Civis Mundi Digitaal #3
Wim Couwenberg
Ontzuiling en kantelende identiteitbeleving
We kunnen eigenlijk pas de laatste jaren over nationale i.c. Nederlandse identiteit spreken zonder het risico te lopen meteen beticht te worden van kwalijk nationalisme. Ik heb dat risico een aantal jaren zelf aan den lijve ondervonden. Ik ben opgegroeid in een tijd toen Nederland nog in de ban was van de verzuiling. Dat was een tijd waarin we onze identiteit in de eerste plaats ontleenden aan de zuil waarvan we deel uitmaakten. Voor zover er in die tijd sprake was van een nationale identiteit was dat iets louter negatiefs. Dat wat ons van elkaar onderscheidt stond centraal. Het was zoiets als ‘agree to disagree’. Elke zuil had zijn geheel eigen visie op het vaderland en zijn geschiedenis. Begin jaren ’90 van de 19e eeuw is Koninginnedag doelbewust ingesteld om het zo verdeelde Nederlandse volk althans één dag per jaar rond de troon te verenigen.
Als uitvloeisel van de ontzuiling sinds de jaren ’60 kantelt die identiteitsbeleving aanzienlijk. Er voltrekt zich dan namelijk vrij plotseling een culturele en politieke revolte, die geleid wordt door de spraakmakende voorhoede van een nieuwe generatie die we nadien als babyboomers benoemd hebben en waarin een aanzienlijke verschuiving van loyaliteiten en prioriteiten plaatsvindt. De vrijheden van het individu en daarmee samenhangende emancipatieprocessen zoals die van jongeren, van vrouwen en van hun seksualiteitsbeleving en daarnaast democratisering van maatschappelijke en politieke verhoudingen, Europese eenwording en kosmopolitische verbondenheid, wereldburgerschap, dat zijn de thema’s die zich dan in de publieke opinie opdringen als nieuwe denkcategorieën waar het in het maatschappelijke debat steeds meer om gaat draaien.
In het licht van onze tijd is het Europese idealisme van die jaren heel opvallend. Dat Nederland als natie op termijn zou opgaan in Europa, was toen iets wat in brede kring leefde. Een echo daarvan klinkt nog door tot in de jaren ’90, onder andere in het boek van de Utrechtse historicus H. Righart met de veelzeggende titel: "Het einde van Nederland?". Nederlanders, aldus Righart, identificeerden zich lange tijd met de zuil waartoe zij behoorden. Nu die zuilen er niet meer zijn, kan Nederland z.i. het best in Europa opgaan. Meer dan welk ander land zijn wij klaar voor Europa. Pleidooien voor behoud van de Nederlandse identiteit komen doorgaans niet verder dan een verdediging van Nederland als taalgemeenschap, meent Righart. En dat is in zijn ogen wel heel erg weinig om de Nederlandse natie in stand te houden. Zijn vroegere Utrechtse collega P. Geyl zou zich in zijn graf omdraaien bij het horen van deze geringschatting van Nederland als taalgemeenschap.
De katholieke zuil, waarin ik was opgegroeid, ontstijgend begon ik mij juist te interesseren voor een Nederlandse identiteit die meer is dan iets louter negatiefs zoals tijdens de verzuiling en als zodanig een relevant en bijzonder facet van de culturele pluriformiteit van de Europese beschaving en in die zin daarover te publiceren. Maar daarmee reed ik in die jaren een hele scheve schaats zoals spoedig bleek. Dat stond namelijk haaks op de nieuwe mentaliteit van de jaren ’60 generatie. Dat werd dan ook afgestraft als een rechtse, want nationalistische aberratie en dus een foute opstelling. Links was in die dagen de maatstaf van al wat goed en bij de tijd was.
