Civis Mundi Digitaal #11
Wim Couwenberg
In een bespreking van het Civis Mundi Jaarboek Tijdsein in het Vlaams-Nederlandse tijdschrift Streven stelt de historicus en hoofdredacteur H. Simissen dat mijn pleidooi voor een politieke middenpositie niet weet te overtuigen, omdat ik tot inschattingen en standpunten kom die niet verenigbaar lijken met die middenpositie, afgezien nog van de vraag of die positie wel het beste uitgangspunt is in de politiek. Na de scherpe aanval van een radicale verlichtingsdenker als Wim Rietdijk op die positie en mijn verdediging ervan[1] lijkt het me relevant die positie die zolang miskend is geweest opnieuw tot inzet van politieke discussie te maken. Ik heb die middenpositie voor het eerst verdedigd in mijn boek De strijd tussen progressiviteit en conservatisme (1959) naar aanleiding van de hardnekkige neiging van linkse zijde in de jaren ’50 om politieke en maatschappelijke problemen te reduceren tot een of-of keuze tussen progressief/links en conservatief/rechts. Die neiging werd kort geleden op filosofisch niveau nog eens gedemonstreerd door de filosoof Hans Achterhuis.
Tussen links en rechts is geen derde positie denkbaar waarvoor we doelbewust kunnen kiezen (tertium non datur) omdat het aldus deze filosoof[2], in de politiek in laatste instantie steeds om een wij-zij tegenstelling gaat, dus een of-of keuze. Dat er tussen links en rechts ruimte is voor een zelfstandige positie, voor een bemiddelende en verbindende rol zoals beoogd in een middenpositie, was lange tijd een dissidente opvatting. In een themanummer van Civis Mundi over progressiviteit en conservatisme heb ik die middenpositie in 1979 opnieuw verdedigd en gekarakteriseerd als theoretisch verwaarloosd, ideologisch veracht, maar electoraal sterk begeerd.[3] Het is een positie die zich onderscheidt door het streven de positieve elementen van links en rechts in zich te verenigen en de negatieve zo veel mogelijk uit te schakelen, zoals de econoom en publicist F. Hartog eind jaren zestig die zolang miskende politieke opstelling omschreef en verdedigde.[4] Hij behoorde daarmee tot één van die zeldzame deelnemers aan het politieke debat dier jaren die de moed hadden voor die positie uit en op te komen. Ook de uit de KVP voortgekomen christendemocraat W.C.L. van der Grinten die herhaaldelijk bij kabinetsformaties ingeschakeld is, deinsde er niet voor terug openlijk te verklaren dat hij niet zozeer voor het CDA was omdat het een christelijk geïnspireerde partij zou zijn, maar juist omdat het een typische middenpartij is.[5] Toch werd die positie bij de ideologische voorbereiding van het CDA en daarna tot in de jaren ’90 door CDA prominenten verworpen als een strijd met een christelijk geïnspireerde partij.
Politiek filosofische achtergrond middenpositie
De verdediging van het politieke midden steunt in mijn zienswijze op de polaire dialectiek die ten grondslag ligt aan de maatschappelijke ontwikkeling. Die beweegt zich voortdurend heen en weer tussen de polaire aspecten van de maatschappelijke werkelijkheid, zoals gezag en vrijheid, gemeenschap en individu, recht en macht, norm en feit, goed en kwaad, integratie en differentiatie, universaliteit en particulariteit, rationaliteit/verlichting en emotionaliteit/romantiek, subjectiviteit en objectiviteit, het masculiene en het feminiene aspect van het mens-zijn, concurrentie en samenwerking, continuïteit en verandering, rechten en plichten, lotsbestemming en zelfbestemming, enz. Die polariteiten, ook wel aangeduid als binaire tegenstellingen, kunnen worden opgevat als een geïntegreerde (twee in een) of als een gepolariseerde (dualistische) spanningsrelatie. In een geïntegreerde visie worden de polen van die relatie gezien als logisch onverenigbaar, maar ontologisch onverbrekelijk met elkaar verbonden en gaat het derhalve telkens opnieuw om het vinden van een redelijk-verantwoorde balans, een dynamisch evenwicht tussen beide polen, ‘une balance des contraires’. De antinomieën van de sociale en politieke werkelijkheid lossen zich derhalve niet op in een hogere synthese, zoals bij Hegel, maar handhaven zich in een zekere balans in voortdurende beweging.
Het is een denkwijze die stamt uit de premoderniteit - het jing-jang principe van het Taoïsme is daarvan een bekende expressie - en op aangepaste wijze voortleeft, b.v. in het constitutionele denken van staatsrechtbeoefenaars als M. Hauriou[6] en D. Schindler[7], in het politiek-filosofische denken van Raymond Aron[8], het federalisme van Denis de Rougement, H. Brugmans e.a. en in het driedelige mensbeeld van de antroposofie[9]. In de jaren ’50 was zij ook kenmerkend voor de zogenaamde Utrechtse School, een netwerk van fenomenologisch ingestelde psychologen, psychiaters, pedagogen, criminologen en juristen die zich na de oorlog in dienst stelden van de geestelijke wederopbouw van Nederland. Ondanks duidelijke accentverschillen deelden zij als cultureel project hun strijd tegen de cartesiaanse scheiding tussen subject en object en tussen lichaam en geest; en tegen de kantiaanse scheiding tussen Sein und Sollen, feitelijke en normatieve oordelen, kennen en keuren.[10]
In de gepolariseerde denkwijze van de moderniteit is het gebruikelijk het menselijke bestaan als tweepolig spanningsveld te reduceren tot een van die polen, en daarmee tot het gangbare gepolariseerde of-of denken, dat absolute scheidingen maakt waar in feite sprake is van een polaire samenhang, en zodoende resulteert in een eendimensionaal mens- en wereldbeeld. De ontwikkeling van de moderne samenleving en cultuur is daardoor in vergaande mate beïnvloed en bepaald.
