Overzicht van het denken van Hans Achterhuis

Civis Mundi Digitaal #142

door Piet Ransijn

Bespreking van Leonie Wolters, Op zoek naar betekenis. De woorden van Hans Achterhuis. ISVW (Internationale School voor Wijsbegeerte), 2022.

 

 

Dit boek bestaat uit een doorlopend interview en houdt het midden tussen filosofie en journalistiek. Inhoudelijk krijgt filosofie de nadruk. Het boek is laagdrempelig en toegankelijk geschreven in spreektaal aan de hand van vragen door de geschiedkundige Leonie Wolters, die gespecialiseerd is in ideeëngeschiedenis. Wie het interesseert, leest het achter elkaar uit. Achterhuis (1942) verbindt voortdurend zijn filosofie met zijn rijke levenservaring van ruim tachtig jaar. Het is typerend voor de wijze van filosoferen van “een filosoof midden in de wereld”, zoals de titel van de inleiding luidt, die begint met biografische gegevens.

 

Biografie

Geboren in Hengelo in 1942 in een gematigd protestants gezin, “midden-orthodox zoals dat heette”. (p19) Al ruim zestig jaar gehuwd, drie kinderen komen langs in het boek en diverse kleinkinderen. Hij studeerde theologie, maar werd ‘bekeerd’ tot de filosofie door kennismaking met het werk van Albert Camus, waarop hij in 1967 promoveerde in Straatsburg, aan de universiteit waar ook Goethe en Albert Schweitzer studeerden. Daarna werkte hij voor het Werelddiaconaat van de Hervormde Kerk op het gebied van hulpverlening en ontwikkelingsprojecten in de Derde Wereld. Zijn eerste bestseller is Filosofen van de derde wereld (1975).

Vervolgens werd hij docent sociale filosofie bij de afdeling andragologie aan de Universiteit van Amsterdam, een soort opvoedkunde voor volwassenen, die jammerlijk niet van de grond komt. Daarover gaat zijn tweede bestseller De markt van welzijn en geluk: Een kritiek van de andragogie (1981), besproken in CM30. Daarna krijgt hij een aanstelling bij de faculteit filosofie aldaar. In 1988 werd hij bijzonder hoogleraar milieufilosofie in Wageningen en van 1990 tot zijn pensioen in 2007 was hij hoogleraar in de filosofie van de techniek aan de Universiteit van Twente. Van 2011 tot 2013 was hij de eerste Denker des Vaderlands, mede vanwege zijn vermogen om de actualiteit in een groter verband te plaatsen. 

 

Typering

Behalve door Camus werd hij beïnvloed door denkers als Karl Marx, Ivan Illich, René Girard, Michel Foucault en vooral Hannah Arendt, aan wie hij zijn laatste boek heeft gewijd, besproken in CM129. Dit titel van dit boek Ik wil begrijpen is bij uitstek op hemzelf van toepassing. Diverse boeken schreef hij samen met anderen. Zijn denken kenmerkt zich door engagement, dialoog en discussie. Dat laatste komt vooral tot uiting in het boek dat hij schreef bij zijn pensioen: Zonder vrienden geen filosofie (2011), besproken in CM14. Daarin schrijft Wim Couwenberg onder meer:

“Achterhuis is in staat niet alleen kritisch te staan tegenover de tijdgeest, maar ook tegenover zijn eigen denken... Voor Achterhuis is belangrijk zichzelf te kunnen herroepen. Hij denkt niet alleen tegen anderen, maar ook tegen zich zelf, aldus de nieuwe Denker des Vaderlands. Dat is voor een intellectueel een prijzenswaardige eigenschap.” (CM14: ‘Achterhuis een linkse politieke denker die linkse zelfkritiek niet schuwt’, CM19: ‘Een nieuwe Denker des Vaderlands: van tegendenken naar méédenken’)

 

https://debalie.nl/programma/techdenkers-een-werkloze-toekomst-17-03-2022/

Techniekfiosofie was zijn laatste leeropdracht 

Hoofdthema’s

Aan het eind van deze bespreking volgt een overzicht van zijn boeken. Daarin komen dede volgende hoofdthema’s naar voren: de Derde Wereld, het marktdenken, gekoppeld aan schaarste en utopie, techniek en geweld. Dit dekt de lading van zijn werken niet. Hij schreef ook boeken over individuele filosofen en schrijvers als Camus, Coetzee en Arendt.

Hij wil de ervaring van schaarste begrijpen in een tijd van ogenschijnlijke overvloed en onderzoekt de mechanismen daarachter en achter de uitbraken van geweld die onze tijd teisteren en hoe dit alles samenhangt met het utopisch denken en de gevaren daarvan. Het zijn vooral sociale en politieke thema’s die Achterhuis in een breder filosofisch perspectief plaatst. Hij kan daarom vooral beschouwd worden als sociaal en politiek filosoof, zoals ook Hannah Arendt, de filosofe met wie hij zich het meest verwant voelt.

