Was Fortuyn wel een populist?

Civis Mundi Digitaal #11

door Bert Snel

Was Fortuyn wel een populist?

De wereld wil bedrogen worden en daarom wordt zij bedrogen. Maar op 15 mei 2002 is zonneklaar gebleken dat kiezers langzamerhand in staat zijn door die ideologische schijngestalten heen te kijken en zich daardoor steeds minder laten misleiden.

 

Bert Snel*

 

Vooraf

Fortuyn is door Haagse politici geregeld aangeduid als een ‘gevaarlijke populist’. Nogal hypocriet, want tijdens de verkiezingscampagne blijkt elke politicus die herkozen wil worden opeens populist te zijn. Gevestigde politieke partijen gebruiken de kwalificatie ‘populist’ te pas en te onpas als scheldwoord om nieuwe partijen die hun stoelpoten dreigen door te zagen van de macht af te houden. Omdat populisme vaak wordt geassocicieerd met opportunisme, wordt de aanduiding populist hoofdzakelijk gebruikt om onwelgevallige standpunten en uitspraken van anderen te deavoueren. Populistische politici noemen zichzelf zelden populist.[1] Ook beschouwt geen enkele politicus zichzelf als populist omdat hij een boek heeft gelezen over populisme. Daar hebben ze geen tijd voor.

Populistische partijen wordt door hun critici of politieke tegenstanders wel verweten, dat ze alleen maar willen profiteren van onvrede en frustratie van kiezers, in plaats van met haalbare oplossingen te komen. De gefrustreerde kiezer wordt door onderzoekers al gauw weggezet als iemand die niet kan meekomen in ‘de snel veranderende wereld’. Een eufemistische aanduiding van mensen die bedenkingen of bezwaren hebben tegen (het tempo van) processen als europeïsering, globalisering en internationalisering. Alsof men wil suggereren dat deze processen per definitie goed zijn en ieders medewerking verdienen. En dat men zelf beter kan meekomen dan de rest. Maar zo simpel is het niet. Het is geen bewijs van democratische gezindheid om kritiek op processen die zelf nauwelijks de naam democratie verdienen als populisme weg te zetten. Dat populisten meestal vinden dat de politieke elite beter moet luisteren naar de opvattingen van de ‘gewone man’ is geen uniek kenmerk van het populisme. Er is in deze tijd nog nauwelijks een politicus te vinden die de indruk wil wekken dat hij de wensen van de kiezer negeert, zeker niet tijdens een verkiezingscampagne. Maar of ze dit ook blijven doen als ze aan de macht zijn, valt nog te bezien. Alleen maar uitgaan van de oplossingen voor sociale problemen die burgers zelf in petto hebben, komt zelfs bij Wilders niet voor. Nu hij meer macht bezit dan ooit tevoren, moet ook hij om zijn positie ‘aan het roer’ niet te verliezen, akkoord gaan met beleidsvoorstellen die haaks staan op de wil van zijn kiezers. Het mag zo zijn dat veel burgers denken dat sociale probleem op een veel simpelere en effectievere wijze zijn op te lossen dan de politieke elite pleegt te doen, maar dat is veel te simplistisch gedacht. De meeste problemen zijn veel te ingewikkeld. Maar dan moeten politici daarover ook eerlijk en duidelijk communiceren. Het is in ieder geval voor een moderne politicus onverstandig bij de kiezer de indruk achter te laten dat hij zich óf laat leiden door minachting voor de gewone man óf door zijn eigen particuliere belangen.

 

Wat is populisme?

Over populisme bestaat een nagenoeg oeverloze literatuur die dringend enige verduidelijking nodig heeft. Daarvoor zijn drie zaken noodzakelijk: conceptuele helderheid, kennistheoretische afgrenzing van andere begrippen en een bruikbare operationele definitie.

Een kernachtige omschrijving van populisten is de volgende. ‘Populisten zijn mensen die er van uitgaan dat gewone mensen over meer politieke wijsheid beschikken dan de regerende politici.’ Voor gevestigde politici is dat een onverdraaglijke aantijging, omdat zij heimelijk - want in een democratisch bestel mag je dat niet openlijk zeggen - van mening zijn dat de gewone burgers totaal geen verstand hebben van politiek.’[2].

Joost Eerdmans gaf in 2005 het volgende antwoord op de vraag of hij een populist was:

‘Ik hoop dat ik duidelijk en direct overkom. Ik laat mijn inzet zien. Mijn voorbeelden? Geert Wilders, Jan Marijnissen, Wouter Bos: mensen die een gevoel weten te vertolken. Pim Fortuyn was daarin de grootste. Die kon in een paar zinnen een complex probleem in één keer op de kaart zetten. De islam is een achterlijke cultuur. Dat is één zin. Daar werd plotseling over gesproken. Dat leidde tot debat in alle media, in alle huiskamers. Het leidde tot van alles, het land stond op z’n kop. Dat is wat een politicus moet willen. ‘Als iedereen zo dacht, was de Nederlandse politiek een stuk overzichtelijker. Jan Marijnissen wil belasting tot aan het plafond en gratis openbaar vervoer voor iedereen. Dat is in mijn ogen onwenselijk en onuitvoerbaar, maar daar gaat het niet om. De mensen weten waar Marijnissen voor staat. Het gaat niet om wat uitvoerbaar is, maar om wat denkbaar is.’ (...) ‘Maar populisme is iets anders dan het volk napraten. Ik zeg heel vaak dat iets niet kan. Ik pleit niet voor een algehele belastingverlaging. Ik ben ook niet voor de doodstraf. Maar ik steek wél mijn thermometer in de samenleving. En dat zouden meer mensen moeten doen, want ik stel vast dat die thermometer opeens twintig graden koeler staat als we in Den Haag op het Binnenhof aankomen. Want daar zien we een groot wetboek liggen en daar zit minister Donner van Justitie in te bladeren om te kijken wat er allemaal niet mogelijk is om de problemen in dit land op te lossen.’[3]

 

De kern van het populisme

Het begrip populisme blijkt een vat vol tegenstrijdigheden. Een ieder definieert het zoals het hem uitkomt. Zie het antwoord van Eerdmans. Dick Pels noemde populisme dan ook een ‘kameleontisch begrip’, hoewel hij wel degelijk vindt dat er een aantal onmiskenbare ingrediënten zijn aan te wijzen. Zoals een sterk wantrouwen tegen alle vormen van woordvoerderschap en vertegenwoordigende democratie, een cultus van de politieke persoonlijkheid en van charismatisch leiderschap, en een sterke neiging om ‘het volk’ voor te stellen als een soevereine gemeenschap met een essentiële identiteit die wordt gevoed door een gedeeld erfgoed en een homogene cultuurbeleving.

