Universum uit het niets: de metafysische grondvraag eindelijk beantwoord?

Civis Mundi Digitaal #16

door Harm Bart

Bespreking van: Lawrence Krauss, Universum uit het niets. Waarom er iets is in plaats van niets, 248 blz., Nieuw Amsterdam Uitgevers, Amsterdam, 2012.

Universum uit het niets: de metafysische grondvraag eindelijk beantwoord?

door Harm Bart*

Bespreking van: Lawrence Krauss, Universum uit het niets. Waarom er iets is in plaats van niets, 248 blz., Nieuw Amsterdam Uitgevers, Amsterdam, 2012.

 

Van Leibniz (1646-1716) is de vraag "Pourqoy il y a plutôt quelque chose que rien?" - Waarom is er iets en niet veeleer niets? Volgens Heidegger[1] is dit de grondvraag van de metafysica. De ondertitel van het besproken boek van Krauss suggereert dat op deze vraag (eindelijk) een afdoend antwoord wordt gegeven. Ik loop door het boek heen om te zien of deze opmerkelijke pretentie inderdaad wordt waargemaakt. Mijn conclusie bewaar ik tot het eind.

De eerste zeven hoofdstukken van het boek brengen niet veel nieuws. Ze bevatten een beschrijving van wat mainstream kosmologie kan worden genoemd. Bekende kost voor hen die de artikelen hierover in de wat betere dagbladen bijhouden. De sleutelwoorden zijn roodverschuiving, achtergrondstraling, uitdijing van het heelal, oerknal, donkere materie en donkere energie. Bij de laatste twee gaat het om vooralsnog onbegrepen fenomenen. Maar vreemd zijn ze wel! Het overgrote deel van het heelal lijkt ‘zoek’ te zijn. Wat direct kan worden waargenomen correspondeert slechts met enkele procenten van wat er zou moeten zijn. Het betreft iets dat de laatste tijd flink wat aandacht krijgt.

 

Afrekening met religieuze stellingname

Ook in dit boek wordt deze mysterieuze kwestie breed uitgemeten. Redelijkerwijs zou kunnen worden verwacht dat de grote onzekerheid over wat er nu eigenlijk aan de hand is zou leiden tot een terughoudende opstelling[2]. Een enkele keer laat de auteur zich ook wel in dier voege uit. Maar alles bijeen overheerst toch een verwaten arrogantie. Eén die zich vooral manifesteert als filosofie en religie op de korrel worden genomen. De schrijver heeft daar geen goed woord voor over: allemaal niet toetsbare lege speculatie. Neen, dan is de (echte) wetenschap heel wat anders!

Gegeven deze opstelling valt des te meer op hoe speculatief de denkbeelden die in dit boek worden ontvouwd zelf zijn. Ik kom daar zo op terug. Maar eerst dit. In het voorwoord Op pagina 15 van de door mij gelezen uitgave stelt de auteur: "Dit boek is niet zozeer geïnspireerd door een verlangen om mythen te ontzenuwen of overtuigingen aan te vallen." Een loze opmerking. In feite lijkt het boek vooral te gaan om een afrekening met religieuze stellingnamen. Dat is ook precies wat de evolutiebioloog Dawkins[3] er uit pikt in het door hem geschreven nawoord. Hier is de passage waarmee dat nawoord (en het boek) eindigt: "Zien de wetten en constanten van de natuurkunde eruit alsof ze opzettelijk zijn ontworpen om ons tot leven te brengen?[4] Denkt u dat iemand van buitenaf alles in gang heeft gezet? Lees Victor Stenger maar eens als u niet kunt bedenken wat er mis is met dergelijke argumenten. (...)  En nu hebben we ook Lawrence Krauss, die mijn inziens de genadeklap uitdeelt. Zelfs de laatste troefkaart van de theoloog - ‘Waarom is er niets in plaats van iets?’ - zal tijdens het lezen voor uw ogen verschrompelen. Waar Darwins De oorsprong der soorten de biologische genadeklap voor het bovennatuurlijke was, zou Universum uit het niets wel eens het kosmische equivalent kunnen worden. De titel betekent precies wat er staat. En wat er staat is vernietigend."

