Civis Mundi Digitaal #147
De aanzet tot denken
Arendts laatste driedelige onvoltooide boek Het leven van de geest gaat over denken, willen en oordelen. Met name het laatste gedeelte is onvoltooid. De titel is identiek met het derde hoofdstuk van Psycholgie de Weltanschauungen van Karl Jaspers, dat zij al op jonge leeftijd las. Inhoudelijk heeft zij met name het deel over willen veel ontleend aan Heidegger. Aanzet om “het denkvermogen aan een grondig onderzoek te onderwerpen” is het proces van Eichmann in Jeruzalem, dat het belang aantoont van nadenken over wat je doet. “Zou het kunnen dat ons vermogen tot denken mensen tegen het kwaad kan conditioneren, mensen voor foute keuzes kan behoeden?” (Goorden, p93,96)
“Eichmanns banaliteit ligt in zijn gedachteloosheid, in de totale afwezigheid van denkende dialoog... Het gedrag van Eichmann illustreert volgens Arendt de onmiskenbare samenhang tussen gedachteloosheid en gewetenloosheid... Het geweten is het eerste neveneffect van denken... Wie niet nadenkt is ook niet tot oordelen in staat... Het denken gaat... vooraf aan het oordelen.” (SP, p101,102)
“Vooral verontrustend vindt Arendt het feit dat Eichmann een van de velen is met een gebrek aan werkelijkheidszin en gezond verstand... ’Zoiets kan meer onheil aanrichten dan alle boze driften samen die een mens eigen zijn’.” (B, p95) Het monsterachtige van Eichmann was zijn banaliteit. Hij was een van de radertjes in een monsterlijk systeem.
https://www.wetalent.nl/sollicitatiehulp/blog/kritisch-denken-op-het-werk-10-tips/
Wat is denken?
Naast passief contemplatief denken en actief denken ontleent Arendt van Heidegger het onderscheid in (be)rekenend en bezinnend denken. “Denken en bezinnen zijn gericht op onthullen van zin en betekenis, in tegenstelling tot het probleemoplossende denken”. (SP, p97)
“Dit [bezinnende] denken is actief gericht op morele inzichten... in dialoog met onszelf en anderen”. Het is een voorwaarde om te kunnen oordelen. “Denken dat ontstaat uit verwondering en een zoektocht wordt naar betekenis en zin is een opdracht voor iedereen.” (G, p98,100)
“Wat doen we eigenlijk wanneer we denken?... Ons gezond verstand bundelt dan de informatie van alle zintuigen en helpt op die manier ons te geloven dat deze wereld... ook voor anderen verschijnt en als dusdanig wordt herkend... We delen [deze] met anderen... Dankzij ons gezond verstand voeren we ons thuis in de wereld van de verschijnselen... Wanneer de rede op zichzelf is... beginnen we een geluidloze dialoog met onszelf, schrijft Arendt... Volgens Kant is de rede niet gemaakt om zich te isoleren maar om te communiceren,” (B, p98,100-102,104)
Het volgende gedicht van Emily Dickinson illustreert het bijzondere van ons denken en bewustzijn, waarbij ze met ‘brain’ niet de fysieke hersenen bedoelt, maar veeleer het bewustzijn. Denken omvat de verschijnselenwereld en verlaat de wereld niet. "Beeldspraak overbrugt de kloof tussen de denkactiviteit en de wereld der verschijnselen.” (p104)
The Brain
The brain is wider than the sky
For, put them side by side
The one the other will include
With ease, and you beside
The brain is deeper than the sea
For, hold them, blue to blue
The one the other will absorb
As sponges, buckets do
The brain is just the weight of God
For, lift them, pound for pound
And they will differ, if they do
As syllable from sound
Aristoteles, Augustinus, Duns Scotus. Kant en Nietzsche
Willen, niet-willen en liefhebben
Het deel over willen begint met commentaar op filosofen die over de wil schreven. Bij de Grieken, die onmiskenbaar vertrouwd waren met vrijheid, ontbreekt het begrip (vrije) ‘wil’, dat pas bij Paulus voorkomt. De volgende beschrijvingen van diverse filosofen heeft Arendt ontleend aan Heidegger, die ook nog ingaat op het Duitse idealisme van Fichte, Hegel en Schelling en de wil bij Schopenhauer. (Zie Dirk de Schutter, Heidegger, ll-6, ‘De wil’, p75-78)
Aristoteles kent wel het begrip pro-airêsis, letterlijk voor-keur, dat vooruitloopt op wat wij ‘keuze-vrijheid’ nemen.” Volgens Goorden “bedachtzame keuze... rationele selectie tussen middelen”. “Augustinus spreekt van een vrije keuze uit een veelheid aan verlangens”. (SP, p129,133)
Dit is “in de christelijke filosofie... liberum arbitrium. Deze wil... kiest tussen voorgegeven doeleinden. Tegelijk... bepaalt de wil bij de christelijke filosofen... ook zelf zijn doelen, maar raakt daarbij altijd verstrikt in een heftig conflict met zichzelf.”