 

Tactiek of ideologie?

Door sommige politicologen wordt populisme gezien als niet meer dan een tactiek, een vorm van retoriek of een bepaalde manier van communiceren.[4] Zo beschouwd, is elke politicus (soms) populist. Vooral tijdens verkiezingscampagnes. Daarmee verliest het begrip elk onderscheidend vermogen. Het levert dan ook meer op om populisme als een ideologie beschouwen, die ook een specifieke soort van kritiek inhoudt op de democratie. Het kernelement is de soevereiniteit van het volk. Het moderne populisme neemt een diepe crisis waar in de representatieve democratie, die wordt veroorzaakt door de elite die niet representatief is en niet luistert naar de burgers. Populistische partijen worden dan ook niet voor niets anti-establishment genoemd.[5] Ze worden gekenmerkt door wantrouwen in ‘de politiek’ en betichten de traditionele politiek ervan de maatschappelijke problemen opzettelijk te negeren en de overtreders te beschermen. Daarnaast huldigen ze de idee dat men zich niet aan democratisch vastgelegde regels en politieke mores hoeft te houden. Die dienen immers alleen maar om politici aan het werk te houden en de boel te vertragen. In de populistische visie staan rechtsstatelijke procedures om politieke en sociale minderheden te beschermen oplossingen voor echte problemen in de weg. Populistische partijen zetten politici en ambtenaren neer als vijanden van het ‘volk, terwijl de populistische leider pretendeert precies te weten wat het ‘volk’ wil. Politiek vertrouwen wordt daardoor verplaatst van geobjectiveerde democratische regels en procedures naar personen. In deze ‘personalisering’ van vertrouwensrelaties schuilt een groot gevaar: als de populist faalt, zullen veel burgers het laatste restje vertrouwen in de politiek verliezen en als de populist slaagt, wordt het politieke systeem afhankelijk van een specifieke persoon.[6]

Als de traditionele partijen de populistische retoriek overnemen en ook niet langer de rechtsstatelijke garanties voor minderheden verdedigen, komen de democratie - een tijdelijke meerderheid hebben - en de rechtsstaat - een set regels waaraan ook machthebbers zich moeten houden - tegenover elkaar te staan. Het populisme levert wellicht op de korte termijn hoop voor teleurgestelde en boze kiezers, maar kan op de lange termijn de precaire balans tussen democratie en rechtsstaat ontwrichten.

 

De media

Media-aandacht blijkt cruciaal voor de mobilisatie van kiezers, maar is geen kenmerk van populisme. Dat Fortuyn er in slaagde om kiezers voor zich te winnen kwam niet omdat hij een populist was. Het waren vooral de reacties op hem van alle deelnemers aan het debat, zoals commentatoren, journalisten, opiniemakers en politici, die ervoor hebben gezorgd dat hij erin slaagde kiezers voor zich te winnen. Zichtbaarheid en positieve reacties hadden namelijk een gunstig effect op de opiniepeilingen. Hoe prominenter journalisten Fortuyns uitspraken in de media weergaven en hoe vaker andere actoren in het debat blijk gaven van ondersteuning, des sterker groeide populariteit van Fortuyn. Deze bevindingen geven ook aan dat het voor de verklaring van het verschijnsel Fortuyn niet alleen (misschien zelfs niet in de eerste plaats) belangrijk is om te kijken naar het karakter of de acties van Fortuyn zelf, maar dat we vooral moeten nagaan op welke manier andere actoren op hem reageerden.’[7]

 

Over het ‘volk’ en de regenten

Terwijl het populisme altijd de pretentie in zich lijkt te dragen heel concreet te zijn - niet praten, maar doen - is de veel gebruikte term ‘het volk’ juist veel abstracter. Hét volk bestaat niet, daarvoor zijn er te grote verschillen in sociale positie. Alle politieke partijen zijn ooit begonnen als sociale bewegingen, die streefden naar de verheffing van de mensen die ertoe behoorden. Na verloop van tijd waren ze geen sociale bewegingen meer, maar werden ze verlengstukken van de staatsmacht. Nu Wilders in zekere zin daartoe ook behoort, kun je je afvragen welk effect dit zal hebben op zijn kiezers.

Anders dan nu waren vroegere Nederlandse politieke leiders wars van pathos. Ze gaven de voorkeur aan een nuchtere, technocratische stijl waarin politieke tegenstellingen werden afgevlakt om zaken te kunnen doen. Tot in de jaren zestig werden ‘echte regenten’ nog door bijna iedereen als positief ervaren. Het waren gezaghebbende bestuurders die zo min mogelijk deining veroorzaakten. Maar dit beeld van regenteske kalmte moet niet worden overdreven, zo stelt Te Velde. De gedachte van het volk is zijns inziens erg on-Nederlands. Nederland heeft altijd bestaan uit verschillende naast elkaar bestaande groepen, maar die zijn mijns inziens nu heel anders van samenstelling.

 

De nieuwe scheidslijn

De Nederlandse samenleving van nu te maken heeft met een andere indeling in groepen dan voorheen. Deze is gerelateerd aan het opleidingsniveau van mensen, dat dreigt te gaan samenvallen met de mogelijkheden voor talentontwikkeling, waardering, toegang tot netwerken en zeggenschap. Tussen mensen met een hogere en lagere opleiding tekent zich een steeds hardnekkiger scheidslijn af. Kinderen van hoger- en lageropgeleide ouders gaan gescheiden naar school. De ongelijkheid in woonsituatie tussen hoger- en lager opgeleiden neemt toe. Ook in het politieke domein neemt de afstand tussen lager- en hogeropgeleiden toe. Hogeropgeleiden doen meer aan participatie en voelen zich ook meer vertegenwoordigd in de democratie dan lageropgeleiden, die zich ook minder erkend voelen. De scheidslijn op basis van opleidingsniveau kan mensen van elkaar verwijderen, onzekerheid veroorzaken en het perspectief op vooruitgang ondermijnen. Dit heeft ongetwijfeld ook invloed op het stemgedrag. Om het tij te keren roept de RMO ook op tot een herwaardering van vakmanschap en de beroepsopleidingen. VMBO en MBO mogen niet de afvoerputjes van de samenleving worden.[8]

 

Over links- en rechtspopulisme

Er wordt vaak onderscheid gemaakt tussen links- en rechtspopulisme. Het linkspopulisme zou een vrij optimistisch mensbeeld bezitten. Het wil de burger bevrijden van onderdrukkende structuren en hem nieuwe instrumenten voor verandering geven. De uit de jaren zestig en zeventig stammende autonome en op de eigen ontplooiing gerichte individuele burger staan centraal.