Pluralisme in nationaal, universalisme in internationaal verband
Vanwaar die aversie tegen erkenning van het idee van een nationale i.c. Nederlandse identiteit? Dat heeft in de eerste plaats te maken met dat negatieve aspect van onze identiteit dat tijdens de verzuiling zo centraal stond. We koesteren in dit land vanouds een sterke neiging te benadrukken wat ons in allerlei opzichten onderscheidt. We zijn een land van minderheden met eigen specifieke opvattingen. Cultiveren van dat pluralisme en particularisme in nationaal verband gaat sinds lang samen met de neiging in internationaal verband juist de nadruk te leggen op universele waarden en normen, zoals die op internationaal niveau verankerd zijn in algemene beginselverklaringen zoals o.a. in de preambules van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 en de Internationale Mensenrechtenverdragen van 1966. Het gemeenschappelijk onderschrijven van een dergelijke beginselverklaring in een preambule van onze grondwet stuitte lange tijd op grote weerstanden. De laatste tijd is er te dien aanzien wel sprake van een zekere kentering. Pluralisme in nationaal verband gaat met andere woorden probleemloos samen met universalisme in internationaal verband.
Nederlandse diversiteitscultus ter discussie
In de Nederlandse geschiedenis zijn er wel momenten geweest waarin onze diepgewortelde diversiteitscultus ter discussie gesteld werd. Na de Patriottenbeweging en de Bataafse Omwenteling eind 18e eeuw waren het in de tweede helft van de 19e eeuw liberalen die de nationale gedachte nieuw leven inbliezen met hun voorkeur voor maatschappelijke organisaties op algemeen-Nederlandse grondslag, openstaand voor alle gezindten, en met hun leuze "onverdeeld naar de openbare school". Dat resulteerde op zijn beurt in een confessioneel-christelijke tegenbeweging met een vergaande verzuiling van de samenleving als gevolg. In de inmiddels lang vergeten Nederlandse Volksbeweging[1] herleefde in 1945 even die nationale gedachte, zoals nadrukkelijk vertolkt door de hervormde theoloog en minister van OK&W in het kabinet-Schermerhorn, G. van der Leeuw in zijn boekje Balans van Nederland (1945); en vervolgens ook in pleidooien voor een nationaal omroepbestel, onder andere van de VPRO. De diversiteitscultus, in onze grondwet verankerd in een strikt evenredig kiesstelsel, bleek echter opnieuw sterker te zijn. Vandaar de instandhouding van een sterk gefragmenteerd publiek omroepbestel.
Nationale identiteit onderdeel van meervoudig identiteitsbesef
Daar kwam sinds de jaren ’60 nog veel meer bij om die aversie te onderbouwen. Nationale identiteit, dat zou iets statisch uitdrukken in een wereld in voortdurende verandering. Dat bezwaar gaat wel op als men het heeft over volksaard en volkskarakter. Maar nationale identiteit wordt allang als een dynamisch fenomeen opgevat en als zodanig onderhevig aan een periodiek proces van reconstructie. Dat geldt trouwens ook voor de identiteit van individuen en van lokale en andere gemeenschappen. Het zou bij nationale identiteit gaan om simplistische generaliseringen en stereotypen. Maar dat het hier gaat om een heel complex fenomeen is zonneklaar en allang geen punt van discussie meer. Dat het andere identiteiten zou uitsluiten raakt ook kant noch wal. Wij zijn uiteraard dragers van meervoudige identiteiten. Als gepleit wordt voor integratie van allochtonen betekent dat geenszins dat zij daarmee andere identiteiten en loyaliteiten zouden moeten verloochenen zoals in de hoogtijdagen van links geïnspireerd politiek correct denken het gebruikelijke verweer was. Nederland is vanouds een multiculturele samenleving in deze zin dat hier vanouds allerlei bijzonder identiteiten en loyaliteiten sterk gekoesterd worden. Sinds de 19e eeuw worden die wel meer en meer overkoepeld door een zich ontwikkelende Nederlandse identiteit.
