De vrije markt

Civis Mundi Digitaal #148

door Erik Jansen

Bespreking van Joseph E. Stiglitz, De weg naar vrijheid, economie en de goede samenleving. Querido, 2024.

 

Onze samenleving wordt gereguleerd door politieke rechten, zoals die in de Grondwet zijn vastgelegd, maar evenzeer door economische grondrechten zoals het recht op bezit, sociale zekerheid en persoonlijke bescherming. Daarnaast zijn er overheidstaken, betaald uit de collectieve middelen, zoals het leger, de politie, rechtbanken, onderwijs en gezondheidszorg.

Al sinds de opkomst van de burgerlijke samenleving wordt er gestreden in hoeverre het economisch verkeer volledig kan worden overgelaten aan de vrije markt of dat de overheid regulerend moet optreden. Het traditionele liberale ‘laissez-faire’-denken bepleitte een volledig ongestuurde economie. De ‘libertaire’ variant wilde zelfs zo min mogelijk belasting van inkomen en vermogen, want dat was diefstal. Overheidstaken moesten worden beperkt tot de ‘nachtwakersstaat’ of zoveel mogelijk via het profijtbeginsel worden verrekend.

Friedrich Hayek en Milton Friedman waren de belangrijkste woordvoerders van een moderne vorm van liberalisme, ook wel aangeduid met ‘neoliberalisme’, die een sterke regelgeving rond ‘de vrije markt’ bepleiten om open en eerlijke concurrentie mogelijk te maken, maar voor de rest de keuze zoveel mogelijk bij de individuele burger te laten. Hayek hekelde vooral de collectieve besluitvormingsprocessen die volgens hem nooit tot optimale resultaten konden leiden (zie ook CM#113), terwijl Friedman vooral veel vertrouwen had in marktwerking an sich, om collectieve besluitvorming te vermijden. Dat kon zo ver gaan als dat ouders vouchers krijgen voor het onderwijs van hun kinderen, zodat ze volledig zelf kunnen bepalen naar welke school ze hun kinderen wilden sturen.

Joseph Stiglitz heeft als econoom veel onderzoek gedaan naar marktwerking en de invloed van onvolledige informatie op de uitkomsten. Voor dit onderzoek heeft hij de Nobelprijs ontvangen. Daarnaast was hij jarenlang lid van de Economische Adviesraad van de regering Clinton. Zijn mening is dat volledig vrije markten niet efficiënt zijn en ook niet wenselijk. Hij heeft al meerdere boeken over dit onderwerp geschreven en in dit nieuwe boek vat hij de hoofdlijnen nog een keer samen. De titel van het boekje is een parodie op de titel van het boekje van Friedrich Hayek, The Road to Serfdom.

 

De vrije markt
Al sinds de dagen van Adam Smith is men het er wel over eens dat de vrije markt een efficiënte methode is voor het afstemmen van productie en distributie van goederen, bekend als de onzichtbare hand. De klant heeft keuze en koopt wat hij zich kan veroorloven. De producent stelt zijn prijs zo hoog dat hij voldoende overhoudt en toch zijn producten kwijtraakt. Niemand hoeft de markt te coördineren of te reguleren. Het is niet alleen de ‘prijs’ die de coördinatie tot stand brengt, het is ook de vakkennis van de producent, het voorraadbeheer, de overige informatie die de producent uit de sector ontvangt, en het is ook de kennis die de consument zichzelf eigen maakt en toepast bij zijn keuze.

Maar de vrije markt werkt in veel gevallen helemaal niet zo goed en de uitkomst van het vrije keuzeproces is niet altijd optimaal. Zo kan het vrije economische verkeer ruimte bieden aan uitbuiting en bedrog, aan economische recessies, en aan schade aan anderen en de omgeving (externaliteiten). De Grote Depressie van de jaren dertig en de Kredietcrisis van 2008 kwamen voor de meeste economen en banken volledig onverwachts.

De economische theorie veronderstelt dat de burger (de homo economicus) rationeel handelt en met volledige kennis op de markt opereert. Mensen handelen echter niet altijd rationeel en hebben niet altijd het overzicht, wat kan leiden tot ‘vastgoed’ bubbels, omdat niemand in een stijgende markt “de boot wil missen”. De daaropvolgende correctie kan echter tot een jarenlange stagnatie in de woningbouw leiden. Dit staat ook bekend als een coördinatieprobleem. Beter dus om de markt tijdig af te koelen om langjarige rampspoed te vermijden. Ook werken prijsprikkels lang niet altijd goed. Je kunt een goede interne motivatie verstieren door het te ‘monetariseren’.