Het rechtspopulisme heeft een veel pessimistischer mensbeeld. De burger moet beschermd worden tegen de staat, tegen de ambtenaren, maar ook tegen talloze andere bedreigingen. Vooral tegen criminaliteit en de instroom van migranten, die de leefwijze en cultuur van de ‘autochtone’ burger bedreigen. Gezien de standpunten die Fortuyn verdedigde, nadat hij politiek actief was geworden, vonden enkele commentatoren dat enkele als rechtspopulistisch beschouwde elementen deel uitmaakten van zijn vocabulaire.

Het rechtspopulisme dat vanaf 1990 overal in Europa de kop opstak, wordt door de meeste politicologen beschouwd als een reactie op de theorie en de praktijk van het multiculturalisme. Maar er is ook een afwijkend geluid. Zo stelde Carlo van Praag.

‘Het is (...) zwaar overdreven de falende integratie van allochtonen op rekening te schrijven van het multiculturalisme uit de voorbije periode, zoals de Tweede Kamer wilde dat de Commissie Blok deed. (W)at is dat voor onzin om zo kort na een massale immigratie van vreemdelingen uit alle werelddelen al te spreken van een falende integratie en die bovendien te wijten aan een verkeerd beleid? (...) In zijn radicale versie houdt het multiculturalisme in dat een land als Nederland verschillende culturen herbergt die allemaal even belangrijk zijn en dat de maatschappelijke organisatie dat feit zou moeten weerspiegelen. (...) Het probleem is dat in feite natuurlijk wel één cultuur domineert, te weten de westerse cultuur, zo men wil de westerse cultuur in haar Nederlandse variant.’[9]

 

Het populisme van Fortuyn

Fortuyn was geen voorstander van een pure populistische politiek. Hij wilde bepaalde plebiscitaire elementen inbouwen in de representatieve democratie, zoals directe verkiezingen op alle niveaus en een directere band tussen kiezer en gekozene. De moderne media maken het tegenwoordig mogelijk dat politici zich rechtstreeks zonder institutionele bemiddeling tot de kiezers richten. [10] Met als gevolg dat de traditionele kanalen van politieke communicatie zoals partijen en parlementen steeds vaker buitenom worden gepasseerd om een antwoord te vinden op de uitdagingen van de moderniteit en de globalisering: de schaalvergroting, de grote behoefte van mensen aan wortels en een eigen identiteit, het verval van normen en waarden in een steeds grenzelozere, snellere en anoniemere wereld, en de haast en het ongebreidelde consumentisme van de 24-uurs economie.[11] Kiezers lijken heden ten dage grote behoefte te hebben aan politici die in een turbulente en onoverzichtelijke tijd een duidelijke koers weten uit te zetten, zijn te vertrouwen en direct zijn te kiezen. Hoewel Fortuyn veel kritiek had op de geslotenheid van de Haagse elite, kan niet worden ontkend dat zijn populistische programma onmiskenbaar plebiscitaire elementen bevatte die hij inpaste in de spelregels van de parlementaire democratie.[12]

In de geschriften van Pim Fortuyn uit het begin van de jaren negentig zijn de sporen van de uit de jaren zestig en zeventig stammende gerichtheid op autonomie en eigen ontplooiing nog duidelijk te herkennen. Hij is altijd een kind van zijn tijd geweest. Maar hij is altijd blijven uitgaan van de vrije, geëmancipeerde, calculerende en mondige burger die in de jaren zestig en zeventig het patriarchale gezag van zich heeft afgeworpen en zichzelf heeft verlost van de knellende banden van de verzuiling.[13]

Lucardie en Voerman hebben erop gewezen dat ook de individualistische burger een sociaal wezen is, die weet dat hij van anderen afhankelijk is. Maar ‘een beschaafde, sociaal voelende, calculerende burger’ is voor Fortuyn geen contradictio in terminis.[14] In zijn vroegere werk klinkt bezorgdheid door over de egoïstische, en materialistische neigingen van de moderne burger en diens ‘ongebreidelde winststreven en gerichtheid op consumeren.[15]

In 1995 stelde Pim Fortuyn dat zonder een collectief beleefd normen- en waardenstelsel samenleven op den duur niet mogelijk is. Hoe belangrijk dit is laten de ontwikkelingen binnen de opvoeding en de jeugdzorg zien.[16] Volgens Fortuyn was het patriarchaal gezag in gezin en maatschappij ernstig verzwakt. Jongeren nemen niet meer als vanzelfsprekend de waarden en normen van hun ouders en onderwijzers over. Zij beginnen zichzelf daardoor al op jeugdige leeftijd als individu te zien en te weinig als onderdeel van een groter geheel. Met als gevolg dat de belevingswereld al vroeg sterk egocentrisch wordt, wat het samenleven er niet gemakkelijker op maakt. Hij vindt dat jongeren ook via scholing moeten leren wat samenleven inhoudt. Voor deze vorming is kleinschalig onderwijs vereist.

Later stelt Fortuyn ook voor naast een betere socialisatie in gezin en school een maatschappelijke dienstplicht voor jongeren in te voeren. Eén van de doelstellingen hiervan is het ‘leren omgaan met mensen van verschillende sekse, geaardheid, sociale afkomst en etnische achtergrond’, en zodoende ‘het Nederlanderschap inhoud te geven en de natievorming te verstevigen’[17]

 

Geen enkel hokje past

Fortuyns vijanden zijn er niet in geslaagd hem verdacht te maken, omdat hij in geen enkel ideologisch of politiek hokje van de oude politiek past. Behalve misschien in dat van de liberale beschavingstraditie, zoals die sinds de liberale revoluties van de 18e eeuw tot ontwikkeling is gekomen. Liberaal opgevat in een bovenpartijpolitieke zin.

De kiezers die zich tot Fortuyn voelden aangetrokken, waren afkomstig uit vier zeer verschillende groeperingen: de ‘ondernemende rechtervleugel’ van de VVD, de ‘onderkant’ van de PvdA, de ‘oprechte gelovigen’ van D66 in staatsrechtelijke en politieke hervormingen en tenslotte de grote niet-politiek gebonden groep van ‘volkse’ mensen die zich grote zorgen maakt over de gevolgen van mondialisering, immigratie en (internationale) criminaliteit. Ondanks de herkomst van de achterban uit deze verschillende brongroepen, kreeg de LPF in de media vooral een rechts-populistisch imago. In plaats van zich af te vragen hoe deze groepen door de fractie het best bediend konden worden, gingen sommige leden van de fractie aan de slag met het verwerven van zo goed mogelijke persoonlijke posities in de bestaande politieke Haagse verhoudingen. Waarbij de belangrijkste vraag leek: ben ik in beeld? Maar goede politiek in de ware betekenis van Fortuyns opdracht is waarachtig niet hetzelfde als primair reageren op elk incident dat s ’morgens op de voorpagina van de Telegraaf of het Algemeen dagblad verschijnt. En ook niet op de verhalen die wekelijks in Elsevier worden uitgemeten.