Er zijn ook thema’s waar hij weinig affiniteit mee heeft, zoals ethiek en levenskunst.“We kunnen niet bij hem terecht met vragen over hoe we moeten leven. Wel kunnen we iets leren over waarom we denken en leven zoals we doen, om vervolgens te bedenken hoe dat ook anders zou kunnen... Achterhuis zegt: “Je moet daar dan ook op een bepaalde manier je leven op inrichten... Show don’t tell.” (p10,199)

Giovanni Rizzutoschrijft daarover: “Achterhuis vindt levenskunst maar niks, hij krijgt er naar eigen zeggen de kriebels van. Zijn grootste bezwaren zijn een overschatting van de menselijke autonomie en de terreur van algemene levenswijsheden die het individu met zijn persoonlijke levensverhaal tot leidraad moeten dienen... Volgens Dohmen heeft de levenskunst die hij bepleit wel degelijk oog voor kleine persoonlijke verhalen en staat zij kritisch tegenover een maakbaarheidsdenken... en daarmee kanttekeningen plaatst bij onze autonomie.” (CM26Joep Dohmen en het echec van de (westerse) levenskunst’, Zie verder CM138).

 

https://www.onderwegonline.nl/4089-tijdgeest-of-bijbel 

Tijdgeest

Enerzijds pas zijn denken in de tijdgeest, vandaar zijn bestsellers, anderzijds gaat zijn denken er tegenin. Hij noemt dit ‘tegendenken’ in zijn gelijknamige boek. Hij schuwt daarbij ook de discussie met zichzelf niet. “Wat hij vooral opmerkt is hoe zeer de tijdgeest is opgeschoven van links naar rechts... Hij pleitte voor een evenwicht tussen markt, staat en burgermaatschappij.” (p11)

De balans verschoof sinds de jaren tachtig van de staat naar de markt, die ondanks de kritiek op het neoliberalisme nog oppermachtig is. Maar de coronacrisis liet zien wat de staat in tijden van dreiging en rampspoed vermag. Of die grote staatsinvloed wenselijk is, is een andere kwestie waarover verschillend wordt gedacht, evenals over de mate waarin.

Er zijn ook vragen waarop hij geen duidelijk antwoord geeft, zoals: “Hoe komt het nou dat religie in de jaren zestig zowat verdween? Waarom plegen mensen geweld, ook al riskeren mensen daarbij hun eigen leven? Hoe kan het dat religieus geweld... sinds het einde van de jaren zeventig is toegenomen? Behalve de filosofie proberen ook de sociologie en de religiewetenschap dergelijke vragen te beantwoorden. Daarover meer in het commentaar.

https://ww.mo.be/dossiers/god-en-geweld 

Religie en geweld

Wat betreft religie en geweld vraagt Achterhuis zich af: “hoort het nou echt bij religies?” Of zijn het ontsporingen en is de ‘echte’ religie niet gewelddadig maar vredelievend? (p150) Er zijn echter tegenstrijdige uitspraken van Jezus over “het zwaard”. maar “wat is er nou nog te achterhalen van de echte Jezus in de evangeliën?” zoals Albert Schweitzer zich afvroeg. “Jezus was voor mij eigenlijk altijd heel belangrijk.”’ (p159,160)

Mohammed zocht al gauw zijn toevlucht tot geweld, de islam werd met geweld verspreid. Geweld nam toe wanneer religies fanatieker en meer fundamentalistisch werden. “Op een bepaalde manier hoort het erbij. Ik wilde uitzoeken hoe.” (p149,151) Aan het eind van zijn leven komt Achterhuis terug bij religie en theologie, waarmee hij zijn loopbaan begon.

Van theologie naar filosofie

‘De ontdekking van de filosofie’ luidt de titel van het eerste hoofdstuk van het boek van Wolters, dat begint met Camus. Hij noemt hem “een overtuigd atheïst”, die toch respect en interesse wat betreft religie heeft. Achterhuis wilde dat begrijpen, hoewel hij zelf toen nog gelovig was. Camus zei echter dat hij geen atheïst was, ook al geloofde hij niet in God. Hij behoorde net als Hannah Arendt tot geen enkel ‘isme’. Hij geloofde in de mens, maar distantieerde zich van het humanisme, dat hij oppervlakkig vond, had oog voor het mysterie en neigde soms naar een mystiek aandoend pantheïsme.1

Achterhuis vertelt hoe hij als theologiestudent geleidelijk afstand nam van het christelijk geloof en daarin aansloot bij de tijdgeest. Veel christenen, vooral katholieken, werden marxist. Hij verwijst naar “een mooi boek van Hans Boutelier, de socioloog” over die omslag: Het seculiere experiment. Hoe we van God los gingen samenleven. Ook dit boek geeft er geen verklaring voor.