“Zo stelt Paulus:.. ‘Ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil.” Een conflict tussen willen en niet-willen, dat Paulus tussen geest en lichaam laat plaatsvinden. “De geest is gewillig, maar het vlees is zwak”. ‘Vlees’ komt overeen met het driftleven bij Schopenhauer, Nietzsche, Freud en anderen.
Augustinus, die Arendt ‘de eerste filosoof van de wil’ noemt, ziet dat het conflict zich in de geest en de wil zelf afspeelt. “Elke wil roept een tegenwil op... een conflict tussen velle en nolle, tussen willen en niet-willen... een tegenwil of weerwil... Er ontstaat een ‘twee-in-een’... Het denken verenigt het ik, het willen splitst het.” (SP, p103-04) Een oplossing is dan gehoorzaamheid en overheersing van een wilsbesluit.
“Augustinus omschrijft de wil [ook] als een vorm van liefde die de beweging van de ziel tot rust brengt. Hoe de wil, die aanvankelijk verdeeld is, uiteindelijk een moment bereikt waarop hij één wordt, blijft een mysterie. De liefde lijkt bij Augustinus wel een deus ex machina, schrijft Arendt... De verlossing van de wil komt van de daad, de wil wordt verlost als hij stopt met willen en begint te handelen. En bevrediging van de wil betekent dan dat de wil tot rust komt... De wil vindt verlossing wanneer hij tot liefde wordt omgevormd, de liefde als een soort durende en conflictvrije wil, een blijvend ik, dat uiteindelijk de bovenhand krijgt in de beslissingen van de wil... De wil kan iets of iemand niet sterker bevestigen dan door ervan te houden.” Bijv. door te houden van rechtvaardigheid, niet alleen maar weten wat het is. (G, p131,132)
Ook Johannes Duns Scotus (1266-1308) “onderkent de mogelijkheid van de wil om zich te transformeren tot liefde... Ze stelt de geest in staat om ‘standvastig te blijven en te genieten van het nagestreefde en bereikte doel’. Ze verwijlt in de sereniteit van een vervulde rust. Arendt omarmt deze gedachte”. (SP, p105)
“De uiteindelijke vrede tussen de twee-in-een – tussen het verstand en de wil – komt tot stand als de wil wordt omgevormd tot liefde... Het gaat hier om een activiteit die rust vindt in zichzelf.” (G, p136) De samenhang tussen vrijheid en contingentie, die hij ziet, het ontbreken van een dwingende noodzaak en de mogelijkheid dat een keuze anders kan zijn, spreekt haar ook aan. Bij hem geen sprake van determinisme zoals bij vele filosofen. Kant is een grote uitzondering.