Er is nu wel een opmerkelijke herwaardering van het eens zo verachte politieke midden te bespeuren. De macht ligt nu weer in het politieke midden, riep NRC Handelsblad op de voorpagina enthousiast uit na het sluiten van het veelbesproken wandelgang-akkoord in de Tweede Kamer. Kenmerkend voor de politieke ontwikkeling in het postideologische tijdperk is een tendens naar een ideologisch meer integrerende denkwijze, het kijken met twee ogen: een linker en een rechter oog. Vandaar die positieve herwaardering van het politieke midden. Dat signaleert ook de Duitse filosoof Peter Sloterdijk.[11] Er-zijn en in het midden zijn, zo stelt hij, betekent tegenwoordig hetzelfde. Zo ver ga ik niet. Feit is wel dat alle grote partijen elkaar in het eens zo vermaledijde politieke centrum verdringen en zich daarvoor niet langer generen. Dat verliest daardoor wel z’n zinvolle bemiddelende en verbindende functie tussen links en rechts. Politiek dreigt zodoende een betrekkelijk kleurloos en in zichzelf gekeerd gebeuren te worden zonder veel mobiliserende kracht. De grote partijen in het midden onderscheiden zich in beleid en politieke stijl te weinig van elkaar om een duidelijke politieke keuze mogelijk te maken. Zij komen niet veel verder dan het opvoeren van een placebo-rivaliteit zoals het wel genoemd wordt. Veel kiezers zijn daarom geneigd uit te wijken naar de flanken van het centrum als signaal van hun politieke onvrede daarover, al hangt de neiging daartoe uiteraard af van wisselende politieke omstandigheden.
Juiste balans
Bij mij standpuntbepaling in Tijdsein weet ik soms niet altijd precies het midden te houden, stelt Simissen. Maar een principiële keuze voor het politieke midden betekent mijns inziens niet dat men altijd precies in het midden gaat zitten. Ik herinner hier aan een bekende boutade van de Duitse schrijver Thomas Mann die merkte op dit punt eens op dat hij meer naar links zou gaan zitten als de politieke boot teveel naar rechts zou overhellen en omgekeerd. Het gaat bij die middenpositie steeds om het zoeken van de juiste balans. Vandaar dat ik sinds de jaren ’60 toen politiek links de publieke opinie domineerde in bepaalde kwesties - bijvoorbeeld de vraag of er sprake is van een nationale identiteit - meer naar rechts opschoof, terwijl ik sinds de jaren ’90 waarin neoliberale prioriteiten steeds meer gaan domineren, meer naar links overhel.
Tot slot stelt Simissen mijn positieve waardering van de Fortuyn-revolte ter discussie. Hoe valt dat te rijmen met mijn voorkeur voor het politieke midden? Met zijn polariserende politiek had Fortuyn immers niets met het politieke midden. Dat klopt. Fortuyn moest daar niets van hebben. Toch valt die waardering te verdedigen. Sinds de jaren ’60 heb ik evenals D66 het verzuilde politiek bestel in Nederland ter discussie gesteld en gestreefd naar een ander, democratischer en effectiever functionerend politiek bestel. Dat stuitte echter op hardnekkig politiek conservatisme van de gevestigde politiek. De Fortuyn-revolte bood onverwachts een nieuwe kans dat conservatisme te doorbreken en de Nederlandse politiek op een beter berijdbaar spoor te zetten. Ook vanuit het politieke midden is polariseren soms nodig om vastgelopen politieke structuren en verhoudingen in beweging te krijgen.
[1] Zie Wim Rietdijk, Met zijn politieke voorkeur voor het politieke midden zoekt Couwenberg verkeerde bondgenoten, Civis Mundi Digitaal, 5, 2011.
[2] H. Achterhuis, Met alle geweld, 2008, p379 e.v.
[3] Zie Progressiviteit en conservatisme anno 1979 I, Civis Mundi, mei 1979 p.90
[4] Zie F. Hartog, Politieke politiek, 1969 pp. 19-20
[5] Zie Hervormd Nederland, 28 januari 1978
[6] Zie voor zijn werk R. Schnurr, Die Theorie der Institution, 1965
[7] D. Schindler, Verfassungsrecht und Soziale Struktur, 1932
[8] Zie o.a. P. van Velthoven, Raymond Aron - het verantwoorde engagement, 2005
[9] Zie o.a. H.S. Verbrugh, Wat heeft de antroposofie te bieden?, Wending, 1981
[10] Zie o.a. I. Weijers, Terug naar het behouden huis, 1991; S.W. Couwenberg, In opdracht van de tijd, 1992 pp 65-67
[11] P. Sloterdijk, Woede en tijd, 2007, p. 239 e.v.