“Bij mijn studiegenoten is er maar eentje dominee geworden.” Achterhuis was het haast ook geworden, maar hij kreeg in 1965 een aanbieding om in Straatsburg te promoveren, op een proefschrift over Camus. “Ik stortte me vanaf toen eigenlijk in de filosofie... Er waren discussies over de revolutie. Het werk van Jean-Paul Sartre haalde je er natuurlijk bij... Het hing gewoon in de lucht.” (p27-28) Later is hij teruggekomen van Sartre en diens partner Simone de Beauvoir. “Later lees je hoe ze de boel bedonderd hebben... Wat die allemaal hebben uitgehaald, met ernstige gevolgen... driehoeksrelaties die tot zelfmoord leidden.” (p42)

Hij vond zijn theologisch-filosofische proefschrift “over Camus, met nog een beetje religie erbij,” niet politiek genoeg. Hij ging naar een Vietnam-demonstratie en kreeg het gevoel dat “alles anders moet – en alles kon ook anders. Die ontdekking liep voor mij grotendeels via Sartre, die ik heel veel las... Wij zijn ook ontzettend veranderd [...Van] voorzitter van het theologisch gezelschap van het corps” werd hij een links georiënteerd filosoof. (p30-32).

 

20 jaar Wereldwijd verbonden. Luisterend Dienen, 1991-1992 Nederlandse Hervormde Kerk (commissie Werelddiaconaat)  

Eerste banen

Na zijn promotie werkte hij zoals gezegd bij het Werelddiaconaat van de Hervormde Kerk en hield verhalen om geld in te zamelen voor hulpverlenings- en ontwikkelingsprojecten. Hij steunde dominee Beyers-Naudé. die zich in Zuid Afrika tegen de apartheid keerde. Had ook vertrouwelijke contacten met Oost-Europa en Latijns-Amerika. Gegevens over deze contacten wilden hij en zijn collega’s niet aan de kerk verstrekken, hetgeen leidde tot hun ontslag.

Daarna kreeg hij een baan bij de Universiteit “op de meest revolutionaire faculteit van Amsterdam, bij andragologie.” (p39) Een haard van feminisme, marxisme en daarna van de leer van de dwarsdenkende guru Bhagwan Rajneesh (later Osho). “Eindeloos experimenteren was helemaal in.” Onder andere met relaties. “Sartre en De Beauvoir waren voorbeelden.... Wij zijn vrij degelijk gebleven.” (p41)

De vrouw van Achterhuis kwam in een feministische vrouwengroep terecht en hijzelf begon een mannengroep. Daar leerden ze onder meer omgaan met “emotionele dingen” door co-counselen en indringende gesprekken. Verder hebben ze een anti-autoritaire crèche opgericht en wilden hun kinderen niet indoctrineren. Daar is hij later mede onder invloed van Hannah Arendt wat van teruggekomen. “Later heeft mijn dochter me verweten: je had me wel een klein beetje cultuur en religie mee kunnen geven... Kinderen hoeven de wereld niet helemaal zelf te ontdekken. Als ouder kun je best een beetje leidsman zijn, en je kunt best een beetje autoriteit hebben.” (p50) Achterhuis had een halve baan en heeft zich vrij intensief met zijn kinderen beziggehouden. 

Frantz Fanon

Eerste bestseller

Zijn boek Filosofen van de derde wereld: Frantz FanonChe GuevaraPaulo FreireIvan IllichMao Tse-Toeng over een aantal eigentijdse revolutionaire niet-westerse filosofen was een succes. Maar achteraf betreurt hij dat hij Mao erin heeft opgenomen vanwege zijn massale gewelddadigheden, die vele miljoenen slachtoffers eisten. Hij is echter “helemaal geen maoïst geweest”. (p54) Hij noemde zijn zoon Ernesto naar Che Guevara, maar werd in zijn latere werk vooral beïnvloed door Ivan Illich, die tegen geweld was. Achteraf vindt hij deze filosofen heel verschillend. “Ik duwde alles bij elkaar.” (p55)

Hij verwijst naar de notoire communist W.F. Wertheim, die niet-westerse sociologie van Zuid en Zuidoost Azië doceerde, overigens op een degelijke manier zonder merkbare propaganda. Het ging vooral over modernisering.2 Achterhuis gaat niet in op de traditie van de Chinese en Indiase filosofie en ook niet op 20e eeuwse Indiase vrijheidsstrijders als Mahatma Gandhi, Aurobindo Ghose en Jawaharlal Nehru, de eerste premier van India.

 

Ivan Illich 

Ivan Illich (1926-2002) was een later uitgetreden Oostenrijkse priester, die rector werd van een universiteit in Porto Rico. In Mexico stichtte hij een opleidingscentrum voor priesters en missionarissen, dat de bevrijdingstheologie en de pedagogiek van Paulo Freire welgezind was tot ongenoegen van het Vaticaan. Illich schreef kritische boeken over het onderwijs en de geneeskunde en bepleitte een nieuwe levensstijl, in resp. Ontscholing van de maatschappij (1971), Grenzen aan de geneeskunde (1976) en Naar een nieuwe levensstijl (1973). Zijn maatschappijkritische ideeën vonden ingang bij de toenmalige milieubeweging en bij Achterhuis. Dankzij Illich nam hij afstand van geweld en revolutie. Ook zonder kon je de maatschappij veranderen.

Frantz Fanon(1925-1961) kwam van het Caraïbische eiland Martinique, studeerde geneeskunde in Frankrijk en specialiseerde zich in de psychiatrie en werd psychiater in Algerije. Daar was hij betrokken bij de Algerijnse bevrijdingsoorlog als redacteur van een opstandige krant. Hij schreef Zwarte huid, witte maskers (1952), over de psychologische gevolgen van kolonisatie onderdrukking, en De verworpenen der aarde (1961) over een integraal herontwaken dat verder gaat dan politieke en economische onafhankelijkheid. Hij is tegenwoordig weer in bij de woke beweging.

