Het politieke denken over de conceptie en vormgeving van democratie in Frankrijk anders dan in Nederland

Civis Mundi Digitaal #16

door Wim Couwenberg

Bespreking van: Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie. Uitgeverij Boom/Internationale Spinozalens 2012, Amsterdam, 2012.

Het politieke denken over de conceptie en vormgeving van democratie in Frankrijk anders dan in Nederland

 

Wim Couwenberg

 

Bespreking van: Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie. Uitgeverij Boom/Internationale Spinozalens 2012, Amsterdam, 2012.

De Spinozalens is een internationale prijs die om de twee jaar wordt toegekend aan een spraakmakende denker op het gebied van ethiek en samenleving. In 2012 is die prijs toegekend aan de Franse historicus en politieke filosoof Pierre Rosanvallon (1948). Ter gelegenheid hiervan is het hier te bespreken boek gepubliceerd met enkele publicaties van deze historicus evenals zijn spinzolezing 2012. Die publicatie wordt ingeleid door een erudiet essay van Ivo de Haan, hoogleraar Politieke Geschiedenis na 1500 aan de Universiteit van Utrecht, en een boeiend vraaggesprek van Frank Meester - verbonden aan het lectoraat Filosofie van de Beroepspraktijk aan de Haagse Hogeschool en publicist - met deze Franse historicus.

•1.       Problematiek volkssoevereiniteit

•1.1. Pluriforme representatie volkswil

Aanvankelijk actief in een gematigd linkse vernieuwingsbeweging in Frankrijk als socioloog en vakbondsman met boeken over nieuwe vormen van zelfbestuur, in het bijzonder de ideologische onderbouwing ervan. En over de problematiek van de verzorgingsstaat, heeft Rosanvallon pas sinds de jaren ’80 met historiserende studies over de Franse politiek als historicus naam gemaakt met als specialiteit de geschiedenis van de democratie in Frankrijk en met bijzondere aandacht voor de conceptuele veranderingen in het politieke denken over democratie en burgerschap. Hij sluit zich op dit punt aan bij een toonaangevende richting in het Franse politieke en ethische denken. Het is een richting, die zich afzet tegen het universalisme van de Franse Verlichting, want meer inzicht verwacht van historisch-empirisch onderzoek. Dat betekent dat de beginselen van de democratie, zoals vrijheid, gelijkheid, autonomie en dergelijke geïnterpreteerd worden als resultaat van historische ontwikkelingen en praktijken, dus gebonden aan tijd en plaats, voortdurend ook in verbouwing en nooit voltooid. Het impliceert ook dat democratie alleen adequaat bestudeerd kan worden in de historische context van een specifieke politieke samenleving. Voor Rosanvallon is dat de Franse samenleving.

Wat daarbij opvalt, en deze opvatting bevestigt, is hoezeer het denken over democratie in Nederland verschilt van dat in Frankrijk. Gemeenschappelijk is het inzicht in de complexiteit en onvolmaaktheid van democratisch gelegitimeerde machtsuitoefening. Het ideaal van een zichzelf besturende gemeenschap van vrije burgers blijft altijd tekort schieten. Voor Frankrijk licht Rosanvallon dat toe aan de hand van de discrepantie tussen het revolutionaire beginsel van de volkssoevereiniteit en de volkswil als expressie daarvan en de politieke realiteit. Tegenover de vermeende homogeniteit van de volkswil staat de maatschappelijke realiteit van een veelheid van uiteenlopende individuele en collectieve belangen. Vandaar dat volkssoevereiniteit daardoor niet tot uiting komt in de articulatie van een algemene wil, maar in het via compromissen in een zekere balans brengen van een veelheid van deelbelangen. De beoogde representatie van de algemene wil in een volksvertegenwoordiging resulteert zodoende in feite in de realiteit van een meerpartijenstelsel en een daarop gebaseerde partijendemocratie en een pluriforme representatie van de volkswil. De vermeende homogeniteit van de volkswil blijkt dus een fictie te zijn. Alleen in de pluriforme representatie ervan laat het volk zich kennen.

 

