisten” (p213). Het personalisme is “een verdediging van de totale mens tegen alles wat hem wil mechaniseren, diskwalificeren, ontdoen van elk geestelijk, scheppen geweld,” schrijft De Rougemont in 1932. Hij behoort tot de initiatiefnemers van het tijdschrift L’ordre nouveau (De nieuwe orde) en maakt kennis met Mounier, de oprichter van het personalistische tijdschrift Esprit in 1932.

 

https://www.vrijspreker.nl/wp/2019/11/collectivisme-versus-individualisme/

 

Kritiek op het collectivisme en de massamens

Evenals het marxisme heeft hij kritiek op de liberale maatschappij, waar in de gemeenschap teloor gaat in losse individuen en de arbeid wordt gedehumaniseerd. Hij ziet echter de mens niet als primair een economisch wezen. “De filosofie van de Persoon vormt de tegenvoeter tegen de communistische filosofieën,” schreef hij aan Mounier, die in 1936 zijn Manifest ten dienste van het personalisme zou publiceren (p214). De Rougemont is hem voor met zijn boek Politique de la personne (Politiek van de persoon, 1934, vertaald als Persoonlijkheid als roeping van deze tijd). De roep(ing) tot actie en verantwoordelijkheid is een belangrijk thema, mede ontleend aan het protestantisme.

Hij zet zich af tegen het collectivisme en de ‘massamens’, zoals de Spaanse filosoof Ortega y Gasset in De opstand der horden, later vertaald als De opstand van de massamens. Het humanisme dat de persoon laat opgaan in de mensheid, ziet hij niet als wenselijk alternatief, zoals het personalisme. “De persoon is een wezen dat bestaat in verhouding tot een andere persoon... De ontdekking... van het gij,” luidt zijn tautologsche omschrijving. 

 

 

Roeping, engagement en maatschappijkritiek

De persoon is ook een geestelijk wezen met een (persoonlijke) roeping die tot uiting komt in zijn handelen, dus een actor die verantwoordelijkheid neemt. Denken met de handen (1936) heet dat in een latere titel. “Ik ben persoon in de mate waarin mijn handelen zich afhankelijk weet van mijn roeping... De persoon wordt daarin aangesproken door een transcendente werkelijkheid die hem roept” (p217-220). Uit zijn formulering blijkt het christelijke karakter van zijn personalisme.

Politiek engagement luidt de ondertitel van Politique de la personne, vertaald als Onze politieke verplichtingen. De Rougemont stelt zich op als geëngageerd intellectueel met “de roeping... de publieke opinie te leiden” (p222).

Hij bekritiseert de burgerlijke cultuur en het liberalisme, het marxisme en het nationaalsocialisme.

In maart 1936 neemt hij deel aan een massabijeenkomt met Hitler, die hij meer ervaart als een pseudo-religieuze bijeenkomst dan als een politiek spektakel, met “een collectieve liefde voor de Führer, die als een seculiere godheid de samenleving aaneensmeedde” (p224). Het is een antwoord op de individualisering door het individu te laten opgaan in een groter nationaal geheel. “Dit totalitarisme weet echter geen werkelijke gemeenschap te (her)stichten” (p225). Het is afgesneden van de persoon en de persoonlijk vrijheid als bron van culturele schepping. De Rougemont ziet meer heil in cultuur dan in politiek en bovenal in de persoon, die tot zijn ongenoegen “een ondergeschikt element is geworden in de marxistische klasse of het nationaalsocialistische volksbewustzijn” (p226). De persoonlijke roeping en verantwoordelijkheid gaat zo verloren in de collectiviteit.

 

 

 

Persoon en liefde

“Persoon en liefde zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. en vormen de grondslag van de westerse cultuur,” is de teneur van zijn studie L’amour at l’occident (De liefde en het Westen, 1939 vertaald als Liefde en Avondland). De romantische liefde is typisch westers en gaat terug naar de Provençaalse troubadours. Hij vergeet Perzische equivalenten, bijv. de mystieke poëzie van Rumi, zie elders in dit nummer, maar wijst wel op de oosterse oorsprong van het karthaarse gnostische dualisme. En hij wijst op de religieuze kant van de hoofse poëzie die hij verbindt met de ketterse Katharen. De Vrouwe zou een geheim symbool zijn voor de Godheid en de gepassioneerde liefde zou van mystieke aard zijn (zoals bij Rumi). 