Sartre schreef een gewelddadig voorwood bij dit laatste boek, maar “Fanon is helemaal niet zo gewelddadig... In feite doorziet hij veel beter wat geweld met mensen doet dan Sartre. [...die] hem helemaal verkeerd heeft begrepen en verkeerd geïnterpreteerd... Geweld is gewoon iets goeds bij Sartre. Als het van links komt, is het in elk geval goed.” (p60) Zie ook Olivier Todd, De mandarijn van Parijs. Een kritische blik op Sartre, p229: “revolutionair geweld is uiteindelijk goed, als het maar van links komt.” Achterhuis dacht aanvankelijk ook in termen van geweld.

 

 

 

De verafhankelijking in het welzijnswerk

De ideeën van Illich werken door in De markt van welzijn en geluk. Een kritiek van de andragogie, Achterhuis’ tweede bestseller. Het is vooral gebaseerd op ervaringen van studenten die de sociale academie hadden gevolgd en ervaring hadden opgedaan in het welzijnswerk. Mensen werden ondanks hun inzet niet vrij en zelfstandig, maar juist afhankelijk. Het werkte averechts. “Ze vertelden hun verhalen over wat er misging.” (p65) Achterhuis werd zowel van links als rechts aangevallen, maar kon terugvallen op de steun van zijn kritische studenten. “Dwarsliggers vind ik fantastisch.” Hij bleek er zelf ook een te zijn.

 

Bij schaarste zijn er te weinig middelen om onze vaak excessieve behoeften te bevredigen

Schaarste en mimetische begeerte

Het idee van schaarste heeft hij van Illich. “Het is een fundamentele aanname binnen de economie,” de wetenschap van schaarse goederen. (p78) Schaarste staat in verhouding tot wensen en behoeften. Hoe meer behoeften, des te meer schaarste. Het heeft ook te maken met afgunst en met wat de Amerikaanse socioloog Thorstein Veblen ‘opzichtige consumptie’ noemt (conspicuous consumption) in The Theory of the Leisure Class (1899, zie CM105). Het consumeren van anderen wekt vergelijkbare wensen op en een gevoel van ‘relatieve deprivatie’, iets missen wat anderen wel hebben. 

Achterhuis spreekt in navolging van René Girard van een ‘mimetische (d.w.z. nagebootste) begeerte’: wij verlangen wat anderen verlangen en weerspiegelen hun verlangens. “Je wilt niet meer hebben voor jezelf, maar meer dan degenen met wie je jezelf vergelijkt... Wij zijn niet authentiek." (p83,85,86) 

Mimese speelt een belangrijke rol bij het consumentisme: “dat je alles wilt hebben wat de ander heeft... Het mimetisch verlangen ligt overal op de loer.” Het speelt ook al een rol bij kinderen. “Mijn kinderen konden het woord mimese niet meer horen.” (p87,88)

De socioloog Goudsblom heeft het over “de spiraal van begeerte”, die hij ook bij jonge kinderen al constateert. “We zien het dagelijks gedemonstreerd in de reclame... Iets wordt begerenswaardig als een ander het heeft, want door juist dat te hebben, meent men te kunnen zijn als die ander [en diens status te krijgen]... Mensen willen erbij horen, en ze willen niet de minste zijn.” (J. Goudsblom, Stof waar honger uit ontstond. Van biologische evolutie naar sociaal-culturele ontwikkeling, p 85,90-93, ‘In de greep van de groei’)

 

Michel Foucault

Macht

Daarna gaat Achterhuis in op de analyse van macht bij Foucault. “Macht speelt eigenlijk overal.” (p94) Ook in zijn ogenschijnlijk egalitaire relaties met studenten. Hij is de ‘machtsmeerdere’, en zijn studenten zijn afhankelijk van hem voor een cijfer of beoordeling. Hij maakt een onderscheid tussen macht, geweld en autoriteit. Bij geweld is er sprake van uitoefening van fysieke kracht. “Autoriteit is op een beperkt gebied.” (p99). Namelijk het gebied waarop men deskundig is of een functie heeft. 

Volgens de sociologie is gezag of autoriteit erkende macht, waarmee de ander instemt, of formeel goedgekeurde macht. Macht is een breed begrip dat erop neerkomt een ander iets te laten doen wat men van hem of haar wil, of deze het er nu mee eens is of niet. Volgens de algemeen aanvaarde definitie van de socioloog Max Weber: “het vermogen van personen of groepen om andere personen, groepen of zaken de wil op te leggen, eventueel tegen de wensen of belangen van die anderen in. Macht onderscheidt zich van gezag doordat macht, in tegenstelling tot gezag, niet gelegitimeerd is.” Dat wil zeggen erkend is door anderen.

