Civis Mundi Digitaal #16
Bespreking van: Robin te Slaa, Is Wilders een fascist?. Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2012.
Wim Couwenberg
Bespreking van: Robin te Slaa, Is Wilders een fascist?. Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2012.
Populisme in negatieve en positieve zin
Bij de herdenking van de politieke moord op Fortuyn in 2003 werd van verschillende kanten de vraag gesteld of de door hem op gang gebrachte politieke revolte een vervolg zou krijgen. HP/De Tijd sprak in dit verband van de vacature-Fortuyn.
Aanvankelijk was er vanuit de oude partijpolitiek enige ambitie om serieus op die vacature te reageren. In 2003 was het met name de toenmalige PvdA-leider Wouter Bos die de electorale ruimte, die na de moord op Fortuyn was opengevallen, wilde opvullen met het entameren van een progressieve volkspartij, waarvan de PvdA de harde kern zou zijn.[1] Dit is een idee die al sinds de jaren ’60 boven de politieke markt zweeft, maar desondanks nog steeds niet van de grond komt. Ook toen is het niet gelukt. De krachten om terug te keren naar de oude wijze van politiek bedrijven, constateerde Bos wat later in 2003, blijken nog enorm sterk te zijn. Veel dingen waarop Paars is afgerekend, zoals het gangbare benoemingsbeleid, het gebrek aan dualisme tussen regering en Kamer, het gebrek aan politiek debat, en onduidelijkheid over de wijze waarop prioriteiten gesteld worden, dreigen vrijwel ongecorrigeerd terug te komen.[2] Spoedig leek alles inderdaad weer in de oude sporen terug te vallen. Maar schijn bedriegt, ook nu weer. Want luttele jaren later is de vacature-Fortuyn op luidruchtige wijze opgevuld door de politieke revolte van PVV-leider Geert Wilders, zelf evenals Fortuyn (voormalig PvdA-lid) afkomstig uit de oude politiek (i.c. de VVD), daarin ook gefrustreerd geraakt en evenals Fortuyn gebrandmerkt als exponent van nieuw rechts populisme.
Populisme is als politiek etiket pas in zwang gekomen sinds de Fortuyn-revolte en in overwegende mate in louter negatieve zin, te weten het zich afzetten tegen gevestigde elites en hun toonaangevende opvattingen en op de exploitatie van het wantrouwen en het ressentiment van het ‘gewone volk’ tegen die elites. Daarbij gaat het in de eerste plaats om politieke elites, maar in deze tijd verweren ook culturele elites zich tegen wat zij als populistische tendenties op hun terrein ervaren. Ook Te Slaa denkt in die zin over populisme. Evenals de publicist H.J. Schoo heb ik die louter negatieve interpretatie van populisme in een reflectie op de Fortuyn-revolte[3] ter discussie gesteld. Die revolte richtte zich ongetwijfeld tegen het politieke establishment en het gevestigde politieke bestel. Maar deed dat ook niet de politieke revolte van de jaren ’60 en de radicaal-democratische beweging die daarin op de voorgrond trad met als strijdbanier de leuze terug naar de basis en D66 als belangrijkste partijpolitieke boegbeeld van die beweging? Ondanks die populistisch getinte leuze en daarop aansluitende activiteit werd die beweging niet als populistische reactie in negatieve zin in de ban gedaan. Aan de politieke linkerzijde werd D66 daarentegen begroet als neo-democratische correctie en tevens als welkome nieuwe uitdager van het confessioneel-liberale establishment en als zodanig spoedig betrokken bij de progressieve concentratie die daartegen ten aanval trok.
"Populism is the barometer of the health of representative politics", zoals de Britse populisme expert Paul Taggart in de geest van die positieve interpretatie van populisme stelt. De Fortuynrevolte was zo’n barometer, die pijnlijk onthulde hoe weinig representatief de oude partijpolitiek nog was en hoe kwetsbaar.[4] Wilders is op zijn beurt ook zo’n barometer. Evenals Fortuyn is hij door de gevestigde politiek en media uitgemaakt voor fascist, het ultieme politieke scheldwoord van na de oorlog. Dit werd ook in stelling gebracht, toen ik als reactie op de ontzuiling sinds de jaren 60 en de groeiende etnische dimensie van onze samenleving nationale, i.c. Nederlandse, identiteit als serieus te nemen concept aan de orde stelde en daarbij een beroep deed op het nationale zelfbeschikkingsrecht, zoals erkend in artikel 1 van de twee VN-Verdragen van 1966 inzake mensenrechten[5].