Kant (1724-1804) gaat uit van vrijheid en verantwoordelijkheid van een autonoom subject. (Zie CM 138) “We moeten wel veronderstellen dat mensen vrij zijn – al was het maar omdat in het andere geval niemand ooit verantwoordelijk kan worden geacht voor zijn daden. En hij denkt de vrijheid vervolgens als het vermogen om spontaan door een wilsbesluit... een nieuwe reeks handeling in de tijd te beginnen.” (SP, p107) Dit komt overeen met een nieuwe geboorte, het begrip nataliteit dat Arendt aan Augustinus heeft ontleend, “het mogelijk maken van een nieuw begin” (G, p149)
Ook bij Nietzsche (1844-1900) zien we de wil als de tweespalt tussen wil en tegen-wil, bevelen en gehoorzamen. “Als de wil geen weerstand zou ondervinden van een tegen-wil, dan zou hij nooit de gewaarwording van macht kunnen ervaren, de vreugde van het ik-kan is daarom inherent aan de wil. Een ik-wil dat overgaat in de sensatie van een ik-kan gaat gepaard met een onvoorwaardelijk ‘ja’ tegen het leven... ’Een ongehoord ogenblik waarop men met het leven op goede voet staat’.”
“De wil bij Nietzsche is een fundamentele levensdrift, die... uit is op machtsuitbreiding... Maar, schrijft Arendt... het blijft bij Nietzsche bij een gevoel of een gewaarwording, de wil kan geen oorzaak zijn die iets in gang zet, daden blijven afwezig... Het gaat er bij Nietzsche niet om de wereld en de mensen te veranderen.” Het blijft bij een gevoel van macht of kracht en “datgene te willen wat hoe dan ook gebeurt”. (G, p141-144) Hij noemt dit amor fati, de liefde tot het lot en ja-zeggen tegen het levenslot.
Het benadert de gelatenheid van Heidegger, die “dit stille teruggetrokken denken plaatst tegenover de luidruchtige en zichtbare daden in het publieke leven. Maar dat zijn precies die activiteiten – handelen en spreken in de publieke ruimte – die Arendt zeer ter harte gaan. Heidegger zal... vermijden om zich met het publieke handelen in te laten.”
Haar bezwaar tegen Heidegger is dat bij hem de wil wil-tot-macht is, zoals bij Nietzsche.Door gelatenheid, de wil-niet-te willen komt deze tot rust. Dat is voor Arendt te passief en te contemplatief. Zij heeft een voorkeur voor de vita activa en politiek handelen.
Denken gaat vooraf aan oordelen, wil een oordeel onderbouwd zijn
Oordelen
Het deel over oordelen heeft Arendt niet voltooid. Ze heeft er wel over geschreven in colleges over Kants politieke filosofie en een aantal essays over filosofie en politiek. Denken is een solitaire bezigheid. “Arendt beschouwt oordelen als een fundamenteel politieke activiteit... Oordelen voltrekt zich op het politieke forum, in gesprekken met anderen. oordelen doen we altijd als gemeenschapswezen." (SP, p109)
Dat geldt ook voor esthetische oordelen, of iets mooi is of niet. Over smaak valt wel degelijk te redetwisten. Dat doen mensen ook doorlopend, al zijn er misschien geen algemene regels en maatstaven. “In de smaak houden we rekening met anderen... Een oordeel gaat altijd gepaard met een reflectie op anderen en hun smaak. Het houdt rekening met hun mogelijke oordelen.” (G, p168) Dit kan verklaren waarom mensen geneigd zijn (de smaak van) anderen te volgen of zich er juist tegen af te zetten als vorm van wansmaak.
Arendt breidt Kants Kritiek van het oordeelsvermogen over esthetisch oordelen uit tot het gebied van de politiek. “Het esthetisch oordeel is nooit een puur individuele, subjectieve aangelegenheid.” Dat zien we vooral bij mooie kleren of een mooi uiterlijk. “Mensen zijn alleen in gezelschap in het schone geïnteresseerd.” volgens Kant.