Bij Achterhuis komt dit onderscheid minder duidelijk uit de verf. Autoriteit is niet alleen deskundigheidsmacht op een bepaald gebied, maar vooral erkende macht. Macht wordt een probleem als deze niet erkend wordt en tegen de wil van anderen ingaat. “Autoriteit kun je misbruiken.” (p110) 

Dan is er ook nog manipulatie: heimelijk uitgeoefende macht, zonder dat een ander er erg in heeft. Dit speelt bij sociale en andere media een belangrijke rol. Er is veel nauwelijks merkbare beïnvloeding. Achterhuis gaat hierop niet in. (Zie hierover o.a. Harry Hendrix, Werkboek Sociologie, hfst 7)

Utopieën liggen altijd verder weg, meestal in de toekomst

Van utopie naar dystopie

Na de val van het communisme met de Berlijnse muur in 1989 maakte het marktdenken een hoge vlucht. De liberale ideologie leek te hebben gewonnen: “zo zit de wereld blijkbaar in elkaar.” (p104) Het begint met het boek Utopia van Thomas More uit 1516, hoewel Plato in De Staat ook al een utopie schilderde. Achterhuis haalt er de volgende kenmerken uit: “Er is genoeg omdat het van bovenaf gereguleerd wordt dat iedereen tevreden moet zijn.” Maar niet via democratische politiek. Mede daardoor “draagt iedere utopie ook een dystopie in zich... Er is geen privacy, je bent altijd zichtbaar, er zijn regels van bovenaf.” (p106,107)

“Thomas More wil ook de schaarste overwinnen. Dat kan alleen door van bovenaf te reguleren. Want als de mensen zelf mogen bepalen wat ze willen, dan gaan ze alleen maar ruzie maken omdat ze meer willen hebben... Omdat de werkelijkheid uiteindelijk altijd weerbarstig is, leidt dat soort plannen in de praktijk tot geweld.” (p107-08)

Men houdt zich niet aan de ideale blauwdruk, die vaak onderdrukkend werkt en mensen niet vrij laat. “Op het eiland Utopia had je geen vrijheid om te reizen, je moest je melden bij de autoriteiten om onder begeleiding te mogen reizen... Dat was hoe toerisme in de Sovjet-Unie werkte.” (p109) Deze vergelijking viel bij linkse studenten niet in goede aarde. Ook collega-docenten gingen net mee met zijn wantrouwen tegenover utopieën. Het is in elk geval van belang “vragen te stellen bij utopische ideeën”. (p111) 

 

”Toen kreeg je de neoliberale utopie, waarvan ik ook niet meteen doorhad dat het een utopie was... Pas na de kredietcrisis ben ik de neoliberale utopie gaan onderzoeken... Er is wel heel veel kritiek op het marktdenken, maar de overheersing van de markt blijft groeien.... We leven echt in een marktsamenleving... Buiten de religie van de markt bestaat er geen realiteit... De Franse filosoof Bruno Latour ziet het geloof in vooruitgang dankzij de markt als een seculiere religie.. Het geloof in economische groei is een dogma, ons consumptiegedrag een modern ritueel.” (p111-14) Zie ook Christopher Lasch, The True and Only Heaven: Progress and Its Critics, over het vooruitgangsgeloof. Het marktdenken bevat een utopische belofte die niet wordt ingelost en in de toekomst wordt geprojecteerd.

De realiteit is echter dat de ongelijkheid toeneemt, evenals de uitholling van een open, gelijkwaardige samenleving, die daarmee gepaard gaat. Verder is er de milieuvernietiging en de klimaatcrisis. Er wordt gesproken over de apocalyps. Zie bijv. het boek van Lisa Doeland, Apocalypsofie, besproken in CM135.

“Maar er zijn ook kantelmomenten.” (p117) Dingen kunnen opeens veranderen, zoals eind zestiger jaren (1968). Corona bleek (nog) geen kantelpunt. Ook Hannah Arendt zegt “dat dingen anders kunnen... dat er voortdurend nieuwe mensen worden geboren... Er kan iets nieuws geschapen worden”. Ze noemt dit “nataliteit”. (p118) Dat gaat echter meestal niet vanzelf. Mensen kunnen dit bewerkstelligen. Arendt haalt Augustinus aan, op wie ze is gepromoveerd, evenals Camus: “’God schiep de mens opdat er iets nieuws zij.’ Dat moeten de mensen doen.” (p119) 

Een kunst die nog te weinig mensen zich hebben eigengemaakt 

Milieu en techniek

De milieuproblematiek hangt samen met het consumentisme. ”Je hebt al die dingen niet nodig... Maar je koopt toch van alles, want dat doen je vrienden, je buren, je kinderen... Iedereen zit gevangen in de schaarste... Deels moet je echt aan de productiekant beginnen. en aan de staatskant. Ik ga niet elke consument aanspreken. Daarom ben ik wel voor de manier waarop Shell is aangepakt, via de juridische weg, en dat bedrijven aan de productiekant worden aangepakt... Wat wel duidelijk is geworden met corona is dat de staat, als het moet, heel veel kan doen.... Maar je kunt jezelf en je leven ook een klein beetje veranderen... Wij zijn vegetariër geworden” (p122-25, zie ook Capra en Mattei, Ecologie en wet, CM 109)