De opstelling van de zeer geschakeerde aanhang die op 15 mei 2002 op Fortuyns LPF heeft gestemd, kan evenmin als Fortuyn aan een bepaalde ideologie worden gekoppeld. Fortuyn wilde de partijendemocratie van de oude politiek vervangen door een kiezersdemocratie, waarin het soevereine volk in zijn rechten wordt hersteld. In het postideologische tijdperk waarin we nu leven, maakt het niet meer uit of die visie en dat leiderschap meer ‘linkse’ of ‘rechtse’, meer ‘liberale’ of ‘sociaaldemocratische’, meer ‘progressieve’ of ‘conservatieve’ associaties oproepen. Dit wordt goed verwoord met het volgende citaat:

‘Wat nu telt,’ aldus Couwenberg, ‘is daarentegen de morele en politieke kwaliteit van de politieke boodschap en de presentatie ervan in politiek leiderschap. Waar het in die nieuwe politiek om gaat is met andere woorden een streven naar telkens nieuwe combinaties van kennis en kunde en van ideeën van verschillende herkomst als antwoord op de problemen en knelpunten die in een bepaalde ontwikkelingsfase de maatschappelijke vooruitgang frustreren. (...) Dat is de nieuwe politiek die in Fortuyn gestalte kreeg. Politieke identiteit is daarin derhalve niet langer een duurzaam, want ideologisch bepaald gegeven, maar een continue opgave, m.a.w. een politieke kwaliteit die in voortdurende ontwikkeling is en zich telkens opnieuw moet waarmaken als specifiek politieke vertaling van de liberale, democratische en sociale waarden die wij in onze samenleving met elkaar delen. Dat pragmatische en dynamische eclecticisme van de nieuwe politiek treffen we trouwens ook steeds meer aan bij de partijen van de oude politiek. Wel trachten zij dat zoveel mogelijk te camoufleren door op hun snel wisselende politieke aanbod de vertrouwde ideologische merknaam te plakken en zodoende indruk te wekken dat zij nog altijd varen op het vertrouwde kompas van hun traditionele respectievelijk sociaaldemocratische, christendemocratische en specifiek liberale ideologie, daarbij vertrouwend op de oude Romeinse wijsheid ‘mundus vult decipi, ergo decipiator’. De wereld wil bedrogen worden en daarom wordt zij bedrogen. Maar op 15 mei 2002 is zonneklaar gebleken dat kiezers langzamerhand in staat zijn door die ideologische schijngestalten heen te kijken en zich daardoor steeds minder laten misleiden. De hele oude politiek vaart al jarenlang onder een valse vlag en verkoopt knollen voor citroenen.’[18]

 

Fortuyn een rechtspopulist?

Als Pim Fortuyn geen ‘zuivere’ populist was, dan is hij zeker ook geen rechtspopulist. Het lijkt er veel op dat parlementaire journalisten en politicologen niets liever deden dan over hem te berichten alsof hij een rechtspopulist was. Ze leken er wel door gebiologeerd. Wanneer, zoals in de LPF in 2006 is gebeurd, verschillende (ex-)fractieleden er alles op zetten om het fortuynisme rechts te laten afslaan en daar veel reuring over maakten, dan moet men niet verbaasd zijn dat dit beeld gretig door de media wordt gebruikt om zowel Pim Fortuyn zelf, alsook ‘zijn’ partijen in een kwaad daglicht te stellen. In 2006 was de LPF op zoek naar een nieuwe lijstrekker. Ex-fractielid Nawijn presenteerde zichzelf al vast als kandidaat met een stevig aantal eisen, maar de meerderheid van de leden vond hem te reactionair omdat hij toenadering zocht tot het Vlaams Blok. Door de manier waarop dit door de media in de publiciteit werd gebracht- als weer een onderlinge ruzie bij de LPF - haakten enkele zeer geschikte kandidaten af.

Wie politici als Fortuyn reduceert tot een rechtspopulist doet hem niet alleen onrecht, maar wakkert ook een mediahype aan, die in de huidige personendemocratie lijkt uit te draaien op een soort ‘idols-finale’. Journalisten en politicologen lijken wel op jacht te zijn naar rechtspopulisten die het spel volgens hun regels moeten spelen. Maar het is in feite een dwaalspoor, want het gaat meer over oordelen over personen dan over feiten. Door de lijsttrekker van een nieuwe partij in de media af te schilderen als een rechtspopulist spelen journalisten de gevestigde partijen in de kaart: zij beschikken immers over een veel groter potentieel aan geschikte personen. Gevestigde partijen hebben het voordeel dat ze rustig het juiste moment kunnen afwachten, omdat zij aanbod en keus genoeg hebben als de tijd daar is. Het CDA bleef anderhalf jaar lang bewonderenswaardig kalm onder de tanende populariteit van Verhagen en het uitblijven van de keuze van een nieuwe leider. Indachtig het gezegd: beidt uw tijd. Na het de val van het kabinet Rutte doordat Wilders ‘onverwacht’ de stekker er uit trok, is een geheel nieuwe situatie ontstaan. Het CDA moet veel eerder een lijsttrekker kiezen. De personendemocratie is tot nog toe bijna altijd in het voordeel van de gevestigde partijen geweest, die ook over de middelen beschikken voor een mediacampagne. Het komt zelden voor dat er een nieuweling doorbreekt. Sporadisch - eens in een generatie als de politieke partijen zijn ingedut. Na Hans van Mierlo in 1966 hebben we 35 jaar op Pim Fortuyn moeten wachten.[19]

 

 

Fascisme en nationalisme

Door Fortuyn te vergelijken met fascisten uit het verleden wordt de suggestie gewekt dat hij dat ook was Maar het gaat om vergelijkingen met (rechts)populisten die meer van Fortuyn verschillen dan op hem lijken. Zo pleitte Fortuyn nooit voor de afschaffing van democratie. Hij functioneerde volledig binnen het bestaande politieke bestel, maar was wel een ferm voorstander van de vernieuwing ervan.[20]

Het is daarom beneden Pels stand als ‘kenner’ van het fascisme dat hij aan de hand van het vormverschijnsel van Pims ‘at your service’-gebaar concludeert:[21]