“Een esthetisch oordeel vraagt om discussie en gedachtewisseling... Oordelen doe je in gezelschap... We ‘dingen’ naar de instemming van anderen... We doen met andere woorden een beroep op de sensus communis... gemeenschapszin... Het oordeelsvermogen veronderstelt de aanwezigheid van anderen.” We delen onze ervaringen en gevoelens met anderen.
“Volgens Arendt wordt elk waarachtig politiek handelen gedreven door amor mundi, liefde voor de wereld... In het oordelen tonen we hoeveel of hoe weinig we van de wereld houden.” (p110-114)
https://www.vraagzin.nl/2014/09/durf-te-vragen.html
Socrates en de dialoog
Kant is niet de enige filosoof op wie Arendt zich hierbij baseert. Ook op Socrates. Enig begrip van de wereld gaat vooraf aan oordelen. “We willen de wereld begrijpen om ons er thuis te kunnen voelen.” (G, p152) Oordelen is nagaan of iets bevalt of niet. Het vraagt ook maatstaven, die de afgelopen eeuwen zijn gerelativeerd of zelfs “opgeblazen” of ontkracht. Bijv. in nazi-Duitsland. Gezond verstand en gemeenschapszin laten vaak te wensen over. “De mensenmaatschappij is ten prooi aan duisternis, verwarring en onwetendheid.” Niet alleen de laatste tijd, maar ook in andere tijden en in Plato’s mythe van de grot.
Plato vindt wezenlijke normen en maatstaven in een bovenaardse ideeënwereld, die deze door de eeuwen heen zal aandragen. Het gaat er Arendt om de norm in de mensen zelf te vinden “en niet iets bovenmenselijke, zoals het ‘ware goede’ van Plato... Kortom, zelf denken en oordelen”. Het gaat erom zelf naar het goede te zoeken, “om de eigen waarheid onder woorden te brengen”. Socrates prikkelde de mensen daartoe en nodigde hen uit om in dialoog elkaars waarheid begrijpen.
“De wereld zien vanuit het standpunt van de ander, is volgens Arendt het politieke inzicht bij uitstek... Evenals het vermogen om te communiceren en te bemiddelen tussen burgers en hun opinies, zodat de gemeenschappelijkheid van de wereld naar voren komt... Hierbij kan volgens Socrates de filosoof behulpzaam zijn... In feite maakt Socrates in een gesprek iemands denkproces expliciet. Hij maakt de dialoog publiek.” (G, p161-163,165)
Vrijheid van denken en spreken is onmisbaar bij zo’n dialoog, de vrijheid om gedachten publiek mee te delen, zoals ook Kant benadrukt. Maar dat geldt ook voor de moed om voor een visie uit te komen, de moed om te denken volgens zijn motto: sapere aude, durf te denken. Durf alleen is niet genoeg en kan leiden tot het publiekelijk debiteren van misleidende misinformatie.
Belangrijk is vooral de vorming en ontwikkeling van ons denk-en oordeelsvermogen. Arendt en andere filosofen doen daarbij handreikingen, ook al blijven deze voorlopig. Het is aan ons deze te vatten en er iets mee te doen. Zelf een visie te vormen en voortdurend bij te stellen in dialoog met anderen. Dat gaat niet altijd gemakkelijk, maar maakt het wel “’de moeite waard om mens te zijn’. Dit zijn de laatste geschreven woorden van Hannah Arendt... uit de Faust van Goethe”. (G, p181)
Slotwoord
Beide besproken boeken geven de belangrijkste werken van Arendt beknopt en helder weer. Ze gaan niet in op haar twee dissertaties over het liefdesbegrip van Augustinus en de joodse schrijfster en denkster Rahel Varnhagen, die wel besproken worden in de biografie van Meyer, die evenals Achterhuis in zijn boek over Arendt uitvoerig ingaat op de Joodse kwestie, haar Joodse achtergrond en haar kritische essay Zionism Reconsidered. De boeken vullen elkaar aan en overlappen elkaar gedeeltelijk. De Schutter en Peeters hebben ook een hoofdstuk over Arends politieke visie.