Wolters merkt op dat Achterhuis weinig heeft geschreven over corona. “Er waren allerlei anderen die dat deden.” Hij noemt collega Marli Huijer, die hij daarbij bemoedigde. “Ik vind het natuurlijk fantastisch dat die vaccins gevonden zijn.” Hij laat hij zich nauwelijks uit over de wijze waarop ze zijn ingevoerd met opheffing van het onderzoeksprotocol, noch over het verplichtende karakter, het buitensluiten van niet-gevaccineerden, enz. Hij zegt alleen: “hier was het een heel gestuntel.” En dat dit niet het enige punt was, zonder andere punten te noemen. (p127,130) 

Hij vergelijkt het met techniek, in dit geval betreft het medische technologie, die in de maatschappij moet worden ingebed en verwijst naar Bruno Latour, Science in Action. Andere filosofen zoals Heidegger en Mumford zien vaak techniek als iets gevaarlijks. Zie zijn boek over techniekfilosofen. Maar zo zijn er ook mensen die op de risico’s wijzen van het periodiek en herhaaldelijk vaccineren. Het middel kan mogelijk soms erger zijn dan de kwaal. Achterhuis gaat hierop echter niet in. Evenmin op de voortschrijdende medicalisering van de maatschappij en het accent op medische technologie en farmaceutische industrie in plaats van een gezondere levenswijze, die hij wel noemt bij de milieuproblematiek. Waarom ook niet bij de gezondheidsproblematiek, die net zo goed een heikel thema is?

Achterhuis schaart zich niet achter filosofen met kritiek op de techniek van Plato tot Herbert Marcuse in One-Dimensional Man, een boek dat weer actueel is in een nieuwe vertaling (besproken in NRC 23 april 2023). Techniek werd gezien als vervreemdend. “Vervreemding wil zeggen dat de wereld, in negatieve zin verandert door de techniek... Ik weet heel zeker dat mijn kleinkinderen door hun apparaatjes niet vervreemden van hun eigenlijke, wezenlijke zijn.” (p133) Toch zijn er kinderen bij wie schermverslaving en de afhankelijkheid en tijdsbesteding wat betreft sociale media wel degelijk een probleem is. 

Achterhuis wijst op de voordelen van techniek. Ivan Illich had daar aanvankelijk ook oog voor. “Zijn latere boek over de gezondheidszorg eindigt in een apocalyps. Daarin ging ik niet mee... Veel denkers zijn natuurlijk cultuurpessimistisch.” (p135) Achterhuis heeft daar geen last van, “misschien wel dankzij kinderen en kleinkinderen”. (p136)

Geweld

Na zijn pensioen verloor techniekfilosofie zijn belangstelling. Onder invloed van de aanslag op de Twin Towers in 2001 en de moord op Pim Fortuyn ging zijn interesse uit naar de geweldsproblematiek. “Ik wilde weten welke mechanismen daarachter zaten... Het eerste mechanisme is het gevecht om erkenning... Mensen willen door anderen gezien, gewaardeerd en erkend worden... Wanneer dat niet gebeurt dagen ze hun medemensen uit in een strijd op leven en dood, om erkend te worden... Bij oorlogen speelt de strijd om erkenning ook, maar eerder om zaken als nationale eer.” (p138,139)

“Het tweede is de wij-zij tegenstelling... Groepsverhoudingen zijn vaak amoreel en immoreel... Hier zijn wij de goeien, daar zijn zij, de slechten, dan moeten die bestreden worden en geweld ligt op de loer.” (p139) Het punt hier is dat morele maatstaven binnen de groep gelden en dat er naar buiten toe met andere maten wordt gemeten. ‘Vijanden’ mogen bijv. worden bestreden en zo nodig gedood.

Een volgend kenmerk is dat “als je eenmaal met geweld om andere reden met geweld begonnen bent, dan sleept het je mee... Geweld kan verslavend werken.” Daarom zijn maatschappelijke instituties die helpen om geweld te voorkomen zo belangrijk, zoals ook Camus aan het eind van De mens in opstand te kennen geeft. “Instituties die samen een rechtsstaat vormen en die gaat me zeer aan het hart.” (p140,141)

Verder zijn er “moreel goede bedoelingen die in de politiek heel gewelddadig uitpakken”. Dit aspect speelt bij revolutie en humanitaire interventie, zoals indertijd in Afghanistan “terwijl dat al zo vaak mis was gegaan: in Irak, in Libië...” (p142,143) En wat Nederland betreft in Indonesië. Daar werd iets groots verricht was de titel van een boek uit zijn jeugd. En hoe! Het boek is mogelijk van Mr. W.H. van Helsdingen uit 1941.