•1.2. Meerderheidbeginsel als compromis

Bij afwezigheid van unanimiteit is besluitvorming met meerderheid van stemmen bovendien in alle democratieën aanvaard als een compromis tussen de principieel democratische eis van gelijke zeggenschap van iedere burger en de pragmatische eis van doelmatigheid in de uitoefening ervan. Ter rechtvaardiging hiervan is zowel een beroep gedaan op het gelijkheids- als op het vrijheidsbeginsel. Gegeven het feit dat alle wilsuitingen gelijk zijn, dient bij onenigheid de meerderheid te beslissen. In deze zienswijze bepaalt de meerderheidswil niet alleen wat als recht zal gelden, maar ook wat het goede recht is. Die wil wordt namelijk geïnterpreteerd als de expressie van het ware algemene belang. Wie in de minderheid is, wordt geacht hieromtrent geen juist inzicht te hebben. De meerderheidswil wordt zodoende verabsoluteerd tot enig juiste grondslag van rechtsvorming. In Nederland is de liberale staatsrechtgeleerde H. Krabbe met zijn bekende leer der rechtssoevereiniteit daarvan een prominente exponent.[1] In het klassiek-liberale concept wordt het meerderheidsprincipe uitsluitend geaccepteerd omdat overheidsdwang daardoor tot een minimum (een minderheid) beperkt wordt en alleen als methode van besluitvorming. Het is op zichzelf geen garantie voor goede rechtsvorming. De werking ervan is bovendien expliciet beperkt door de introductie van bepaalde constitutionele waarborgen ten gunste van minderheden en individuen, zoals het recht van kritiek op en oppositie tegen het meerderheidsbewind; een zwaardere procedure voor grondwetsherziening; en in een groeiend aantal gevallen ook de mogelijkheid wetten aan constitutionele toetsing door een rechterlijk orgaan te onderwerpen. In feite is de aanvaarding van het meerderheidsbeginsel een belangrijke concessie aan het machtsbeginsel geweest. Zoals de democratische praktijk leert, wordt zodoende het recht van de sterkste en daarmee van machtsvorming en machtsprocessen in stand gehouden.

 

•2.       Franse en Nederlandse democratie

Vanuit het perspectief van de Franse Revolutie van 1789, dat in het Franse politieke denken centraal staat, is het kernprobleem van de democratie de institutionele vormgeving van de volkssoevereiniteit geweest. In het politieke denken in Nederland ligt dat heel anders. Onder invloed van de toonaangevende invloed van het christelijk confessionalisme in de Nederlandse politiek heeft de Franse revolutie evenals volkssoevereiniteit als democratisch grondbeginsel daarin een veel geringere rol gespeeld. Afgezien van de Staatsregeling voor het Bataafse Volk van 1798 die nog wel afgestemd was op de beginselen van de Franse Revolutie, is volkssoevereiniteit in Nederland tot in onze tijd in de grondwet niet erkend als basis van democratische legitimiteit. In de geest van de verdragstheorie van Althusius[2] zoals geformuleerd in diens Politica methodici digesta (1603) geldt de politieke en maatschappelijke regentenklasse hier nog altijd als de natuurlijke drager van volkssoevereiniteit en wordt de uitoefening ervan daarom tot de exclusieve verantwoordelijkheid van die regentenklasse gerekend. Uit dien hoofde stuit alles wat zweemt naar directe democratie hier nog steeds op veel principieel verzet. Zelfs in liberale kring. Tekenend voor de opvatting van democratie die gangbaar is in de politieke klasse in dit land was de reactie van een VVD-prominent als H. Vonhoff op voorstellen van de commissie-Biesheuvel tot invoering van referendum en volksinitiatief. We zouden hiermee, zo vreesde deze progressief geheten liberaal, een principieel gevaarlijke weg inslaan, te weten die van erkenning van de volkssoevereiniteit.

Gegeven de realiteit van Nederland als een land van minderheden heeft de Nederlandse politiek minder geworsteld met de veelheid van maatschappelijke deelbelangen en ideologische opvattingen. Dat heeft hier in de vorige eeuw lange tijd gestalte gekregen in een ver doorgevoerde verzuiling van de burgermaatschappij en de Nederlandse politiek. En de overbrugging van de daaruit voortvloeiende spanningen en conflicten heeft men nagestreefd met de ontwikkeling van de spelregels van onze pacificatie democratie.[3]

•3.       Nieuwe vormen van tegendemocratie

In zijn recente werk houdt Rosanvallon zich meer bezig met de actuele situatie en problematiek van de democratie in meer algemene zin zoals populisme met verzet tegen politieke elites, onmacht van democratisch gelegitimeerde politiek, erosie van het algemeen belang, de beperkte bestuurbaarheid van de huidige samenleving, groeiend onderling wantrouwen in het bijzonder tussen de politieke klasse en de burgers aan de basis; en pleit hij voor nieuwe vormen van tegen-democratie waarbij hij teruggrijpt op de liberale beginselen van de rechtsstaat als tegenwicht tegen de volkssoevereiniteit. In Nederland signaleert in dezelfde geest de Leidse hoogleraar Peter Mair een verschuiving van popular/electoral democracy (volkssoevereiniteit) naar constitutional democracy (principes van de rechtsstaat zoals machtenscheiding en machtscontrole). A fortiori zien we die tendens op Europees niveau. In zijn Spinozalezing werkt Rosanvallon zijn idee van tegen-democratie nader uit. Maar in de Nederlandse vertaling munt dat niet uit in Franse luciditeit. Op vragen naar nadere precisering van zijn politiek-normatieve concepten en standpunten geeft Rosanvallon niet thuis. Hij blijft een politieke denker op academische afstand.

 


[1] H. Krabbe, Die Lehre der Rechtssouveranitat, 1906, idem, De moderne staatsidee, 1915; idem, Het rechtsgezag, 1917

[2] Zie nader S.W. Couwenberg, Moderniteit als nieuw beschavingstype, Civis Mundi Jaarboek 2009, pp. 167 - 168.

[3] Zie nader A. Leiphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek, 1979. S.W. Couwenberg, Liberale democratie als eerste emancipatiemodel, 1981 pp. 264-265.