Civis Mundi Digitaal #16
Wim Couwenberg
De ideologische machtsstrijd over de grondslagen van de moderniteit als nieuw beschavingstype in Europa, die wordt in geluid door de Franse Revolutie van 1789, lijkt te eindigen met de liberale triomf in de Koude Oorlog. En daarmee heeft de liberale democratie als politiek systeem een praktisch onaantastbare status bereikt. In de klassiek-liberale opvatting ervan is zij oorspronkelijk gepresenteerd als de expressie van een natuurlijke vorm van regeren met ter ondersteuning daarvan een beroep op de natuurlijke rede zoals die in het moderne natuurrecht van de 18e eeuw als alternatief geponeerd werd tegenover het droit divin als onaantastbaar geachte grondslag van de traditionele monarchie. Die monarchie werd op basis van dat droit divin ook als een natuurlijke, dus vanzelfsprekend geachte vorm van regeren aangemerkt. Als zodanig bleek zij taaier te zijn dan tijdens de Franse Revolutie van 1789 verondersteld werd. In de 19e eeuw bleef zij nog lang doorwerken onder intellectuele elites en conservatieve politieke tegenstromingen. Franse traditionalisten als J. de Maistre, L. de Bonald en Chateaubriand en Duitse romantici als A. Müller en L. von Haller[1] waren daarvan bekende vertolkers, maar ook grote Duitse filosofen als Hegel en Schopenhauer[2] die, hoezeer elkaars filosofische tegenstanders, het niettemin met elkaar eens waren dat de monarchie als staatsvorm aan een natuurlijke behoefte beantwoordt. Grote Duitse historici als Ranke en Treitschke bleven die mening eveneens toegedaan. Zij gaan hierbij allen wel uit van een constitutionele monarchie, maar met de vorst niettemin als beslissende machtsfactor, want in hun ogen onontbeerlijk om de eenheid van de staatsmacht te kunnen waarborgen en een gemeenschappelijk identiteit te symboliseren. Zij hebben zich daarin echter vergist. De constitutionele monarchie in deze zin heeft het veld moeten ruimen voor de democratische rechtsstaat als nieuw constitutioneel ontwikkelingsmodel. Dat kan echter evenmin als de traditionele monarchie van nature aanspraak maken op politieke gelding.
2. Ontwikkelingsvoorwaarden liberale democratie[3]
Als we na ruim twee eeuwen de balans opmaken van de ideologische strijd over de ‘ware’ samenlevingsorde, lijkt de conclusie gewettigd dat zij even vruchteloos is als de religieus-culturele strijd over de vraag wat het ware, alleenzaligmakende geloof is. Geen enkel type samenleving kan zonder meer los van tijd en plaats, dus in abstracto, als het enig-juiste beschouwd worden.[4] Welk model het meest adequaat beantwoordt aan de eisen van de tijd, hangt af van het ontwikkelingsstadium waarin een bepaalde samenleving verkeert en de ontwikkelingsproblemen waarmee zij geconfronteerd wordt. Zoals we gezien hebben, blijken de meeste nieuwe staten in de niet-westerse wereld die uit dekolonisatieprocessen zijn voortgekomen nog niet of onvoldoende rijp voor een houdbare toepassing van het westers-liberale type democratie. Voor een adequate functionering ervan is het afhankelijk van bepaalde ontwikkelingsvoorwaarden die ik hier kort samenvat in een vijftal punten:
(1) cultivering van een liberaal-democratisch mensbeeld als antropologische voorwaarde;
(2) een voldoende mate van politieke stabiliteit, sociale cohesie, democratisch leiderschap en burgerlijk-liberale discipline als conservatieve voorwaarde;
(3) een sociale stratificatie met een zelfbewuste middenklasse als sociologische voorwaarde;
(4) bevordering van een redelijke welvaart en welvaartsspreiding als economische voorwaarde; en
(5) als culturele voorwaarde de ontwikkeling van een liberaal-democratische ideologie (waardenstelsel en mentaliteit). Na Amerika is de Duitse Bondsrepubliek daarin het best geslaagd door de wijze waarop de liberaal-democratische basisorde daar in de grondwet verankerd en uitgewerkt is en via democratische burgerschapsvorming (Politische Bildung) uitgedragen.
In een land als Nederland is daar lange tijd weinig aandacht voor geweest. Behalve met de verzuilingstraditie in de vorige eeuw heeft dat te maken met een positivistische denktrant waarin de liberaal-democratische rechtsorde gereduceerd wordt tot een regulering van de maatschappelijke en politieke machts- en belangenstrijd in plaats van een juridische operationalisering van liberaal-democratische principes. De laatste jaren komt er wel meer oog voor de maatschappelijke betekenis van normen en waarden als gemeenschappelijk grondslag, maar de politiek-bestuurlijke klasse heeft nog grote moeite dat in constitutioneel opzicht operationeel te maken.