‘Fortuyn is door zijn media-optredens, zijn geflirt met leiderschap en kunstenaarschap, maar ook omdat stijl en inhoud niet meer te onderscheiden waren, met Mussolini te vergelijken. Zij het op Hollands-pragmatische wijze. Mussolini met een spruitjeslucht.’[22]

In deze metafoor zit een verwijzing naar het vermeende fascisme en nationalisme van Pim Fortuyn. Pels denkt als expert op dit gebied over het fascisme veel genuanceerder dan anderen. Maar van het nationalisme moet hij helemaal niets hebben. Het is een etiket dat veel te gemakkelijk wordt opgeplakt. Is iemand, voor wie de eigen vanzelfsprekende nationaliteit deel uitmaakt van zijn persoonlijke identiteit altijd een nationalist? Ik denk van niet. Om over de combinatie van nationalisme en socialisme maar te zwijgen. Bijna niemand die zich Nederlander voelt, zal zich hierin herkennen. De eigen-volk-eerst-mentaliteit zit veel dieper in onze volkskarakter verankerd dan velen willen toegeven. Wetenschappers en politici onderschatten tegen beter weten in vaak het belang ervan voor de ‘gemiddelde man in de straat’.

Maar je hoeft geen nationaalsocialist, zelfs geen nationalist te zijn om te beseffen dat de natie een werkelijkheid is, die zich vooral manifesteert wanneer de burger in tijden van cisis zich richt tot zijn nationale overheid en geen boodschap heeft aan een, in zijn ogen, Europees of ander abstractum.[23]

De socioloog Duyvendak betwijfelt of de Nederlandse identiteit wel zo zwak is:

"Uit onderzoek blijkt (...) dat er weinig samenlevingen zijn met zo’n eenduidige identiteit als juist de Nederlandse: wij zijn het op veel terreinen  in verassende mate met elkaar eens (...) normen en waarden met betrekking tot mannen en vrouwen en de positie van homoseksuelen zijn bijvoorbeeld veel eenduidiger dan in de meeste andere Europese landen"[24]

 

Het ontstaan van het debat over populisme

Het wetenschappelijke debat over het populisme is sinds het begin van het laatste decennium van de vorige eeuw sterk aangewakkerd door de opkomst in een aantal Europese landen - Frankrijk, België en Oostenrijk - van partijen die nogal van rechtse snit waren en ook gekenmerkt werden door een sterk wantrouwen tegenover de machtselite. In de jaren zestig kwam het politieke wantrouwen in ons land nog vooral uit de linkse hoek. Nu wordt dit wantrouwen vooral in verband gebracht met nieuwe rechtse politieke stromingen. De kloof met de burger werd opnieuw ‘ontdekt’ na de opkomst van Fortuyn en zijn partijen Leefbaar Nederland, Leefbaar Rotterdam en de Lijst Pim Fortuyn (LPF).

In de literatuur krijgen partijen die populistisch worden genoemd vaak het etiket ‘extreemrechts’ opgeplakt. LR en LPF weigerden altijd dit te accepteren. Anders dan de extreemrechtse kleine partijen die Nederland eerder heeft meegemaakt waren zowel LR als de LPF als stemmentrekker wel zeer succesvol.

Maar:

‘Onderling hebben de verschillende vormen van populisme uit de Nederlandse geschiedenis weinig met elkaar te maken, ook al hanteerden ze deels dezelfde strategieën om hun doel te bereiken. Iedere beweging met populistische trekken vond het wiel opnieuw uit. Pim Fortuyn deed het in 2001-2002 weer.’[25]

Hoe dit ook zij, de voornaamste politieke tegenstelling van onze tijd is weer die tussen gevestigden en buitenstaanders. Frissen zegt het zo:

‘Populisme is het contrapunt van elitisme.[26] Het elitisme en het populisme hebben beide iets te maken met democratie. Maar er is wel een groot verschil. ‘In het elitisme heeft democratie per definitie een geleide vorm en wordt afstand genomen van het ideaal van volkssoevereiniteit. In het populisme gaat een verlangen naar directe democratie en volkssoevereiniteit schuil, hoewel dit verlangen niet zelden wordt geprojecteerd in de leider. Die vertolkt dan: de vox populi’[27]

 

Van der Capellen

Er is door verschillende auteurs op gewezen dat Fortuyn in veel opzichten deed denken aan de flamboyante baron Joan Derk Van der Capellen tot den Pol.[28] Fortuyn schreef in 1993 een pamflet met dezelfde titel Aan het volk van Nederland, waarin hij het opnam voor de gewone burger en scherpe kritiek uitoefende op de elite, die hij aanduidde als ‘ons soort mensen’. Bij Van der Capellen zijn de fortuinzoekers de ‘baantjesjagers’ die bij de regenten in een goed blaadje willen komen in de hoop op een politieke benoeming.[29] Deze baron formuleerde de kracht van het democratische ideaal al zó’n acht jaar voor de Franse Revolutie, toen de overgrote meerderheid van de verlichtingsfilosofen nog voorstander was van een monarchie.[30]

Fortuyn zelf is in zeker opzicht na zijn dood een metafoor geworden voor het streven naar politieke en maatschappelijke veranderingen in ons land. Frissen citeert instemmend Pels’ kwalificatie van Fortuyns dandyisme die een politieke betekenis had ‘die ver uitstijgt boven het incident, omdat het verwijst naar de diepgaande veranderingen in de moderne individualistische en hedonistische massacultuur die zich vooral voorstelt en verbeeldt via de elektronische media’.[31]

 

Frissen over het populisme van Wilders en Fortuyn

Wilders’ populisme stuit Frissen al in 2009 tegen de borst, omdat het een aanspraak op de waarheid claimt. Het veronderstelt namelijk dat de wereld kenbaar is, maar dat de elites dit verhullen omdat ze zelf de macht in handen willen houden. Het populisme van Fortuyn wordt door Frissen als minder ongeciviliseerd omschreven dan dat van Wilders. Fortuyn was intellectueler, flamboyanter dan zijn voorgangers als Hadjememaar, Koekoek en Janmaat.

Anders dan Fortuyns populisme heeft dat van Wilders twee vijanden: de intellectuele, economische en politieke elite aan de bovenkant van de samenleving en de criminals, foreigners profiters and perverts aan de onderkant. Wilders zal daarmee afrekenen als het volk het wil. Frissen wijst op het mythische karakter dat aan het volk wordt gehecht als een culturele, etnische en historische eenheid. Voor Frissen is dit absoluut inacceptabel. Het volk staat normaliter bol van botsende belangen en rivaliserende inzichten. Het zou het einde betekenen van de politiek waarin de verschillen, ook in cultureel opzicht, essentieel zijn. Mij lijkt de kans daarop verwaarloosbaar klein, omdat nooit meer dan zo’n 20 % van de kiezers de natuurlijke achterban vormt voor een partij als de PVV.

