Civis Mundi Digitaal #16
Wim Couwenberg
Meervoudig identiteitsbesef
De werkgemeenschap De Lage Landen, heeft de moeite genomen mijn bijdrage in Civis Mundi 14, 2012 over de complexiteit van de Belgische identiteitsproblematiek te voorzien van een aantal kritische kanttekeningen. Dat is boeiend en dat heb ik zeer op prijs gesteld. Daar wil ik ook graag op reageren. Dat noopt tot discussie. En daar is Civis Mundi sterk voor geporteerd. Er wordt teveel in monologen naast elkaar gepraat.
De kern van de kritiek is, dat ik het begrip identiteit laat samenvallen met nationale identiteit. Dit is een bekend punt van kritiek dat ik al herhaaldelijk bestreden heb, nota bene ook in hetzelfde nummer waarin mijn artikel over de complexiteit van de Belgische identiteitsproblematiek verscheen. Onder het kopje ‘nationale identiteit aspect van meervoudig identiteitsbesef en van Europese culturele pluriformiteit’ schrijf ik hierover het volgende:
"Nederland, zo is mijn standpunt in deze discussie geweest, is een multiculturele samenleving in deze zin dat hier vanouds bijzondere identiteiten en loyaliteiten van wisselende aard sterk gekoesterd worden. Maar sinds de Bataafse Omwenteling van 1795 worden die wel meer en meer overkoepeld door een zich ontwikkelende Nederlandse identiteit als expressie van een zekere culturele integratie. Heel globaal gaat het hierbij om een gemeenschappelijke taal, geschiedenis, politieke cultuur, stijlkenmerken en gedeeld cultureel erfgoed. Dat lijkt mij een verdedigbare omlijning. Zij duidt op een collectieve programmering van de geestesgesteldheid (gedeelde mentale software) van een natie[1], een gemeenschappelijk referentiekader en voor veel mensen op een zeker thuisgevoel. In linkse kringen valt, meent publicist Bas Heijne[2], niettemin nog steeds een zekere smetvrees voor dat concept van nationale identiteit te bespeuren, zoals het in academische kringen een zeker ongemak blijft opwekken.
In dynamische zin opgevat, zoals ik steeds heb gedaan, is het een identiteit die in wisselende mate een aspect is van een meervoudig identiteitsbesef, dat in Europees verband op haar beurt een bijdrage levert aan de culturele pluriformiteit van Europa.
Vermenging van culturen wordt in het bekende WRR-rapport ‘Over identificatie met Nederland’ (2007) aangeprezen als een weldadige vrucht van onze multi-etnische samenleving. Maar de Nederlandse identiteit is sinds lang de resultante van zo’n vermenging van culturen, i.c. van verschillende lokale, regionale en religieuze culturen, zij het van stonde af aan wel met een duidelijke dominantie van de Hollandse taal en cultuur en lange tijd ook van het calvinisme als religieuze integratiefactor. In het volkslied klinkt dat nog altijd door."
Organisch geworteld kosmopolitisme
Eerder schreef ik hierover het volgende[3]:
"De ontwikkeling van een mondiaal bewustzijn en daarop geënt mondiaal burgerschapsbesef stoelt op een bonte verscheidenheid van culturen, sociale en politieke structuren, talen, gebruiken en religieuze tradities; op het besef derhalve dat we leven in een complexe reeks van interdependent geworden kringen van menselijke activiteit met ieder een eigen identiteit en loyaliteit, zich uitstrekkend van het subnationale (lokale en regionale) tot het topniveau van de wereldmaatschappij. Het is een besef dat we kort kunnen omschrijven als een organisch geworteld en pluralistisch geleed kosmopolitisme.[4]
In dat complexe mondiale integratieproces is de nationale dimensie en identiteit nog steeds een belangrijke schakel die onze manier van denken en doen, dus onze identiteit mede bepaalt. Zo functioneren veel dingen in Nederland nog altijd krachtens tal van nationale tradities, zelfs al menen we daarmee afgerekend te hebben zoals dat bijvoorbeeld sinds de jaren zestig het geval leek met onze burgerlijke manier van denken en doen.[5]
Ik zou, aldus mijn Belgische critici, de aanvankelijke Franse eentaligheid, in leger, bestuur, hoger onderwijs e.d., en de dominantie van de verfranste burgerij voorstellen als een vorm van overheersing en daarmee blijk geven van schromelijke overdrijving. België was in 1830 immers het meest liberale land ter wereld. Zeker, België kreeg sinds zijn afscheiding van Nederland een veel liberalere grondwet dan Nederland toen had. Maar tussen de grondwet in formele zin en de constitutionele rechtswerkelijkheid gaapt vaak een grote kloof, ook in dit geval. In de politieke praktijk was België helemaal niet zo’n liberaal land en was er wel degelijk sprake van Franstalige overheersing. Hoe anders de opkomst van de taalstrijd te verklaren. Er was voorts ook sprake van klerikale overheersing van de rk kerk in België. Hoe anders het ontstaan van het Belgische antiklerikalisme te verklaren?