Daarnaast kunnen er ook morele vragen worden gesteld bij de uitkomsten van de vrije markt. Zo is  ‘online gokken’ misschien een vrije keuze, maar voor sommige jongeren kan het desastreus uitpakken omdat ze niet goed in staat zijn de gevolgen te overzien, of niet de instelling hebben om weerstand te bieden aan de verleidingen. Verslaving aan opiaten is ook een beperking van de eigen vrijheid.

Ook de door omstandigheden gecreërde superwinsten zijn in zekere zin amoreel. Door de inval van Rusland in Oekraïne en het daarop stopzetten van de olie- en gasinvoer vanuit Rusland, explodeerden de olie- en gasprijzen. De oliemaatschappijen sluisden vervolgens de superwinsten direct door naar de aandeelhouders. De samenleving werd geconfronteerd met hoge benzineprijzen, en de overheid moest noodgedwongen bijspringen door de accijnzen op brandstoffen (tijdelijk?) te verlagen.

Ook hoge inkomens en vermogens roepen morele vragen op. Bedrijven profiteren vaak van initiële overheidsuitgaven bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van ‘microchips’ of van het internet. Entrepreneurs maken vervolgens handig gebruik van de nieuwe gunstige omstandigheden, maar de miljarden verdiensten komen dus niet alleen voort uit eigen inspanning. Verder bevoordeelt het “winner-takes-all” principe de eerstkomende in een markt. Met grote initiële investeringen konden bedrijven als Amazon, Google en Facebook een enorme marktmacht opbouwen, waardoor ze nu feitelijk monopolist zijn. Op velerlei manier werkt de vrije markt dus niet goed en niet eerlijk.

 

Trade-offs
In hoeverre de samenleving middels de overheid in moet grijpen in het economisch proces zelf of in de verdeling van de uitkomsten achteraf, is onderwerp van een voortdurende discussie onder economen en politici. Iedere maatregel, belastingheffing, vergunning, verbod, kent ook uitvoeringskosten en ook onbedoelde zijeffecten als belastingontwijking, bevoordeling van gevestigde belangen, creatie van zwartgeld en de ontwikkeling van een onderwereld.

Belasting is geen nul-som heffing, het totale inkomen kan dalen, al hebben de begunstigden (lagere inkomens) vaak wel meer profijt dan de belastingbetaler (hogere inkomens) ervaren als verlies. Het is redelijk dat de maatschappij enige mate van steun geeft aan burgers die werkloos zijn of afhankelijk zijn van medische verzorging, maar de regelingen kunnen ook zo complex en fraudegevoelig zijn, dat ze hun doel niet bereiken.

Ook zorgt de markt niet automatisch voor een goede verdeling van schaarse goederen. Het prisoner’s dilemma beschrijft de situatie waar het volgen van ieders individuele eigen belang niet leidt tot een gunstige eindsituatie terwijl die wel zou optreden als er onderlinge coördinatie en afstemming zou zijn. Zo profiteren landen, die zich opstellen als belastingparadijs, van een (geringe) opbrengst die ze anders niet zouden hebben (bij internationaal gelijke tarieven), maar dit gaat ten koste van andere landen. Zo hoorden we recent dat Nederland de koopvaardijvloot soepele belastingcondities biedt om de vloot in Nederland te houden. Andere landen gaan dan het voorbeeld volgen en de belastingconcurrentie is een feit en de belastinginkomsten van meerdere landen dalen.

Stiglitz noemt ook de winkelsluitingswet. Als er geen zondagsluiting wordt opgelegd dan blijven sommige supermarkten langer open en moeten andere wel volgen. Het effect is dat iedereen meer open is, er in totaal evenveel verkocht wordt, maar tegen hogere kosten. De klant betaalt dus voor zijn vrijheid om op zondag te kunnen winkelen. Dit is waarschijnlijk niet wat de meeste mensen zouden verkiezen als ze die keuze voorgelegd kregen.

Een soortgelijk probleem doet zich voor bij de free rider, de burger die meelift op de collectieve voorzieningen maar daar zelf, ondanks zijn financiële mogelijkheden, niet substantieel aan bijdraagt. We zien dit gedrag ook in andere omstandigheden, zoals bij verkeersfiles. De meeste ‘nette’ automobilisten wachten rustig in de file hun beurt af, maar er zijn toch altijd weer een paar asocialen die de file links passeren en aan de kop van de file “insteken”, al of niet onder druk van dreigende blikschade en veel gedoe.

Voor de vrije markt om goed te werken, wordt verondersteld dat iedereen zich ‘netjes’ gedraagt, en niet voordringt, noch rommel verkoopt. In de aanloop van de Kredietcrisis verkochten banken gesecuriseerde hypotheken en andere derivaten, waarvan ze wisten dat die enorme risico’s inhielden voor hun klanten, die gelokt werden met hoge rentetarieven. Toen de hypotheekrente steeg en veel huisbezitters hun sleutel bij de bank inleverden, stortte het kaartenhuis in.