Frissen beschrijft ook de kenmerken van het ‘rauwe’ populisme van Wilders, dat zijns inziens ‘langs de randen [gaat] wat de geldende normen toestaan’.[32] Het is antipolitiek, antidemocratisch en het zal uiteindelijk ook totalitair zijn.

‘Wilders discours is rauw, choquerend en gaat langs de randen van wat de geldende noemen toestaan. Er zijn oproepen tot een boekverbod, tot knieschoten voor raaddraaiers, tot neuzen afhakken van journalisten, tot verdrijving van ongewenste Nederlanders, tot uitzetting van tientallen miljoenen moslims uit Europa.’

Zijn redenering is dat dergelijke populisten vooralsnog wel kiezen voor de parlementaire weg, maar als buitenstaanders het parlement meer als tribune gebruiken en niet als een podium voor het debat. Frissen noemt Wilders zelfs een grootmeester in het ‘spel van meedoen zonder mee te doen.’ Even leek het erop dat dit niet meer opging omdat Wilders leek mee te doen door het kabinet Rutte te gedogen. Maar inmiddels zijn zowel de VVD als het CDA ruw wakker geschud uit hun wensdroom dat ze het wel weer zouden fiksen. De botte gedragswijze die Wilders koos om zijn kiezers duidelijk te maken dat hij het Catshuisoverleg in hun belang moest afbreken, doet objectief beschouwd meer denken aan een existentiële noodsprong: het voortbestaan van zijn fractie stond letterlijk op het spel.

 

Anti-immigratiepartijen

De opkomst van anti-immigratiepartijen, zoals de LPF en LR ook wel worden genoemd, was in ons land een reactie op de problemen die in de grote steden in sommige wijken ontstonden als gevolg van de massale arbeidsmigratie, de gezinshereniging die in de jaren zeventig en tachtig plaats had, en van de toestroom van vluchtelingen die in de jaren negentig spectaculaire vormen zou aannemen.[33] Onder invloed van het toenemend aantal etnische minderheden was in West-Europa een discussie ontstaan over de vraag of de democratie niet meer rekening moest gaan houden met groepen burgers die de nationale cultuur van de nationale gemeenschappen niet deelden.[34]

 

Het overheidsbeleid kort beschouwd

In de jaren zeventig ging de overheid er nog vanuit dat arbeidsmigranten uiteindelijk terug zullen keren naar hun land van herkomst[35] In het eerste beleidsstuk dat gericht was op de opname van migranten in de samenleving, de Nota Buitenlandse Werknemers uit 1970,[36] stelde de overheid het behoud van de eigen identiteit voor migrantengroepen centraal.

In de eerste helft van de jaren tachtig waren het niet zozeer politici die in de ban waren van het cultuurrelativisme, maar veeleer welzijnswerkers en rijksambtenaren die verantwoordelijk waren voor het minderhedenbeleid, en een klein aantal radicale wetenschappers die overal racisme meenden te zien.[37] Het multiculturalisme, in de zin van beleid dat de eigen culturele identiteit van nieuwkomers op principiële gronden wilde behouden, werd weliswaar met de mond beleden, maar vormde uiteindelijk een tamelijk marginaal element in het minderhedenbeleid. Maar de gezinsmigratie was al vanaf de jaren vijftig een bijzonder saillant beleidsthema, niet zozeer op politiek als wel op ambtelijk niveau.[38] De voorwaarden voor toelating van gezinsleden van arbeidsmigranten vormden twintig jaar lang het onderwerp van voortdurende felle conflicten tussen de betrokken ministeries, Sociale Zaken en Justitie. (Sociale Zaken verleende de arbeidsvergunningen, Justitie de verblijfsvergunningen.) De twee ministeries hadden een heel verschillende kijk op de migratieproblematiek en juist in debatten over gezinshereniging leidden die verschillen steeds weer tot confrontaties. Justitie achtte de immigratie van gezinsleden ongewenst en pleitte daarom steeds voor zo strikt mogelijke regelgeving. Sociale Zaken streefde naar een soepeler gezinsherenigingsbeleid. Het verloop van deze ambtelijke twisten is grotendeels bepalend geweest voor de ontwikkeling van het beleidskader voor gezinsmigratie in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog.[39]

Slechts twee multiculturele onderdelen van het door centrumrechtse kabinetten gevoerde minderhedenbeleid in de jaren tachtig hadden iets om het lijf. Het Onderwijs in de Eigen Taal en Cultuur (OETC) en de institutionalisering van de islam en het hindoeïsme.[40] De linkse partijen - die toch niet als extreemrechts konden worden beschouwd - waren minder positief over de komst en vestiging van migranten en hun gezinsleden dan de rechtse.[41] Dat is nu wel anders. De liberale werkgevers waren toen vóór soepele toelatingsregelingen en van de christendemocraten mochten migranten hun eigen cultuur en identiteit behouden, ook al waarschuwden wetenschappers voor marginalisering en maatschappelijke spanningen. Politiek ‘links’ zag wel de nadelen van massa-immigratie, maar durfde hiertegen niet echt stelling te nemen om de Centrum Democraten van Janmaat niet in de kaart te spelen. Ironisch is in dit verband dat juist de linkse staatssecretaris Job Cohen in 2000 een nieuwe Vreemdelingenwet door de Kamer wist te krijgen, die tot een flinke verlaging van de instroom heeft geleid.

Het is nu bon ton onder politici en opiniemakers om te stellen dat de multiculturele samenleving, het multiculturalisme en integratie onderwerpen zijn waar tot aan ongeveer het jaar 2000 een taboe op heeft gelegen. Er was echter in de politiek in de laatste twee decennia van de vorige eeuw wel degelijk aandacht voor migranten en de veranderingen in de samenstelling van de bevolking. In die jaren waren sommige politici zelfs bang dat bepaalde beleidsmaatregelen die gunstig waren voor migranten, woede bij de autochtone bevolking zouden kunnen veroorzaken, zodat bepaalde beleidsvoorstellen nooit in beleidsmaatregelen zijn omgezet.[42] Zo was de toegang tot corporatiewoningen voor migranten lange tijd beperkt, omdat er in de politiek angst heerste dat dit onvrede zou oproepen bij autochtonen[43]

Dat Pim Fortuyn eerder dan de het merendeel van politici van de andere partijen oog had voor de problemen waarmee belangrijk deel van de bevolking werden geconfronteerd is nog geen reden hem een populist te noemen.