Nationale identiteit en nationalisme
Dat het idee van een nationale identiteit onder zoveel meestal links georiënteerde Nederlandse intellectuelen weerzin wekt, heeft, lijkt mij, behalve met de bewuste of onbewuste nawerking van neomarxistische invloeden, te maken met het feit dat zij nationaal al gauw associëren met nationalisme en dat exclusief opvatten in etnisch-culturele zin. Dat nu heeft hier sinds lang een negatieve, want rechtse connotatie, op gespannen voet staand immers met de universalistische traditie van de Verlichting waarmee zij zich graag vereenzelvigen.[2] Dat etnisch-cultureel met politiek nationalisme sinds de 19 eeuw de inspiratiebron geworden is van het zelfbeschikkingsrecht der volken, dat het als zodanig als legitimatie diende van de nationale bevrijdingsbewegingen in Europa en daarna in Azië en Afrika en tenslotte in artikel 1 van de Internationale Mensenrechtenverdragen van 1966 als fundamenteel mensenrecht is erkend, wordt bij die verlichtte afkeer van nationalisme gemakshalve over het hoofd gezien, evenals het feit dat nationalisme in eerste instantie een heel belangrijke drijfkracht is geweest in het moderne staatsvormingsproces en de democratisering ervan. Dat een beroep op dat zelfbeschikkingsrecht in de jaren ’80 niettemin als blijk van een racistische mentaliteit aan de kaak gesteld is, is symptomatisch voor de vooringenomenheid van toenmalige linkse critici.[3] Alleen wie een eigen nationale achtergrond heeft, kan zich veilig als kosmopoliet presenteren en universalistische overtuigingen uitdragen zoals Hans Achterhuis in lijn met de Canadese filosoof N. Ignatieff opmerkt in zijn boek "Met alle geweld" (2008).
Nationale identiteit inzet van permanente rivaliteit
Vermenging van culturen wordt van linkse zijde aangeprezen als een weldadige vrucht van onze multi-etnische samenleving. Ook in het boek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over identificatie met Nederland kreeg dat een sterk accent. Maar de Nederlandse identiteit is sinds lang de resultante van een vermenging van verschillende lokale, regionale en religieuze culturen, zij het van stonde af aan wel met een duidelijke dominantie van de Hollandse taal en cultuur en lange tijd ook van het calvinisme als religieuze integratiefactor. Wat die identiteit inhoudt is hier inzet van voortdurende rivaliteit tussen verschillende tradities; in het bijzonder tussen de confessionele traditie van christelijke, i.h.b. calvinistische huize en een burgerlijk-liberale traditie, die opkomt voor een vrijzinnige oriëntatie; een rivaliteit die we vanouds kennen als de spanning tussen onze dominees- en onze koopmanstraditie. In een vrije samenleving is de invulling en ontwikkeling van nationaal identiteitsbesef uiteraard inzet van voortdurende rivaliteit tussen verschillende tradities.
Vanuit een burgerlijk-liberale achtergrond legt Marius Wessels in een artikel over nationale identeit in het VVD-tijdschrift Liberaal Reveil grote nadruk op de Nederlandse vrijheidsdrang als gist in onze natie en haar burgerlijke levensstijl. Van linkse zijde is men daarentegen sinds de jaren ’60 geneigd onze egalitaire traditie zoals die nu in art 1 van onze grondwet verankerd is als het non-discriminatiebeginsel, voorop te stellen. In het politiek-correcte denken sinds die jaren werd onder invloed daarvan aan dit beginsel grotere rechtswaarde toegekend dan aan de vrijheid van meningsuiting. Sinds de Fortuynrevolte verschuift het accent echter meer naar die vrijheid. Soortgelijke verschuivingen zien we eveneens in de relatie tussen onze moralistische dominees- en onze pragmatische koopmanstraditie. Een homogene nationale identiteit is in een vrije samenleving zoals de onze uitgesloten. Vandaar dat de Nederlandse identiteit allerlei tegenstrijdigheden in zich bergt.