Etnisch-culturele problematiek
Het Belgische probleem is wereldwijd niets bijzonders. Het is een onderdeel van de etnisch-culturele problematiek die wereldwijd nog steeds een bron is van veel conflicten. Dat dit conflict potentieel zo wijd verbreid is en zo problematisch heeft te maken met de heterogeniteit in etnisch-cultureel opzicht van de meeste staten en de natuurlijke neiging van culturen die in die staten de overhand hebben om kleinere culturen en daarmee samenhangende talen te overheersen en te kleineren. Dat is in België ook onmiskenbaar het geval geweest met de daar aanvankelijk bestaande Franstalige overheersing. De oplossing van deze problematiek wordt in juridisch opzicht gecompliceerd door het feit dat hier twee volkenrechtelijk verankerde beginselen in het spel zijn die haaks op elkaar staan: het zelfbeschikkingsrecht der volkeren, waarop etnische minderheden zich beroepen, en het recht van staten op handhaving van hun staatkundige eenheid en territoriale integriteit. Welke van die beginselen de doorslag geeft wordt in de praktijk beslist door de machtsverhoudingen die hierbij in het geding zijn.
In feite botsen hier twee uitingen van nationalisme op elkaar: het etnisch-culturele nationalisme (primaat cultuurnatie en haar belangen) en het staatsnationalisme (primaat staatsnatie en haar belangen). Mijn critici verwijten mij bij mijn verklaring van de Belgische problematiek uit te gaan van een cultuur(taal) nationalistisch vooroordeel. Denken zij zelf op hun beurt niet impliciet vanuit een staatsnationalistisch vooroordeel? Over het algemeen is staatsnationalisme als ideologische machtsfactor veel belangrijker geweest dan etnisch-cultureel nationalisme. Vaak vermomd als patriottisme is dat nationalisme als politieke drijfkracht o.a. een cruciale factor geweest achter Europees kolonialisme en imperialisme van Europese mogendheden. Het was ook een kwalijke stoorzender in de betrekkingen tussen communistische landen, in het bijzonder tussen de Sovjet-Unie en communistisch China, daar benoemd als grote mogendheden chauvinisme,, en een regelrechte aanfluiting van het officieel beleden proletarisch en socialistisch internationalisme. Nu is dat staatsnationalisme in plaats van het communisme de belangrijkste bron van politieke legitimiteit geworden voor de autoritaire regimes aldaar.
Taalnationalistische arrogantie Franstaligen
Achter staatsnationalisme gaat vaak schuil wat de Amerikaanse politicus Fullbright eens als ‘arrogance of power’ van het Amerikaanse staatsnationalisme aan de kaak stelde. Die arrogantie kenmerkt ook de houding van Franstalige Belgen tegenover Vlamingen. Die arrogantie manifesteert zich in dit geval in het bijzonder in cultureel opzicht. Politici van de Franstalige minderheid gedragen zich, aldus auteurs over België, alsof zij een culturele meerderheid vertegenwoordigen, Vlaamse politici daarentegen alsof zij de spreekbuis zijn van een culturele minderheid. Is de kern van het Belgische probleem niet dat Belgische Franstaligen im- of expliciet uitgaan van de superioriteit van hun taal en cultuur, en Vlamingen dienovereenkomstig niet als gelijkwaardigen zien en behandelen? Dat taalnationalisme in België onder Vlamingen zo’n prominente rol speelt, heeft dat niet alles te maken met de wijze waarop hun taal en cultuur van Franstalige zijde bejegend wordt? Dit is ook de reden geweest waarom Franstaligen niets voelden voor een tweetalig België toen dat aan de orde was. Dat zou immers inhouden dat ook Wallonië tweetalig zou moeten zijn. Die Franstalige arrogantie werd onlangs nog bevestigd door een prominente Belgische filosoof en publieke intellectueel als Ludo Abicht. Als afgevaardigde van de onderwijsvakbond in Wallonië kreeg Abicht daar vaak te horen dat zijn taal en cultuur in Wallonië als minderwaardig geldt. De Franstaligen zien ons Vlamingen niet als gelijkwaardig, aldus Abicht[6]. Die maakt ook deel uit van de links gezinde Gravensteengroep. Dat is een gezelschap van Vlaamse intellectuelen en ex-politici dat in 2008 op initiatief van de filosoof Etienne Vermeersch in Gent bijeen kwam voor beraad over de communautaire padstelling in België en sindsdien een tiental manifesten gepubliceerd heeft met een confederaal model voor België als streefrichting. Dat vereist wel een ontgrendeling van Vlaanderen uit de houdgreep van het Belgische regime. Dat omvat zoals gesteld wordt, twee volkeren (en een Duitse minderheid) waarin de Franstalige minderheid zich wanhopig blijft vastklampen aan zijn oude privileges en door massale immigratie probeert het demografische overwicht van Vlaanderen te stuiten.[7]
Mijn critici doen hun best mij op alle punten in het ongelijk te stellen, zo ook wat mijn stelling betreft dat het Nederlands het fundament is van de Vlaamse identiteit. Hoe dat te rijmen met de opmars van een tussentaal in Vlaanderen is hun tegenwerping. Die tussentaal is een mengtaal van Nederlands en dialect. In Nederland valt echter ook iets dergelijks te bespeuren, namelijk een mengtaal, van Nederlands en Amerikaans/Engels. Maar daarmee maakt dat nog wel deel uit van het Nederlandse taalgebied. De Nederlandse taal speelt overigens als identiteitsbepalende factor van de Nederlandse identiteit een veel geringere rol dan in Vlaanderen. Als praktisch ingestelde handelsnatie, zo meent de socioloog Ernst Zahn[8], heeft Nederland de eigen taal minder hard nodig als middel tot zelfexpressie en symbool van nationale eenheid.