 

Epiloog

De recente actie van Wilders om het VVD-CDA minderheidskabinet te laten vallen, maakt eens te meer duidelijk dat het belangrijkste populistische kenmerk van de PVV nog steeds dat zij in wezen niet meer is dan een one-issue protestpartij die Nederland en Europa wil waarschuwen voor het islamitische gevaar. Maar wil je als partij er voor zorgen dat de beleidsveranderingen die je nastreeft ook daadwerkelijk worden gerealiseerd dan kan dat alleen via deelname aan de regering. De beslissing van Geert Wilders om vorig jaar lokaal en provinciaal te gaan was zijn eerste grote fout. Hij zal het wel uit zijn hoofd laten deze fout nog een keer te maken. Zijn weerwoord was zwak tegen het opkomend verzet van de PVV’ers in de provincies tegen de recente onzinnige acties van Wilders zoals het hoofddoekjes verbod, het meldpunt tegen Polen en andere Midden- en andere Oost-Europeanen en zijn beledigend optreden - ook jegens de koningin - tijdens het staatsbezoek van de Turkse president. Ook zijn reactie op het uitteden van Hero Brinkman uit de fractie was beneden de maat.

Om een proteststem blijvend doeltreffend te doen zijn, is een grote partij alleen maar hinderlijk. De huidige, grote en verkruimelende PVV is veel minder geloofwaardig als protestpartij dan enkele jaren geleden toen zij nog maar negen Kamerzetels had. Met onervaren kandidaten voor de gemeenteraad en de Provinciale Staten kan de PVV alleen succes hebben, als het bestaande gebrek aan sturing wordt gecompenseerd door een partijbestuur of wetenschappelijk bureau dat die taak kon overnemen. Veel LPF-kiezers zullen zich verraden voelen door de vaandelvlucht van Wilders. Een onbedoeld en door Wilders kennelijk over het hoofd gezien gevolg van het opblazen van de coalitie zou wel eens kunnen zijn dat links - ongeacht de verkiezingsuitslag - vaster dan ooit in het zadel komt te zitten. [44]

De pijnlijke vergelijkingen die dezer dagen door vooral VVD-politici als Stef Blok worden gemaakt met LPF-toestanden vormen een schoolvoorbeeld van geschiedvervalsing. De verdeeldheid bij de LPF had immers zijn wortels in de machtsstrijd, die uitbrak na de moord op haar leider Pim Fortuyn. Niet in politieke verdeeldheid in de fractie of in het kabinet tussen Bomhoff en Heinsbroek. De LPF heeft in 2002 een Strategisch Akkoord tot stand gebracht, dat ook onder Balkenende II nog jaren van kracht was met een door D66 aangevulde onderwijsparagraaf. Demissionair werd door Balkenende I zeven maanden voorbeeldig doorgewerkt. De LPF heeft nooit regeringen ten val gebracht. Integendeel, heel wat moties van wantrouwen tegen bijvoorbeeld Rita Verdonk werden door toedoen van de LPF-fractie onschadelijk gemaakt, totdat D66 de stekker eruit trok. [45]

 

 

Geraadpleegde literatuur

 

Albertazzi, D. & D.  McDonnell. (2008). ‘Introduction; the sceptre and the spectre.’ In: D. Albertazzi & D. McDonnell. (eds.) Twenty-First Century Populism. The Spectre of Western European Democracy. Houndmills: Palgrave McMillan, pp 1-11.

Canovan, M. (1981). Populism. New York: Harcourt Brace Jovanovich.

Canovan, M. (1999) ‘Trust the People! Populism and the Two Faces of Democracy’. In: Political Studies, XLVII, 2-16.

Couwenberg, S.W. (2004a) Opstand der burgers. De Fortuynrevolte en demasqué van de oude politiek. (Civis Mundi Jaarboek 2004) Budel: Damon.

Duyvendak, J.W. (2006) De Staat en de straat. Beleid, wetenschap en de multiculturele samenleving. Amsterdam: Boom.

Essed, P en K. Nimako (2006) ‘Designs and (Co)incidents. Cultures of Scholarship and Public Policy on Immigrants/Minorities in the Netherlands.’ In: International Journal of Comparative Sociology  47/3-4), 281-312.

Fennema, M. (2012)Van Thomas Jefferson tot Pim Fortuyn. Balans van democratie. Apeldoorn/Antwerpen: Spinhuis.

Fortuyn, W.S.P. (1992) Aan het volk van Nederland: de contractmaatschappij, een politiek-economische zedenschets. Amsterdam: Contact.

Fortuyn, P. (1995) Beklemmend Nederland. Utrecht: Bruna.

Frissen, P.H.A. ( 2009) Gevaar Verplicht. Over de noodzaak van aristocratische politiek. Amsterdam: Van Gennep, 2009.

Heldring, J.L. (2012) ‘J.L. Heldring: niet om de lezer te bekeren, maar om hem van dienste te kunnen zijn.’ In: NRC Handelsblad Opinie en Debat, 8-9. Herben, M. (2006) ‘De geschiedenis herhaalt zich niet.’ In: Trouw, 6 mei 2006.

Herben, M. ‘Vaandelvlucht Wilders.’ http://www.osl.artikel7.nu/?p=1396.

Heuts, L. (2003) ‘Fortuyn democratiseerde het Führer-principe.’ Interview met Dick Pels. In: Filosofie magazine, 12/8, 20-23.

Jagers, J. and S. Walgrave (2003) ‘Politiek gaat over de Mensen, Populistische Retoriek bij de Vlaamse Politieke Partijen.’ In: Samenleving en Politiek, 10/8, 12-22.

Klei, E. (2006) ‘Theatraal tegendraads: John Wilkes (1725-1797) en Joan Derk van de Capellen tot den Pol’ In: De Vernieuwing, 45-49.

Krouwel, A. (2010) ‘COLUMN: Populisme.’ In: VNG Magazine, 16 september (http://www.vngmagazine.nl/weblog/477/column-populisme).

Lucassen, L en J. Lucassen (2011). Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie. Amsterdam: Bert Bakker.

Lucardie, P. en G. Voerman (2002)‘Liberaal patriot of nationaal populist? Het gedachtegoed van Pim Fortuyn.’In: Socialisme & Democratie, 59, 252-266.

Meeteren, M. van (2005) Discoursen van integratie. De omslag in het politieke debat over integratie in Nederland. Scriptie Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.

Ostaaijen, J. van (2010) Aversion and Accomodation. Political Change and Urban Regime Analysis in Dutch Local Government: Rotterdam 1998-2008. Proefschrift Tilburg University. Delft: Eburon Academic Publishers.

Pels, D. (1993) Het democratisch verschil. Jacques de Kadt en de nieuwe elite. Amsterdam: Van Gennep.

Pels, D. (2003) De geest van Pim. Het gedachtegoed van ene politieke dandy. Amsterdam: Anthos.