In de menselijke behoefte aan een eigen plek waar men zich thuisvoelt, is lange tijd voorzien door familie, kerk, zuil en lokale verbanden. Naarmate die aan betekenis inboeten als gevolg van economische en politieke moderniseringsprocessen wordt nationale identiteit als identificatiemogelijkheid belangrijker. In Nederland uit dat zich o.a. in soms buitensporige oranjegekte bij internationale sportgebeurtenissen. Al zal ook de emotionele binding aan naties verminderen in een steeds meer globaliserende wereld, toch zal er steeds behoefte blijven aan een zekere geborgenheid in nationale en subnationale verbanden, aan een plek waar men zich thuisvoelt als tegenwicht tegen de toenemende individualisering en globalisering van de samenleving. Ook in dit kleine land zal die behoefte waarschijnlijk niet verdwijnen, al is er een kleine kosmopolitische elite die zegt daar geen behoefte aan te hebben.
Nationale identiteit als expressie van wij-zij denken en Fortuynrevolte als protest tegen linkse weg-met-ons mentaliteit
Een bekend kritiekpunt is ook dat het idee van een nationale i.c. Nederlandse identiteit het denken in wij-zij denken impliceert: wij Nederlanders tegen zij die van elders komen. In eerste instantie is dat natuurlijk zo. Maar is dat niet heel normaal? Als land van minderheden met een sterke diversiteitscultus staat ons land bol van tal van specifieke groepsverbanden en netwerken met wij-zij denken als natuurlijk uitvloeisel. Naarmate allochtonen in onze samenleving integreren worden zij uiteraard mede-Nederlanders. Zo worden Surinamers en Molukkers niet langer als allochtonen gezien, migranten uit de Antillen die deel uit maken van ons koninkrijk daarentegen nog wel, omdat hun integratie nog teveel tekort schiet.
De aversie tegen erkenning van het idee van een nationale i.c. Nederlandse identiteit heeft zich kunnen handhaven tot de Fortuynrevolte. Een van de drijfveren van die revolte was af te rekenen met die aversie en de daarmee samenhangende ‘weg-met-ons’ mentaliteit. In dit opzicht is die revolte zeker geslaagd. Het eens als kwalijk rechts en nationalistisch gekwalificeerde en gewantrouwde idee van een Nederlandse identiteit wordt niet langer als zodanig bejegend en als irrelevant terzijde geschoven. Ook van linkse zijde wordt nu van allochtonen verlangd dat zij zich in onze samenleving en cultuur integreren. Om onze omgang met nieuwkomers tot een succes te maken, hebben we een breed gedeelde trots nodig over wat ons bindt, een hernieuwde en herkenbare Nederlandse identiteit, betoogde D66-minister L.J. Brinkhorst in 2005 in een toespraak die hij hield aan de Universiteit Leiden bij de opening van het academische jaar aldaar. In de afgelopen jaren was er van D66-zijde weinig of geen interesse voor zoiets voorbijgestreefds als een herkenbare Nederlandse identiteit, ja, werd die interesse met dédain bejegend. Maar ook in die kring komt men daar nu schoorvoetend op terug evenals bij andere links geheten partijen. Zo pleit PvdA-leider Wouter Bos[4] nu voor herstel van onze nationale trots en lotsverbondenheid, ja voor het cultiveren van ‘de Nederlandse droom’. Dat was nog niet zo lang geleden vloeken in de linkse kerk; een stellingname die daar de kwalijke geur van spruitjesnationalisme opriep, maar nu geheel in lijn met een kenterende tijdgeest omarmd en gretig uitgedragen wordt. In het kader van het buitenlands-cultureel beleid streeft de Nederlandse regering nu ook naar een versterkt cultureel profiel in binnen- en buitenland
Overtrokken kosmopolitisme op de terugtocht
Het lijkt een eeuwigheid geleden, merkte de aan NRC verbonden schrijver Bas Heijne recentelijk op in een essay, maar het is slechts een paar jaar terug dat Nederland als natie ons niets kon schelen. Bij het idee van een Nederlandse natie schoot ons domweg niets te binnen. Wel was er nu en dan iemand die de vraag opwierp waarom Nederlanders zo weinig met Nederland te maken willen hebben.