Door de selectie van haar hoofdwerken komt Arendt beter uit de verf dan in de vele essays die zij heeft geschreven, die bij Meyer aan de orde komen. Zo komen de hoofdlijnen van haar denken naar voren. Eerst probeert zij het totalitarisme te begrijpen waarmee ze werd geconfronteerd. Vervolgens geeft zij in The Human Condition een bredere visie op de menselijke bedrijvigheden, met name het sociale en politieke handelen, dat bij het totalitarisme in gebreke is gebleven. In Het leven van de geest verkent zij tenslotte de geestelijke vermogens van denken, willen en oordelen, die mensen mogelijk meer resistent kunnen maken voor uitwassen als het totalitarisme en meer adequaat in staat kunnen stellen tot het maken van meer verantwoorde politieke keuzen, waarbij denk- en oordeelsvermogen en de wil om het juiste te doen vereist zijn.
Freud, Jung, Adler, Maslow en Kohlberg
Aanvulling vanuit de psychologie
The Human Condition gaat vooral over arbeiden, werken en (politiek) handelen, maar omvat veel meer activiteiten. Het is een wat eenzijdig perspectief dat de vita activa betreft vanuit een politiek-filosofisch perspectief. De menselijke situatie is veel breder. Bij de bespreking is alleen verwezen naar Robert Nisbet, The Sociological Tradition, die de sociale kernthema’s gemeenschap, gezag, status, religie en vervreemding toelicht. In het vorige nummer is onder ‘Sociologen over de ontwortelde samenleving’ een literatuuroverzicht opgenomen, dat niet alleen arbeidssociologie betreft.
De vita activa wordt in haar laatste onvoltooide werk Het leven van de geest aan gevuld met vormen van de vita contemplativa: denken, willen en oordelen. Ook hier een beperkt filosofisch perspectief terwijl met name vanuit de psychologie daarover veel kennis beschikbaar is. Het is haar vak niet. Een geleerde kan niet alles weten. Maar toch. Een verkenning in een beperkte boekenkast op dit gebied levert het volgende op.
Wat ‘willen’ betreft houdt Arendt op bij Nietzsche terwijl die de weg heeft geëffend voor Freud, Jung en Alfred Adler, de derde stamvader van de psychoanalyse, wiens psychologie op Nietzsche en Freud zou berusten. Het begrip ‘wil’ komt bij hen evenmin als in de psychologie in het algemeen op het eerste gezicht niet voor, wel wensen, verlangens en driften.
Bij Freud (in o.m Das Ich und das Es) zien we een variant van het conflict van de geest tegenover het vlees bij Paulus en de wil en tegenwil bij Augustinus en Nietzsche. Namelijk het Es, het driftleven tegenover het Über-ich, dat overeenkomt met het geweten. Daartussen bevindt zich het ’ik’, dat beschouwd kan worden als de wil in de zin van het realiteitsprincipe dat tegenover het lustprincipe wordt gesteld en bekijkt wat haalbaar is om te willen en na te streven. Freud heeft zijn visie in deze kernachtig samengevat als “Wo Es war, soll ich werden”: het onbewuste wordt bewuste wil. Ook bij Ludwig Klages in Der Geist als Widersacher der Seele zien we een tegenstelling tussen twee principes, waarbij de bewuste wil in het kamp van de bewuste geest zou passen. (zie CM 139)
De analytische psychologie van Jung onderscheidt vier psychische functies: waarnemen of gewaarworden, emotie, cognitie en intuïtie. De wil ontbreekt. De bewuste wil heeft te maken met bewustzijn, een begrip dat prominent aanwezig is bij Freud en bij Jung (bijv. in Bewust en onbewust).
De psychiater Roberto Assagioli is een van de weinigen die expliciet Over de wil heeft geschreven in zijn gelijknamige boek, dat minder bekend is dan zijn hoofdwerk Psychosynthese, over persoonsontwikkeling.