Praag, C. van (2005) ‘De ondergang van het multiculturalisme’. http://www.deleunstoel.nl/archief_artikelen.php?subrubriek_id=16&artikel_ id=442.

Raadt, J. de, D. Hollanders en A. Krouwel (2004) Varieties of Populism: An Analysis of the Programmatic Character of Six European Parties. Amsterdam: Vrije Universiteit.

Roele, M. (2003) ‘De vacature Fortuyn.’ In: HP de Tijd, 17 mei. (http://www.meervrijheid.nl/index.php?pagina=648).

Rijkschroeff, R., J.W. Duyvendak en T. Pels (2003) Bronnenonderzoek Integratiebeleid, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Rijkschroeff, R., J. W. Duyvendak & T. Pels (2004). Bronnenonderzoek Integratiebeleid. (Handelingen van de Tweede Kamer, zitting 2003-2004, 28 689, nr. 11-12), Den Haag: Sdu Uitgevers.

Snel, B. (2004a) De blinde vlek van de WRR. In: Sociologische Gids, 51/3, 248-260.

Snel, B. (2004b) ‘Hoe Pim Fortuyn "het misverstand opvoeding" rechtzette’. In: De Vernieuwing 1/1-2, 42-53.

Velde, H. te (2010) Van Regententenmentaliteit tot populisme. Politieke tradities in Nederland. Amsterdam: Bert Bakker.

Zijderveld, A. (2009). Populisme als politiek drijfzand. Amsterdam: Cossee.

 

 

*Bert Snel, is socioloog, criminoloog, gedragsdeskundige en emeritus hoogleraar. Hij was de laatste partijvoorzitter (2005-2007) van de Politieke Vereniging ‘Lijst Pim Fortuyn’ die per 1 januari 2008 ten gevolge van een besluit van de leden is ontbonden.

 


[1] Canovan 1981; Albertazzi & McDonnell 2008.

[2] Fennema, 2001.

[3] ‘Wat een slap land’ - Interview d.d. 8 januari 2005 vanVolkskrantredacteur met Joost Eerdmans

[4] Vgl.: Jagers en & Walgrave, 2003.

[5] Bijvoorbeeld door Van Ostaaijen, 2010

[6] Zie: Krouwel, 2010.

[7] Zie hierover Muis, 2012.

[8] Zie RMO-advies Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Sociale stijging en daling in perspectief, jan 2012.

[9] Zie: Carlo van Praag (2005) ‘De ondergang van het multiculturalisme’. http://www.deleunstoel.nl/archief_artikelen. php?subrubriek_id =16&artikel_id=442.

[10] Daar is nog aan toe te voegen, dat sommige Kamerleden niet schromen via buitenparlementaire acties hun zin te krijgen door  het resultaat zonder omwegen te dumpen in de Kamer om een minister daarmee te attaqueren. .

[11] Globalisering heeft veel te maken met de plaats waar producten worden gefabriceerd. In het Westen worden fabrieken verplaatst naar landen waar de factor arbeid nog maar een fractie kost wat gebruikelijk was. Ook internet heeft ermee te maken. Vroeger maakten winkeliers zich druk om de concurrent aan de overkant van de straat, tegenwoordig zit zijn zwaarste concurrent misschien wel duizenden kilometers ver weg, maar voor de moderne consument zit hij nog maar een muisklik van hem af.

[12] Onder andere op pp. 33-34.

[13] Fortuyn, 1992. Zie ook: Lucardie en Voerman, 2002.

[14] Lucardie en Voerman, o c.

[15] Fortuyn, 1995b, p. 143, 172. Ook aangehaald door Lucardie en Voerman, o.c.

[16] Zie daarover Snel, 2004b en Snel, 2004c

[17] Lucardie en Voerman, o.c.

[18] Couwenberg, 2004a.

[19] Vgl. Herben, 2006.

[20] Hetzelfde geldt voor Wilders. Zie Klijn en Te Sla, 2010.

[21] Voor deze kwalificatie baseer ik me op Pels’ fraaie biografie van de politicus J. de Kadt. (Pels, 1993).

[22] Heuts, 2003, interview met Dick Pels.

[23] Heldring, 2012, p. 9.

[24] Duyvendak, 2006, p. 10.

[25] Te Velde, 2010. p. 260.

[26] Frissen, 2009, p. 147.

[27] Frissen, t.a.p. Bij ‘vox populi’ verwijst Frissen naar Zijderveld, 2009, p. 10.

[28] Klei, 2006; Fennema, 2012, pp. 47-48.

[29] Fennema, 2012, p. 45.

[30] Aldus Fennema, 2012, p. 47.

[31] Frissen, o.c. p. 157.

[32] Frissen, o.c. p. 159.

[33] Fennema, 2012, p. 274.

[34] Fennema, e.a., 2001.

[35] Zie: Snel, 2003; Rijkschroeff et al. 2003/2004; Van Meeteren 2005 en Essed en Nimako 2006.

[36] De Nota Buitenlandse Werknemers verscheen tijdens het Kabinet De Jong. Zie Hand. Tweede Kamer, 1969-1970, 1054, nr. 2. De memorie van Antwoord dateert uit het parlementaire jaar 1973-1974.

In mei 1979 verscheen het rapport Etnische minderheden van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), een publicatie die ‘Den Haag’ moest doen inzien dat het een onjuiste gedachte was dat de nieuwkomers wel weer terug zouden gaan naar hun landen van herkomst. Alles wees erop dat velen van hen hier wilden blijven, en dat er nog meer migranten bij zouden komen. Volgens de WRR was het de hoogste tijd om het beleid aan de werkelijke situatie aan te passen. De ‘tijdelijkheidsgedachte’ moest in ieder geval worden losgelaten.

[37] Van Praag, 2005, ook aangehaald door Lucassen en Lucassen, 2011.

[38] Bonjour, 2009, pp. 53-54.

[39] T.a.p.

[40] Lucassen en Lucassen, 2011, pp. 85-86

[41] Wat ik hiermee wil zeggen is dat ‘tegen migratie zijn’ geen exclusieve kenmerk is van als extreemrechts afgeschilderde partijen. Er spelen vaak actuele (politieke) belangen een rol. Die spelen ook in andere landen, zoals de VS, een grote rol.

[42] Rijkschroeff et al. , 2003.

[43] Rijkschroeff et al. 2003, pp. 194-195.

[44] Deze en de volgende alinea zijn grotendeels gebasserd op Herben, 2012.

[45] Zie mijn ter perse zijnde boek: De een z’n dood is de ander z’n brood: Pim Fortuyn en zijn partijen. Amsterdam: Uitgeverij Van Praag.