Het overtrokken kosmopolitisme van de culturele revolte van de jaren ’60 lijkt nu onmiskenbaar op de terugtocht. Ja, de reactie ertegen slaat de laatste jaren zelfs door in een eenzijdig nationaal navelstaren, een sterk naar binnen gekeerdheid wat uiteraard haaks staat op de internationale oriëntatie die vanouds deel uitmaakt van de Nederlandse identiteit. Terwijl Nederlanders nog niet zolang geleden geneigd waren hun trots als Nederlanders te ontlenen aan het feit dat zij daar juist niet trots op zijn, dus niet chauvinistisch, zien we nu een opmerkelijk omslag. Het is niet alleen Rita Verdonk en in haar voetspoor Wilders die trots op Nederland tot hun politieke imago gemaakt hebben, maar het is nu ook PvdA-leider Wouter Bos die zoals gezegd hamert op het belang trots op eigen land te zijn.
In het complexe mondiale integratieproces van onze tijd is de nationale dimensie en identiteit nog steeds een belangrijke schakel die onze manier van denken en doen, dus onze identiteit mede bepaalt. Zo functioneren veel dingen in Nederland nog altijd krachtens tal van nationale tradities, zelfs al menen we daarmee afgerekend te hebben zoals dat bijvoorbeeld sinds de jaren zestig het geval leek met onze burgerlijke manier van denken en doen.[5] Nergens ter wereld wil men zo graag wereldburger zijn als in Nederland, zoals de Nederland-kenner H. Pleij[6] in dit verband opmerkt. Maar je kunt dat pas zijn, als je actief blijft participeren in je eigen cultuur. Anders verkeer je in een cultureel vacuüm. Het voortbestaan van Europese naties is een voorwaarde voor de ontwikkeling van een kosmopolitisch gezind Europa, zoals prominente Europese sociologen als U. Beck en A. Giddens en eerder al oud-hoogleraar Vergelijkende Cultuurstudies G. Hofstede, betoogd hebben.[7] Een prachtig voorbeeld van een succesvol samengaan van een nationale en kosmopolitische oriëntatie is de BBC: door en door British en tegelijkertijd kosmopolitisch georiënteerd, met een globale uitstraling.
[1] Zie hiervoor de dissertatie van J. Bank, Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volksbeweging, 1978
[2] Zie o.a. P. Hilhorst, één keer juichen, twee keer zuchten, in: K. Koch en P. Scheffer, Het nut van Nederland, 1996, pp 113 e.v. ; en D. Pels, Een zwak voor Nederland, 2005, p. 90 e.v.
[3] Zie o.a. A. Bleich, P. Schumacher e.a., Nederlands racisme, 1984, pp 22-23; en J.C.N. Willems, Zelfbeschikkingsrecht en nationale cultuur: pervers en subversief?, Recht en Kritiek, 4, 1985 en mijn kritiek daarop in het Civis Mundi Jaarboek 1987, getiteld: Hoe wordt de samenleving het best ingericht?, zie hoofdstuk 6 Het vraagstuk der etnische minderheden en het nieuwe racisme (p148 e.v.)
[4] Zie W. Bos, Dit land kan zoveel beter, 2005
[5] Zie A. Felling, J. Peters, O. Schreuder, Burgerlijk en onburgerlijk Nederland, 1983, pp. 199-200
[6] H. Pleij, Nederland lijdt aan polderkoorts, NRC Handelsblad, 24 juni, 1991
[7] U. Beck en A. Giddens, EU geeft lidstaten juist macht terug, NRC Handelsblad, 4 oktober 2005; en G. Hofstede, Nederlandse identiteit en Nederlandse cultuur binnen de EU, in: S.W. Couwenberg (red.), Nationale identiteit - van Nederlands probleem tot Nederlandse uitdaging, 2001, p. 163