Abraham Maslow schreef niet over de wil maar over Motivatie en persoonlijkheid in zijn gelijknamige boek, dat de basis is van zijn bekende piramide. Motivatie is in de organisatiepsychologie een belangrijk thema.
In De psychologie van het morele gedrag geeft Derek Wright aandacht aan “weerstand bieden tegen verleiding”, hetgeen doet denken aan de geest en het vlees en de wil en tegenwil bij Paulus en Augustinus en het Es en het Über-Ich bij Freud.
De stadia van morele ontwikkeling van Lawrence Kohlberg Stages in the development of moral thought and action ontwikkelen zich van straf vermijden, voordeel zoeken, anderen volgen en externe wetten en regels naleven naar het postconventionele niveau van een eigen waardepatroon en de vorming van het eigen oordeelsvermogen en persoonlijk geweten, dat ook bij Arendt samenhangt met een eigen wil.
Socioloog Emile Durkheim schreef een postume studie over morele ontwikkeling: L’éducation morale. Hij onderscheidt daarbij “de geest van discipline, betrokkenheid bij sociale groepen en autonomie of zelfbepaling. Volgens Kohlberg zou het accent bij verschillende stadia verschuiven van uitwendige discipline en sociale volgzaamheid naar zelfbepaling volgens verinnerlijkte waarden en principes. Zie ook P.A. Sorokin, The Ways and Power of Love. Types, Factors and Techniques of Moral Transformation en Joep Dohmen, Iemand zijn. Filosofie van de persoonlijke vorming, besproken in CM 138.
De wil speelt bij de psychische en morele ontwikkeling een sturende en organiseren de rol, volgens de psychologie van de wil van Philip Lersch. In zijn Algemene psychologie noemt Lersch denken en willen ik-functies. De bewuste wil is op te vatten als een functie van het bewustzijn, waarbij het gaat om een wilshandeling en keuzehandeling. Zijn ‘psychologie van de wil’ bevestigt “een voorstadium van een tweestrijd, waaraan door een wilsbesluit een eind wordt gemaakt,” zoals bij Augustinus. "Ieder willen is... een overwinnen van weerstanden.” Dat gebeurt door een besluit en een daad. (p535,540) Conflicterende strevingen belemmeren een wilsbesluit.
Lersch benadrukt evenals Durkheim en anderen het belang van de opvoeding bij de ontwikkeling van besluitvaardigheid en verantwoordelijkheidsgevoel, autonomie en zelfbestemming, hoewel dat ook met aanleg en karakter samenhangt. In kinderlijk verzet tont zich op jonge leeftijd reeds de wilsfunctie als proeve en “onvolkomen vorm van autonomie van het ik in het willen”. Pas later komt er een “in de menselijke waardigheid wortelend doel” aan te pas. Verder benadrukt Lersch de organiserende en regulerende functie van de wil en wilskracht, die samengaat met zelfbeheersing, zelfvertrouwen, besluitvaardigheid, vastberadenheid en andere kwaliteiten.
De huidige psychologie is nogal gericht op de neurowetenschappen en probeert gedrag te koppelen aan hersenwerking. Wij zijn ons brein is een populaire titel van Dick Swaab, dat de teneur weergeeft. Terwijl psychologen als Jung uitgingen van een eigen werkelijkheid van de psyche (in De werkelijkheid van de ziel) in onderscheid van Freud bij wie het driftleven de psyche in vergaande mate domineerde. De titel Irreducible Mind: Toward a Psychology for the 21th Century geeft aan dat het bewustzijn niet uit hersenwerking is af te leiden. Onderzoek dat hierop was gericht heeft hierover nog geen uitsluitsel gegeven, voor zover dat mogelijk is. Wel zijn er experimenten gedaan om de invloed van het bewustzijn en de bewuste wil en intentie aan te tonen. (Zie Jacob Jolij, Wat is bewustzijn nu eigenlijk en Wil van Esch, De staat van bewustzijn) Arendt gaat uit van een vrije wil en wil niet weten van determinisme, dat de morele verantwoordelijkheid in een lastig parket brengt.