Fascisme geen uniform fenomeen
Aan die bestrijding met fascisme als ultiem scheldwoord heeft Wilders te danken dat hij onderwerp is geworden van een boeiend intellectueel essay als het hier besproken boek. Daarin wordt met moeilijk te weerleggen argumenten aangetoond dat de vergelijking van Wilders en zijn partij met het historische fascisme kant noch wal raakt. Ook de gelijkstelling van fascisme met populisme vecht hij aan. Hij bestrijdt dat met op zichzelf relevante argumenten. Dat neemt niet weg dat in de literatuur over fascisme onderscheid gemaakt wordt tussen de autoritaire regimes in Italië en Duitsland die steunden op een massabeweging en daarom als populistisch fascisme getypeerd worden en andere (met name in Spanje, Portugal, Polen en Oostenrijk) die hun machtsbasis meer ontleenden aan het maatschappelijke prestige van oude bovenlagen zoals militaire, kerkelijke en ambtelijke elites en daardoor een overwegend traditioneel-conservatief karakter hadden evenals bepaalde godsdienstige, i.c. rooms-katholieke wortels, in het bijzonder in Italië, Spanje en Portugal.Fascistische regimes van het populistische type onderscheidden zich van het traditioneel-conservatieve type vooral in tweeërlei opzicht: door een plebiscitair-democratische grondslag, niet alleen tot uiting komend in verkiezingen en referenda, maar vooral in de directe wisselwerking tussen de staats/volksleider en het volk; en voorts door een veel grotere maatschappelijke dynamiek. Dit type fascisme domineerde dan ook het politieke beeld in het interbellum.
Te Slaa gaat aan dit onderscheid voorbij en zoekt de identiteit van het historische fascisme in algemene zin in kenmerken als biologisch racisme, sociaal darwinisme, anti-individualisme en revolutionaire verlossingsideologie. Het fascisme presenteerde zich zoals hij voorts stelt ook als een derde weg tussen ontspoort geraakt kapitalisme en marxistisch socialisme. Dat dit alles geen deel uitmaakt van het gedachtengoed van Wilders is zonneklaar.
Diepere wortels in onze Europese cultuur
Te Slaa herinnert in zijn essay ook aan enkele antiliberale denkers als intellectuele wegbereiders van het fascisme zoals de Franse massapsycholoog Le Bon, de syndicalistische theoreticus G. Sorel en de Duitse filosoof Nietzsche. Ik ben geneigd dieper te graven. Het fascisme heeft namelijk veel diepere wortels in de Europese cultuur.
In historische perspectief is het fascisme onmiskenbaar een revitalisering en modernisering van bepaalde premoderne feodale en monarchale waarden en tradities (primaat gemeenschap, gezag, orde, structurele eenheid, sociale hiërarchie, discriminatiebeginsel, nadruk op irrationele aspecten van het menszijn e.d.) die het heeft weten aan te passen aan de realiteit van de moderne nationale staat en technisch-industriële cultuur. Het is zodoende een bijzondere combinatie van bepaalde premoderne principes en instituties met moderne verworvenheden als het WTE-complex (de onderlinge vervlechting van wetenschap, technologie en economie). Berucht is in dit verband o.a. de manier geweest waarop nazi-Duitsland de moderne ontwikkelingsmogelijkheden van de eugenetica dienstbaar gemaakt heeft aan zijn ideologische doelstelling. In de geest van de nazi-ideologie gebeurde dat met het premoderne discriminatiebeginsel als leidraad, zij het nu gestoken in de gemoderniseerde gestalte van het sociaal-darwinisme.
In de geest van de absolute monarchie van het ancien regime heeft het fascisme bepaalde polaire aspecten van de maatschappelijke werkelijkheid, in het bijzonder het machtsbeginsel en daarmee samenhangende conservatieve constitutionele waarden als gezag, orde, discipline, integratie, leiderschap, eliteprincipe e.d. verabsoluteerd en zodoende geperverteerd en daarmee het westers-liberale beschavingsproces in de kern aangetast. In het fascisme geldt de ideologie overigens als van secundair belang. Zij dient slechts ter ondersteuning van het autoritaire denken en handelen als levenspraktijk. De norm volgt op de (machts)feiten. Vandaar dat het fascistische denken geen moeite had met innerlijke tegenstrijdigheden als het samengaan van reactionaire ideeën met een moderniserende praktijk evenals een teruggrijpen op irrationele krachten in volk en staat - in nazi Duitsland bijvoorbeeld op ras, bloed en bodem - als integrerende en mobiliserende factoren met openheid voor wetenschappelijk-technische en industriële ontwikkelingen als dat van pas kwam met het oog op versterking van het nationale machtspotentieel.