 

 

“Het romantisch liefdesideaal... is het verhaal...van de Eros om mystieke transcendentie om te zetten in een emotionele intensiteit... Door vulgariteit wordt volgens Rougemont ook het moderne liefdesideaal gekenmerkt... die op gespannen voet staat met het duurzame huwelijk.” Echtscheiding is “een ‘gewoon’ verschijnsel geworden” (p229).

“Het huwelijksideaal dat Rougemont verdedigt tegen de droom van de amour passion heeft werkelijk oog voor de ander als persoon, die bemind wordt omwille van de persoon... De ware liefde, pijler van de christelijke cultuur die het Westen gevormd heeft, kan slechts de liefde tot de persoon zijn in haar unieke concreetheid.” Hij heeft ook kritiek op de “overmatige cultus” van het seksuele, die vooral blijft steken in lichamelijke liefde en zich niet ontwikkelt tot “agapè, de liefde tot de ander omwille van de hem- [of haar]zelf” (p23,232).

 

https://www.unine.ch/unine/home/alumni/denis-de-rougemont.html

 

Federalisme 

Rougemonts federalisme is beïnvloed door Du pincipe fédératif van de utopische socialist Proudhon uit 1863: “De staat... mag slechts wetten uitvaardigen ‘die berusten op het persoon-zijn van de mens, [en is] verplicht in de eerste plaats rekening te houden met met de natuurlijke verscheidenheid der persoonlijkheden’.” Op grond hiervan verzet Rougemont zich tegen het étatisme van een natiestaat “met een geüniformeerde nationele identiteit”. Hij streeft naar “evenwicht tussen het ene en het verscheidene”. Daarbij verwijst hij naar het protestantisme met zijn federatief verband van betrekkelijk autonome kerken en naar de federatie van Zwitserse kantons. 

De federatie dient “recht te doen aan iedere persoon” (p234,235). Het is niet de bedoeling dat de unieke persoon opgaat in een eenheid.

In 1940 wordr hij officier in het Zwitserse leger. Zijn kritiek op de nazi’s botst met de Zwitserse censuur, die geen Duitse vijandschap wil uitlokken. Hij grijpt de kans om naar de VS te gaan voor een lezingentournee en gaat daar werken voor de Franse radio-afdeling. Daar krijgt hij oog voor de bijzondere taak van Europa, die ligt in de toekomstige vereniging van het continent waarvoor hij zich van harte inzet. “Vanaf zijn terugkeer in Europa zal Rougemont onvermoeibaar geëngageerd blijven aan de Europese zaak” (p236,237).

In Parijs verdringen het atheïstische existentialisme en het communisme van Sartre c.s. het christelijke personalisme. Hij verzet zich tegen de kritiek van Sartre op de Eurpese erfenis. In 1950 opent hij een ‘Europees Centrum voor Cultuur’ in Genève, “waaraan hij tot zijn dood in 1985 leiding zal blijven geven. De cultuur... kan volgens Rougemont de grondslag vormen van een verenigd Europa... omdat het continent bijeengehouden wordt door een gemeenschappelijke beschaving die door de onuitputtelijke rijkdom van de plaatselijke verschillen heen zichtbaar wordt... Kernmomenten daarvan vat Rougemont samen in zijn boek Het westerse avontuur (1957)”.

Het individuele en het sociale vormen twee polen, zoals ook vrijheid en verantwoordelijkheid. “Onder invloed van het christendom ontstaat de persoon als ‘de mens die op weg is, de viator’” (p238). Dit uit zich ook in de vooruitgang. De dynamiek van Europa ligt in de combinatie van vitaliteit, levenswil en roeping (vitalité, volonté de vivre et vocation). Hij heeft weinig oog voor het kolonialisme, het slavernijverleden en andere Europese excessen, waartoe ook het totalitarisme en de totale oorlog behoren. 

Hij heeft “een afkeer van de oppermacht van het economische” en heeft oog voor de diversiteit van de cultuur van Europa, die niet onder druk mag komen te staan van de eenwording. Op de vraag of het nationalisme valt uit te roeien, dat de laatste decennia weer sterker de kop opsteekt, maar steeds aanwezig was, zei hij dat het kan worden vervangen door te werken met regio’s. Hoe dat vorm zou kunnen krijgen wordt niet vermeld.