 

Sociale media
De internetbedrijven die de sociale media faciliteren hebben een feitelijk monopolie. De initiële investeringen om een marktpositie te veroveren zijn immens, maar eenmaal gevestigd zijn de ‘marginale kosten’ voor iedere online transactie zeer gering. De drempel om je mening op de sociale media te ‘posten’ is ook erg laag. Naar analogie van de productmarkten stellen sommigen dat ook op de markt van ‘ideeën’ de beste ideeën na verloop van tijd zullen komen bovendrijven. Men gaat daarbij uit van volkomen rationele en goedgeïnformeerde burgers. Maar net als de markt voor ‘producten’ is ook de markt voor ‘ideeën’ niet efficiënt en niet vrij van misbruik en misleiding. Het principe van ‘koper, wees op je hoede’ (caveat emptor) is hier veel moeilijker want er is geen onafhankelijke feitelijke ‘waarheid’, zoals wel mogelijk is bij de informatie op de verpakking van producten in de supermarkt.

De ‘vervuiling’ die de sociale media veroorzaken, zadelt de burger op met extra kosten: hij moet extra moeite doen om de waarheid te achterhalen. De traditionele pers kon een zekere mate van geloofwaardigheid opbouwen door een strak redactiebeleid en selectie van artikelen en schrijvers. Een dergelijke screening is er op de sociale media niet, terwijl we weten dat een goed functionerende samenleving niet kan zonder een maatschappelijk breed geaccepteerde manier om de waarheid te bepalen. Sinds de Verlichting hebben we instituties ontwikkeld om dit te doen: onafhankelijke rechtspraak, onderzoeks- en onderwijsinstellingen, beroepsorganisaties en een onafhankelijke pers. Nu al die instituties onder vuur liggen zal het moeilijk zijn een goed functionerende samenleving en productieve economie in stand te houden. Ons maatschappelijk handelen kan niet zonder gedeeld vertrouwen.

Door gebruik van user data weten de platforms aparte doelgroepen te creëren; daarmee fragmenteren ze de informatiestructuur op een eerder nog ongekende wijze, met als gevolg dat de maatschappelijke polarisatie sterk is toegenomen. Sociale mediabedrijven bieden platforms voor het oproepen tot geweld, haat zaaien en de verspreiding van asociaal gedrag en van sabotage van maatschappelijke structuren. Aangezien mensen zich opwinden om verschillende zaken, bestaat het businessmodel van de platforms erin om elke user te voorzien van die content die bij hem of haar woede losmaakt. Zo geraken mensen in een “konijnenhol”, waarbinnen ze niet meer ontvankelijk zijn voor andere informatie.

Verschillen in wereldbeelden beïnvloeden de opvattingen over welke beslissingen we collectief dienen te nemen. Als het ‘meta-narratief’ is dat overheden inefficiënt zijn, belastingen diefstal, en publieke uitgaven verspilling, dan zal dat op den duur leiden tot een kleinere overheid en onder-investeringen in publieke voorzieningen. Dat zal zorgen voor een slecht gereguleerde, beroerd presterende economie, en vrijwel zeker ook tot een dieper verdeelde samenleving. Het is ook een gevaar voor de democratie, als ten gevolge van polarisatie zelfs over de meest banale feiten geen overeenstemming kan worden bereikt. Vrijheid van meningsuiting is een heilig goed en verankerd in de grondwet, maar dat wil niet zeggen dat we de desinformatie die viraal gaat maar voor lief moeten nemen.

 

Tolerantie en collectief handelen
Ook vrijheid van gedrag is een goed recht, als het anderen niet direct schaadt. De grens is echter moeilijk te trekken. Als iemand zoveel eet dat het leidt tot obesitas en lichamelijke klachten dan wordt er op termijn wel een groter beroep gedaan op de onderlinge solidariteit via de ziektekostenverzekering. Ook zijn er mensen die het klimaatprobleem afdoen met: “Ik denk zelf wel na”, maar zich geen rekenschap geven van de kosten op termijn. Wanneer we ons bewust worden van de schade voor de samenleving, en van de nieuwe manieren waarop die schade teweeg wordt gebracht, dan moeten we de kosten en baten van die handelingen onder de loep nemen en op grond daarvan nieuwe beperkingen opleggen. We kunnen ons bij deze afwegingen laten leiden door het principe van John Rawls, “de sluier van onwetendheid”. Een ruime meerderheid moet dan vanuit de ‘neutrale positie’ instemmen met het beperken van de eigen vrijheid.