Als die ontwikkelingsvoorwaarden niet bewust in stand gehouden worden raakt het liberaal-democratisch ontwikkelingsmodel op zijn beurt in verval. De ontwikkeling ervan is een permanent leerproces. Door zich hiervan onvoldoende rekenschap te geven is de mythe ontstaan van de universele toepasbaarheid van dit model. De mislukking ervan in de nieuwe staten die uit het dekolonisatieproces zijn voortgekomen is er zoals gezegd het gevolg van geweest.
3. Beoordeling constitutionele kwaliteit liberale democratie
Al is er in het licht van het voorgaande reden tot relativering van de universele pretenties van het liberaal-democratische concept der moderniteit, wel vertoont het, getoetst aan de principes van de moderniteit, hogere constitutionele kwaliteiten dan zijn antiliberale alternatieven, en kan het als zodanig als superieur model gepresenteerd worden, al wordt die pretentie wel aangevochten.[5] Het dankt die superieure kwaliteit aan zijn respect voor het spontane initiatief van vrije burgers en een hogere respons- en ontwikkelingscapaciteit. Die responscapaciteit ontleent het aan het gemengde karakter van zijn ideologische oriëntatie. Verschillende motieven, principes en idealen liggen daar aan ten grondslag.[6] Dat noopt tot een voortdurende afweging daarvan bij de ontwikkeling van beleid. En dat werkt een relativerende houding in de hand. In principe heeft niets absolute gelding. Dat impliceert overigens niet het ontbreken van eigen morele maatstaven, al worden die vaak onvoldoende tot politiek bewustzijn gebracht. Als reactie op de vreselijke ontsporing van de constitutionele ontwikkeling in de Weimar republiek is dat wel gebeurd in de grondwet van de Duitse Bondsrepubliek, met name in het kader van juist genoemde liberaal-democratische basisorde die daaraan expliciet ten grondslag is gelegd. Het te voeren beleid in het westers-liberale beschavingstype is in principe het resultaat van een vrije discussie en blijft steeds vatbaar voor heroverweging.
Na verloop van tijd raakt ieder constitutioneel ontwikkelingsmodel in wisselende mate in verval als gevolg van institutionele verstarring, groeiende vervreemding tussen de politieke klasse en de bevolking, corruptie, machtsmisbruik, en dergelijke. Dat risico is het grootst in autoritaire stelsels wegens het ontbreken van de nodige checks & balances en de nodige vrijheid van kritiek en oppositie. Dankzij die vrijheid staat het westers-liberale type democratie constant bloot aan kritiek en wordt het zonodig tot aanpassing en verandering genoopt. Die aanpassing voltrekt zich in de regel stapsgewijs in de zin van Karl Popper’s piecemeal engineering. Evenals de liberale filosoof F.A. Hayek concipiëert Popper de liberale democratie en economie als een continu leerproces van ‘trial and error’. Zo is in de vorige eeuw langs die weg uit de liberale de sociale rechts- of verzorgingsstaat voortgekomen en heeft zich vervolgens sinds de jaren ’80 een neoliberaal geïnspireerd activerend beleid kunnen doorzetten om zodoende bepaalde verstarrende effecten van de verzorgingsstaat te doorbreken, zoals automatische koppelingen, indexeringsmechanismen, trendbeleid, ‘jobprotection’ e.d. Dat neoliberale alternatief heeft inmiddels op zijn beurt veel krediet verspeeld als gevolg van de kredietcrisis van 2008 met een ernstige ontwrichting van de overheidsfinanciën en een diepe recessie als gevolg. Daarmee staan we opnieuw voor een heroriëntatie.
De vrijheid van meningsuiting en kritiek impliceert uiteraard bereidheid tot het tolereren van afwijkende standpunten. Dat de politieke praktijk nogal eens afwijkt van dit mooie plaatje ervaart ieder min of meer die zich niet conformeert aan heersende opvattingen. De Britse filosoof John Stuart Mill sprak in zijn klassieke werk On Liberty (1869) niet voor niets van de tirannie van de heersende opinie. Die neigt er al gauw toe te verketteren of dood te zwijgen wat in een bepaalde situatie niet als politiek- of cultureel-correct overkomt. Zo heerste in quasi tolerant Nederland in de laatste decennia van de vorige eeuw een ware terreur van politiek correct denken met een ongeschreven index van verboden uitingen.[7]
[1] Zie H.W. Von der Dunk, Conservatisme, 1976, p. 81 e.v.
[2] Zie A. Schopenhauer, Essays and Aphorism, Penguins Classics, 1978, p. 153
[3] Zie nader S.W. Couwenberg, Dialectiek van macht en emancipatie, 1984, p 71 e.v.
[4] In die zin ook J.A.A. van Doorn, De draagbare Van Doorn, 1996, p. 121; en J. Gray, Zwarte Mis, 2007, p. 285
[5] Zie o.a. H. Ramdas, ‘Onze universele’ beschaving?, De Groene Amsterdammer, 9 december 2010
[6] Zie S.W. Couwenberg, Moderniteit als nieuw beschavingstype, Civis Mundi Jaarboek 2009, p. 97 - 98.
[7] Zie De vrije gedachte en de zin van de geschiedenis, Civis Mundi, 2, 2002