Humanitaire interventies om de democratie te verspreiden werken vaak averechts. Het doel heiligt dan vaak de middelen. Politiek wordt gemoraliseerd. “‘Het rijk van het kwaad moet uitgeroeid worden.’ Wie wil niet het rijk van het kwaad uitroeien?” (p140)

Hij verwijst ook naar christelijk gemotiveerde oorlogen. Die zijn verwant met de heilige oorlog bij de islam. “God wil het.” (p149) De reeds genoemde kwestie of geweld bij religie hoort of niet, komt vervolgens aan de orde. Jezus wordt niet vrijgepleit van mogelijk gewelddadige intenties. “Iedereen was tegen de Romeinen aan het vechten, en dan zou hij niet...” (p160)

Achterhuis verwijst niet naar andere bronnen dan de Evangeliën waaruit gevechten zouden blijken of waaruit blijkt dat Romeinse legioenen in Palestina de orde handhaafden. Dat gebeurde door lokale machthebbers zoals koning Herodes, die Johannes de Doper uit de weg ruimde. Zij maakten gebruik van lokale en hulptroepen uit naburige provincies. Het omvangrijke werk van John P Meier, A Marginal Jew. Rethinking the Historical Jesus geeft geen uitsluitsel. 

 Hannah Arendt en de banaliteit van het kwaad

Het laatste boek van Achterhuis over Arendt is besproken in CM129. Hij was het al vijftig jaar van plan. Zij beschouwde zich niet als filosoof in de eigenlijke zin maar als politiek denker en werd aanvankelijk beschouwd als journaliste, dus het was not done om haar als filosofe te bestuderen, terwijl ze nu helemaal in is.

“Ze is in geen enkele ideologie te vangen... Ze hoort nergens bij.” Vroeger was ze niet links genoeg. “Het kon links zijn, het kon rechts zijn.” (p163) Nu wordt ze wel beschouwd als ‘politiek correct’ en kosmopolitisch. Maar dat was ze niet. “Ze was een westers denker, geïnspireerd door Griekenland en... ook Jeruzalem... Ze wordt... gepresenteerd als een idealistische, klassiek Griekse denkster. En ik denk, en dat kan ik ook laten zien, dat ze eigenlijk meer Joods is.” (p165)

Zijn ‘ontmoeting’ met haar begon met De banaliteit van het kwaad, de vertaling van Eichmann in Jerusalem (1961). “Ik ging daarna meteen alles lezen wat ik van Arendt te pakken kon krijgen... Wat zijn de gevaren van conformisme en kritiekloos meelopen?” Dat is de vraag die zij aan de orde stelt, die ook nu relevant is. Achterhuis wijst op de toeslagenaffaire als voorbeeld van de banaliteit van het kwaad, maar niet op de coronacrisis. “Mijn punt is dat er bij de toeslagenaffaire geen grote boze machten van bovenaf dachten: laten we de mensen gaan pakken... Ik denk dat er bij de Belastingdienst allemaal redelijk goede bedoelingen bestonden... Het punt van de banaliteit van het kwaad is dat je gewoon doorgaat en de regels volgt... Zo ging het in Duitsland. Met ernstiger gevolgen dan bij de toeslagenaffaire.” (p116,167)

“Arendt zegt dan dat je je daartegen kan wapenen door te leren denken als een normaal mens... je inleven in de ander, en bedenken wat je doet. Dat zou je die ambtenaren hier ook kunnen zeggen.” (p169)

Academische filosofen zijn of waren vaak meer met elkaar bezig dan met ‘gewone mensen’ en de actualiteit. Heidegger, die een nazi was en met wie Arendt een verhouding had, wordt als voorbeeld genoemd. Daarin is sinds de jaren zestig wel verandering gekomen. De filosofie is geactualiseerd “en op allerlei manieren publiek geworden.. Het is hipper geworden en breder”. (p208,209) Ook Achterhuis heeft daartoe bijgedragen. 

Het belang van feitelijke waarheid

Over Arendts omstreden boek over Eichmann werden allerlei leugens verteld. Dat vestigde haar aandacht op het belang van ‘feitelijke waarheid’. “Die natuurlijk weer geïnterpreteerd moet worden... Arendt schrijft; als we de hele simpele feitelijke waarheid loslaten, dan is ons gemeenschappelijk kijken naar de wereld niet meer mogelijk.” (p174) Een actueel punt in onze wereld van nepnieuws, alternatieve feiten, complotdenken en ‘bubbels’ als denkkaders.

“De politiek heeft altijd geleefd van leugens.. er worden zaken verdraaid... Machthebbers en diplomaten wisten nog wel wat de waarheid was, maar brachten andere dingen naar buiten.” Maar volgens socioloog Raymond Aron, ooit een vriend van Sartre, was dat vroeger ook al zo. Meer hierover in het commentaar.

Het is van groot belang dat feitelijke waarheden worden beschermd, door de trias politica, de scheiding van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, onafhankelijke journalistiek en wetenschap, “de universiteit... als instituut voor de waarheid... niet ten dienste van de politiek en het bedrijfsleven... De universiteit is een kostbaar instituut.” (p177)

De toenemende wetenschapsfinanciering door het bedrijfsleven lijkt echter haaks te staan op de onafhankelijkheid van de wetenschap. Bijna alle kranten in Nederland worden gepubliceerd door twee perscombinaties. Hoe onafhankelijk is de journalistiek? In hoeverre was dat het geval bij de coronacrisis? Vragen die blijven liggen.