Maar misschien moeten we ook iets veranderen aan het economisch systeem zelf, zodat goede keuzes meer als vanzelf naar voren komen. Stiglitz pleit daarom voor een ‘progressief kapitalisme’, dat correctieve belastingen hanteert tegen de inkomensongelijkheid, meer overheidsinvesteringen in collectieve voorzieningen als onderwijs en huisvesting, meer controle over de informatievoorziening, en meer aandacht voor de volksgezondheid. Op economisch vlak moet de monopoliemacht van de grote bedrijven worden gebroken, kleine bedrijven moeten gesteund worden, en innovatie moet niet gericht zijn op automatisering en uitstoot van arbeid, maar op investeringen in een klimaat-neutrale economie. Daarnaast moeten we een grote verscheidenheid van ‘instituties’ zoals scholen, universiteiten, coöperaties en gemeenschapsvoorzieningen koesteren, en zeker de onafhankelijke pers en de wetenschap, die zich met waarheidsvinding bezighouden.

Een goed niveau van collectieve voorzieningen zal volgens Stiglitz het vertrouwen van de burgers in de samenleving en de overheid doen toenemen zodat men minder zijn oren zal neigen naar het populisme.

 

International
Om de ongelijkheid in de wereld te verminderen zou de vrije handel beperkt moeten worden en de regels voor intellectueel eigendom moeten worden versoepeld. Beschermingsconstructies zoals TRIPS (Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights), die buitenlandse bedrijven compensatie bieden in geval van wijzigingen in de belastingwetgeving, moeten worden afgeschaft. Zo is uitgerekend dat als landen alle klimaatmaatregelen zouden implementeren om de akkoorden van Parijs te halen, ze maar liefst 340 miljard dollar aan bedrijven zullen moeten betalen ter compensatie voor veranderende marktomstandigheden en gederfde inkomsten. Overigens heeft Trump al het nodige gedaan om deze bepalingen af te schaffen, omdat buitenlandse bedrijven ook bij de VS inmiddels hoge claims hebben ingediend, bijvoorbeeld wegens het niet doorgaan van de Alaska-oliepijplijn.

Ten slotte moeten ook de agrarische subsidies van de VS en Europa worden afgeschaft en de positie van de miljarden boeren in de Derde wereld worden verbeterd.

 

Conclusies
Lezing van het boek levert een wat gemengd beeld op. Het onderwerp van de vrije markt en hoeveel correcties en collectieve acties daarop wenselijk zijn, is een interessant en belangwekkend probleem. Helaas geeft Stiglitz nogal ongenuanceerd af op het neoliberalisme, alsof de hele wereld gek is, behalve de 1% die aan de touwtjes trekt. Dit wordt in alle toonaarden herhaald en het boek van 384 pagina’s had wel de helft korter en bondiger gekund.

Hij benadrukt terecht het belang van vertrouwen in de samenleving en overheid en welke maatregelen we daarvoor kunnen nemen. Opvoeding en een goede opleiding zijn daarvoor essentieel. Hoe meer mensen bevestigd worden in “wie goed doet, goed ontmoet”, des te meer vertrouwen er zal ontstaan en hoe meer er vanzelf gaat, zonder dat de overheid hoeft in te grijpen, of aanvullende regels hoeft in te stellen, die dan weer moeilijk te handhaven zijn. Aan de andere kant zullen de baten van de free-rider in een high-trust samenleving ook hoger zijn, omdat de meeste mensen wél hun beurt afwachten en het dan toch net geen anarchie wordt, waar ook de free rider niet mee gediend is.

Stiglitz bepleit een nieuwe vorm van ‘sociaal-democratie’ zonder zich af te vragen welke problemen de Europese sociaal-democratische partijen ontmoeten in het huidige politieke klimaat. Jammer is ook dat hij het klimaatprobleem hier en daar wel noemt als ‘externaliteit’ en dat we er meer aan moeten doen in de vorm van innovatie en het beprijzen van de CO2-uitstoot – en niet door subsidies te geven aan bedrijven – maar concrete gedragsmaatregelen noemt hij niet. Hij geeft toch de voorkeur aan het redden van de democratie door meer inkomensgelijkheid, voor we aan gedragsveranderingen toekomen om het klimaat te redden.

Het is juist als hij stelt dat het neoliberalisme leidt tot egoïstisch gedrag en tot afbraak van collectieve voorzieningen, maar hij gaat niet in op het argument van Hayek dat collectieve besluitvorming ook zo zijn problemen kent.

Je kunt eindeloos herhalen dat een ‘sociaal-democratie’ met meer inkomensgelijkheid en meer onderling vertrouwen beter is voor de samenleving en voor de democratie, maar als je niet kunt verklaren waarom de helft van de Amerikanen toch nog voor Trump stemt, blijven het loze woorden. Kennelijk spelen er ook andere factoren dan de economisch gedreven motieven die Stiglitz analyseert, zoals een sterk gesegmenteerde samenleving, waarbinnen men weinig sympathie kan opbrengen voor overheid en collectieve voorzieningen.