Gemakzuchtige demonisering fascisme
Door de vreselijke ontaarding van het fascisme, in het bijzonderhet nationaal socialisme in de Holocaust die ook diepere wortels heeft in onze Europese cultuur dan de gangbare mening hierover veronderstelt, geldt het na de oorlog als het geïncarneerde kwaad. Een linkse politieke denker als Dick Pels distantieert zich hiervan echter. In het voetspoor van een eveneens linkse politieke denker als Jacques de Kadt verzet hij zich tegen de in zijn ogen gemakzuchtige demonisering van het fascisme.[6] Anders dan Menno ter Braak en in onze tijd de cultuurcriticus Rob Riemen[7] die in het fascisme alleen maar de cultus van het ressentiment onderkennen en de leegte van de massamens en massacultuur, zag De Kadt[8] daarin de pervertering van op zichzelf positieve waarden als het leiderschapsprincipe, orde en discipline, heroïek, het primaat van de politiek en dergelijke.
Dat de moderniteit met de ontaarding van het nationale socialisme in de Holocaust ook te maken heeft is door de bekende socioloog Z. Bauman onverbloemd in het licht gesteld. Als schoolvoorbeeld van moderne planning, rationeel beleid en efficiënte probleemoplossing ziet hij in de Holocaust een logische consequentie van de instrumentele rationaliteitsopvatting van de moderniteit.
De grote verdienste van het boek van Te Slaa is dat hij afdoende afgerekend heeft met de gebruikelijke onzin over het fascisme die de laatste decennia gedebiteerd is, niet alleen door politici maar ook door intellectuelen van naam, culminerend in de bestrijding van het rechtse populisme van Fortuyn en daarna dat van Wilders. NRC Handelsblad concludeert zelfs in een bespreking van dit boek dat het het laatste woord moet zijn in het debat over Wilders-fascisme. Discussie gesloten, aldus het blad. Een alleszins verdiend compliment aan de auteur van dit boek.
Modern autoritarisme in deze tijd
Bij modern autoritarisme wordt vaak uitsluitend of voornamelijk gedacht aan het fascisme. Dat is echter slechts één van de verschijningsvormen ervan. Daarnaast kunnen we nog drie andere verschijningsvormen onderscheiden, namelijk :
In deze tijd wordt het westers-liberale beschavingstype met zijn ambitie het nieuwe algemeen menselijk model van beschaving te worden geconfronteerd met hernieuwde vormen van modern autoritarisme, die stoelen op een godsdienstige of seculiere grondslag. Het eerste manifesteert zich in het moslimfundamentalisme en -terrorisme sinds 9/11; het tweede in eerste instantie in nieuwe postkoloniale staten in Azië en Afrika, maar in deze tijd vooral in voormalig communistische landen als Rusland en China.[9] De meeste aandacht gaat nog altijd uit naar het eerste. Maar het moderne autoritarisme op seculiere grondslag met China als belangrijkste eigentijdse exponent ervan wordt als ideologische en economische rivaal van het westers-liberale beschavingstype steeds relevanter, temeer omdat die rivaliteit hand in hand gaat met economische en politieke machtsverschuivingen ten koste van de westers-liberale wereld.
[1] Zie het interview met Wouter Bos in Vrij Nederland, 2 mei, 2003.
[2] Zie het interview met Wouter Bos in het Jaarboek parlementaire geschiedenis, 2003, p. 129.
[3] S.W. Couwenberg, Opstand der burgers, Civis Mundi jaarboek 2004, p 54 e.v.
[4] Op het lustrumcongres van het Documentatiecentrum van de Nederlandse Politieke Partijen op 15 oktober 1999 was dat trouwens al gesignaleerd. Wie of wat vertegenwoordigd onze politieke partijen nog? Die vraag stond centraal op dat congres.
[5] Zie, Hoe wordt de samenleving het best ingericht? Civis Mundi Jaarboek 1987, p. 148 e.v.
[6] D. Pels, De geest van Pim, 2003, pp 221-222.
[7] R. Riemen, De eeuwige terugkeer van het fascisme, 2010.
[8] J. de Kadt, Het fascisme en de nieuwe vrijheid, 1939; en D. Pels, De redelijkheid van het fascisme, Socialisme en Democratie, 2, 1982.
[9] Zie nader S.W. Couwenberg, Tijdsein, Civis Mundi Jaarboek 2011, p. 206 - 212.