 

Big Brother is watching you. Privacy staat tegenwoordig onder druk. Algoritmen houden van alles in de gaten

Het belang van publiek debat en privacy

Arendt wijst ook op het belang van het publieke debat, dat overigens bij de coronacrisis te wensen overliet. Naast de publieke ruimte wijst zij op het belang van de privéruimte, die nu steeds meer onder druk staat van sociale media, algoritmen en surveillance. Het laatste vooral sinds de aanslag op de Twin Towers. “Overheden houden hun burgers in de gaten. ook bedrijven.” (p181) 

Persoonlijke relaties waren heel belangrijk voor Arendt, met name met haar man. “Er gaan allerlei dingen mis tussen mensen, dus een nieuw begin is heel belangrijk. En daarvoor heb je vergeving nodig.” Ook in de politiek. (p183) Er zijn nu Waarheids- en Verzoeningscommissies.

De filosofie van Arendt houdt verband met het leven. Het is geen abstracte filosofie, “losgezongen van de werkelijkheid”. Het heeft met de actualiteit te maken, “dingen die in het hier en nu spelen”. (p185) Zij wilde die begrijpen. 

Daarvoor is begrijpelijk schrijven van belang. Zoals goed uitleggen voor docenten en studenten van belang is. Het gaat daarbij ook om aansluiting met de praktijk en de actualiteit. Dit leidde ertoe dat Achterhuis een “publieksfilosoof” werd.

 

Publieke filosofie

De praktische filosofie van Achterhuis heeft echter weinig van doen met ethiek. Ethiek, moralisme en wereldverbetering ligt hem niet, terwijl zijn Amerikaanse collega Martha Nussbaum daartoe wel overgaat in haar latere werk, dat hij moraliserend vindt. “Ik wil liever begrijpen.” En het opschrijven om het te delen met anderen. ook het goede voorbeeld geven. “Ik wil het laten zien. Show, don’t tell... Als ik zou willen dat het anders was, wat ik wil, dan zou ik eerst willen begrijpen waarom het nu zo is als het is.” (p198-200)

De thema’s in het werk Achterhuis sluiten vaak aan bij wat er leeft in brede kring. “Vanuit schaarste loopt er een mooi lijntje naar de utopie, waar de schaarste wordt opgeheven, en van daar naar geweld, dat nodig is om de utopie te realiseren.” Zie hier de lijn naar het grote verhaal in zijn werk. Genoemde thema’s riepen vragen en verwondering bij hem op, de diepe behoefte om te begrijpen. Waarom is er schaarste? Waarom trekken utopieën mensen aan? Waarom gaan ze over tot geweld? 

Daarnaast zijn er de grote levensvragen. Daarvoor wenden mensen zich nu eerder tot de filosofie dan tot de kerk. Reden waarom filosofie zich mag verheugen in toegenomen publieke belangstelling.

Noten

  1. Olivier Todd, Albert Camus. A Life, p356 ”Het is waar dat ik niet in God geloof, maar dat betekent niet dat ik een atheïst ben.” Zie ook Ransijn, Herontdekking van Albert Camus, p27,423,437.
  2. Volgens bij Wertheim gevolgde colleges

 

   

 

Boeken van Hans Achterhuis

  • 1969: Camus: De moed om mens te zijn
  • 1973: De uitgestelde revolutie: Over ontwikkeling en apartheid.
  • 1975: Filosofen van de derde wereld: Frantz FanonChe GuevaraPaulo FreireIvan IllichMao Tse-Toeng.
  • 1981: De markt van welzijn en geluk: Een kritiek van de andragogie
  • 1984: Arbeid, een eigenaardig medicijn
  • 1988: Het rijk van de schaarste: Van Thomas Hobbes tot Michel Foucault
  • 1990: ’Minachting voor de geschiedenis’, in Krisis, tijdschrift voor actuele filosofie, 1990, nr. 3.
  • 1992: De maat van de techniek: Zes filosofen over techniek, Günther AndersJacques EllulArnold GehlenMartin HeideggerHans Jonas en Lewis Mumford (met Pieter Tijmes en Paul van Dijk)
  • 1995: Als de dood voor het leven. Over professionele hulp bij zelfmoord, met Johan Goud, Frank Koerselman, Willem Jan Otten en Tom Schalken
  • 1995: Natuur tussen mythe en techniek
  • 1997: Van stoommachine tot cyborg; denken over techniek in de nieuwe wereld (samen met anderen)
  • 1998: De erfenis van de utopie, Amsterdam
  • 1999: Politiek van goede bedoelingen
  • 2005: ’Geweld’, in: Krisis, tijdschrift voor actuele filosofie, 2005, nr. 4.
  • 2006: Utopie
  • 2008: Met alle geweld: Een filosofische zoektocht
  • 2010: De utopie van de vrije markt
  • 2011: Zonder vrienden geen filosofie
  • 2014: De kunst van het vreedzaam vechten (met Nico Koning)
  • 2015: Erfenis zonder testament, Rotterdam (met Maarten van Buuren)
  • 2016: Koning van Utopia, Nieuw licht op het utopisch denken
  • 2016: ’Het kwaad: banaal of radicaal?’, in: Streven, 2016, pp. 981-988
  • 2019: Coetzee, Een filosofisch leesavontuur
  • 2021: Geloof in geweld
  • 2022: Ik wil begrijpen, de onbekende Hannah Arendt