Krauss’ boek is inderdaad doorspekt met vernietigend bedoelde aanvallen op religieuze stellingnamen. Vermeende stellingnamen moet ik eigenlijk zeggen. Bestreden worden namelijk nogal extreme, fundamentalistische opvattingen. Vanuit de Amerikaanse context is dat misschien begrijpelijk; vanuit onze Nederlandse situatie doet het nogal gedateerd en potsierlijk aan. Ik ben geen aanhanger van de Intelligent Design gedachte, laat staan van de God-van-de-gaten-opvatting.[5] Een kritische bespreking van religieuze opvattingen versus wetenschappelijke inzichten is wat mij betreft welkom. Maar aan het bestrijden van karikaturen heeft niemand iets. Vooral niet als de gepresenteerde inzichten zelf een enorm speculatief en niet-toetsbaar karakter hebben zoals - het is eerder aangeduid - in dit boek het geval is. 

Daarbij denk ik in het bijzonder aan de gedachte waarbij ‘om de verschijnselen te redden’[6] wordt gegrepen naar de notie van het multiversum. Ons heelal zou er slechte één van vele zijn. Hier volgt een citaat dat een indruk geeft van het type teksten waarmee de zaak beschreven wordt (pagina 172): "We kunnen ons nu een oneindig aantal heelallen voorstellen die, onzichtbaar voor ons, boven één enkel punt in onze ruimte zijn opgestapeld en stuk voor stuk opmerkelijk verschillende eigenschappen kunnen vertonen." Ja, misschien kunnen we ons dat wel voorstellen, zoals velen er ook religieuze voorstellingen op na houden. Maar is het idee op enigerlei wijze experimenteel toetsbaar? - een eis die Krauss zelf aan (goede) wetenschap stelt. Ik heb er in het boek geen spoor van kunnen ontdekken.

Al even speculatief zijn de beschouwingen over de toekomst van het universum. Evenals velen onder zijn vakbroeders fantaseert de schrijver er lustig op los. Er wordt over de toekomstige ontwikkeling van het heelal in kosmologische kring nogal uiteenlopend gedacht. Men leze bijvoorbeeld het in 1994 uitgekomen The Physics of Immortality: Modern Cosmology, God and the Resurrection of the Dead van Tipler[7]. Achter boeken van dit type liggen artikelen met wiskundige beschouwingen en uitdrukkingen[8]. Maar goed beschouwd zegt dat niet veel. De formules zijn hier al gauw het moderne equivalent van de magische bezweringen uit vroeger tijden. Anders gezegd: bluf! Een theorie die bedoeld is om de werkelijkheid te beschrijven is zo goed als het onderliggende model, niet als de er in gebruikte wiskunde. De dramatische gevolgen van misvattingen op dit punt hebben we in de afgelopen jaren kunnen zien in de financiële sector.[9]

 

Scepsis over ontwikkelingen in de kosmologie

Ik ben niet de enige die op deze punten sceptisch is ten aanzien van de ontwikkelingen die zich in de kosmologie hebben voorgedaan. In hun boek Endless universe laten Steinhardt en Turok zich over de mainstream kosmologie als volgt uit:

"Cosmologists converged on the current version by ‘stapling together’ different ideas introduced over the course of a century: the big bang model from the 1920s, the dark matter from the 1930s, the inflationary theory from the 1980s, and dark energy discovered in the 1990s. No overarching principle explains how or why any of these ideas requires the others. The big bang does not lead directly to inflation. Inflation does not require dark matter. Dark matter does not require dark energy. Each piece has been added independently and must be carefully adjusted to fit. Successful theories can sometimes emerge from this kind of accretion process after a higher principle is found to replace the ‘staples’ with smoother connectors. But experience shows that in many cases, a theory that must accrete more and more pieces to match the observations is headed towards failure. The classic example is Ptolemy’s model of the solar system[10], for which epicycle after epicycle was added to try to match the theory with observations. A more recent case is the steady-state model of cosmology which was repeatedly revised as evidence for the big bang accumulated. Once the theories were in trouble, the repeated revisions were a sign that things were going wrong."