Veel Nederlanders denken er inderdaad zo over. Voor hen heeft de eigen taal voornamelijk een instrumentele functie. Dat verklaart ook waarom de Vlaamse strijd voor handhaving van het Nederlands als cultuurtaal in België van Nederlandse zijde zo weinig gesteund is; waarom Nederland in tegenstelling tot andere koloniale mogendheden geen koloniale taalpolitiek gevoerd heeft (uitgezonderd in Suriname); waarom de verengelsing van het taalgebied daar sneller oprukt dan in andere landen op het continent; en waarom het belang van het leren van Nederlands door migranten er jarenlang veronachtzaamd is, ja het pleiten daarvoor aanvankelijk zelfs als cultureel racisme veroordeeld werd.
Dat staatsnationalisme in Nederland op minder afwijzing stuit dan etnisch cultureel nationalisme heeft te maken met het Nederlandse natiebesef. Dit land ziet en beleeft zichzelf namelijk veel meer als staats- dan als cultuurnatie. Vandaar dat de eigen taal hier als identiteitsbepalende factor veel minder erkend wordt dan in landen met een sterker cultureel zelfbewustzijn zoals Engeland, Frankrijk, Duitsland en andere landen. In lijn hiermee ligt ook de klein-Nederlandse oriëntatie in de Nederlandse geschiedschrijving die voor de oorlog door de historicus Pieter Geyl tevergeefs ter discussie gesteld is.
Het primaat van België als staatsnatie en daarmee samenhangend staatsnationalisme, zoals mijn Belgische critici belijden, is verwant met het primaat van Nederland als staatsnatie, zoals Nederlandse critici van het door mij verdedigde concept van een Nederlandse identiteit op hun beurt belijden. Voor zover zij al bereid zijn iets van een Nederlandse identiteit te erkennen willen zij dat met de Duitse filosoof J. Habermas en in lijn met het Franse laïcistische staatsmodel liefst beperken tot constitutioneel patriottisme, d.w.z. tot staatsburgerschap en de daarmee samenhangende waarden van de democratische rechtsstaat zoals die aan de grondwet ten grondslag liggen. Tegelijk hebben die waarden in hun zienswijze een universeel karakter en valt daaraan derhalve moeilijk een specifiek nationale identiteit te ontlenen.[9]
[1] Zie G. Hofstede, Cultures and Organizations. Software of the Mind, p. 5, 1994
[2] Zie zijn column in NRC Handelsblad, 2/3 oktober 2010.
[3] Zie Nederlandse identiteit en Vlaamse identiteit, Civis Mundi jaarboek 2006, p. 12.
[4] In dezelfde zin U. Libbrecht, Geen muren rond culturen, 1995; en M. Cohen, Rooted Cosmopolitism, in: M. Walzer (ed.), Toward a Global Society, 1995, p. 233
[5] Zie A. Felling, J. Peters, O. Schreuder, Burgerlijk en onburgerlijk Nederland, 1983, pp. 199-200
[6] Zie Er is weinig dat ons bij elkaar houdt, NRC Handelsblad ,20 oktober 2012.
[7] Zie Jean Pierre Rondas (red.), Gravensteengroep - Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen, 2012.
[8] E. Zahn, Over talen en mensen, in: J. Berting en R. Kroes (red.), De gewone ervaring leert anders, afscheidsbundel A.N.J. den Hollander, 1976, p. 147
[9] Zie nader S.W. Couwenberg, Wereld-gebeuren sinds de jaren ’60, Civis Mundi Jaarboek 2012, pp. 110 - 112.