Nu zijn Steinhardt en Turok zelf ook bepaald niet vies van speculatie. Daarom is wellicht overtuigender wat onze Nederlandse Nobelprijswinnaar Veltman volgens NRC Handelsblad van 28 januari 2012 over deze zaak heeft gezegd:

"Of ik in de Oerknal geloof, weet ik eigenlijk niet. Maar dat je op grond van de dynamica van sterrenstelsels zomaar een hele nieuwe materievorm veronderstelt, vind ik een lachertje. Het is altijd hetzelfde met die sterrenkundigen. (...) En als er dan nieuwe waarnemingen zijn, moeten die beschrijvingen weer helemaal anders."[11]

Als we Krauss zelf mogen geloven zit hier op z’n minst een stevige kern van waarheid in. Sprekend over waarnemingen die wijzen op versnelde uitdijing en de aanwezigheid van de mysterieuze donkere energie zegt hij (pagina 112/113): "De snelheid waarmee deze resultaten door de wetenschappelijke gemeenschap zijn omarmd - ondanks dat daarvoor het complete geaccepteerde beeld van het heelal op de schop moest - is voer voor wetenschapssociologen. Bijna van de ene dag op de andere leek bijna iedereen overstag te gaan."

Hoe dit alles ook zij. Krauss loopt kritiekloos mee in de fanfare. En heeft daarbij een grote mond over de grote denkers van het verleden. Daarbij realiseert hij zich kennelijk niet dat velen van hen zich nooit zouden bezondigen aan het soort enormiteiten waaraan hij zich schuldig maakt. Qua illustratie laat ik het - om ruimte te sparen -  bij slechts  één citaat (pagina 207/207): "Anders gezegd: de zwaartekrachtenergie van een object in rust  dat zich op oneindige afstand van alle andere objecten bevindt is nul omdat een object dat niet in beweging is geen kinetische energie heeft, en een object dat oneindig ver van alle andere deeltjes verwijderd is in wezen geen zwaartekrachtsaantrekking ondervindt, waardoor zijn potentiële energie dus ook nul is." Voor het geval men een indruk wil krijgen van wat hier allemaal rammelt raad ik het boekje Niks relatief van Vincent Icke aan[12]. Als ik mij goed herinner gebruikte wijlen de journalist Jan Blokker voor zulke ronkende passages de uitdrukking: "een plas van woorden".

Eerder werd aangehaald de mededeling dat het boek niet zozeer is geïnspireerd door een verlangen om mythen te ontzenuwen of overtuigingen aan te vallen. Haaks daarop staat de fanatieke bestrijding van denkbeelden die tegen de Intelligent Design gedachte aan liggen - algemener van religieus getinte opvattingen. De schrijver wordt niet moe hiertegen ten strijde te trekken. Nu is daar op zich weinig tegen. Maar men zou wel graag zien dat iemand die zich zo op zijn strenge wetenschappelijkheid laat voorstaan de nodige nuances aanbrengt. Die zijn echter ver te zoeken. Om een voorbeeld te noemen: Dat velen van hen die de natuurwetenschap enkele eeuwen geleden op poten hebben gezet (waaronder de misschien wel grootste van allen: Sir Isaac Newton) zich hebben laten inspireren door religieuze motieven[13] - in het bijzonder door het denkbeeld van een goddelijk ontwerp - lijkt Krauss geheel te zijn ontgaan. Ook de manier waarop de gecompliceerde notie van het toeval wordt gehanteerd - als tegenhanger van ontwerp - getuigt van een stuitende oppervlakkigheid[14]. Het zou geen kwaad kunnen als de auteur eens wat grondiger kennis nam van de door hem zo verfoeide filosofie.

 

Afrekening met laatste bolwerk van religie: waarom is er iets en niet veeleer niets?

Tot zo ver is er niet veel nieuws onder de zon. Er is echter meer: de auteur wil afrekenen met het laatste bolwerk van de religie: de van Leibniz afkomstige vraag·: "waarom is er iets en niet veeleer niets?" De claim is dat het universum uit het niets is - of tenminste: kan - zijn ontstaan: "Alle antwoorden (...) wijzen er op dat het helemaal niet moeilijk is om van niets iets te maken. Sterker nog: als dat wel zo was, was ons heelal er wellicht nooit geweest. Alles wijst er op dat dit het ontstaan van ons heelal kan verklaren."[15]  Na deze uitschieter volgt een beschouwing over het begrip ‘niets’. Typerend is een passage als "het begrip ‘niets’ is net zo tastbaar als het begrip ‘iets’, zeker wanneer je het definieert als de ‘afwezigheid van iets’. Op deze manier kan over het fysieke karakter van deze beide grootheden geen misverstand bestaan." Zou het? En hoe verhoudt een en ander zich tot wat we vinden in The End of Time van Barbour[16]:  "modern physics suggests very strongly that so-called gross matter - the clay from  which we are made -  is anything but that. It is almost positively immaterial"? Ik zou een voorzichtiger opstelling voorstaan - om het maar zacht te zeggen.

Na de aangestipte inleidende opmerkingen over het niets gaat Krauss vervolgens te werk via een methode die je approximatief zou kunnen noemen. In eerste aanleg wordt ‘niets’ gelijk gesteld aan de lege ruimte. Aan de problemen die kleven aan het ruimtebegrip in combinatie met het relativiteits-beginsel gaat Krauss in dit verband volledig voorbij. Het zijn problemen waar Newton al mee worstelde, maar: geen woord er over. Laten we Krauss even volgen en de zaak laten liggen. Dan blijkt - aldus de auteur - "dat de lege ruimte in werkelijkheid ver af staat van de ongerepte ‘nietsheid’ die we haar aanvankelijk hadden toegeschreven." In feite "impliceren de wetten van de kwantum-mechanica dat de lege ruimte - op zeer kleine schaal, in zowel ruimte als tijd - op een kolkende borrelende massa van virtuele deeltjes en sterk fluctuerende velden kan lijken." Kraus is bereid om dit te onderscheiden van het niets en de term kwantumvacuüm te gebruiken. De volgende stap wordt dan aldus gezet: "Goed dan. Maar als we dan ‘niets’ willen omschrijven als de afwezigheid van ruimte en tijd? Mag dat dan wel? Vroeger wel misschien. Maar zoals ik zal aantonen, we zijn er inmiddels achter dat ook ruimte en tijd spontaan kunnen verschijnen."

Een poging tot nadere uitleg wordt gedaan in Hoofdstuk 10. Overtuigend is die echter niet. Ook hier spelen speculatieve elementen door alles heen. Maar het hoofdbezwaar is toch wel dat in alle beschouwingen het bestaan van de natuurwetten zoals ze zich (hier op aarde en op dit moment) aan ons voordoen wordt aangenomen. Het lijkt als twee druppels water op het "In het begin was het Woord’[17] uit de door Krauss zo geminachte Heilige Schrift. Hij voelt nattigheid. Aan het slot van Hoofdstuk 10 - dat als titel heeft ‘Niets is instabiel’ - lezen we: "De les is duidelijk: de kwantummechanica lijkt niet alleen toe te staan dat heelallen uit het niets ontstaan - waarbij ‘niets’ in dit geval betekent: de afwezigheid van ruimte en tijd - maar lijkt dat zelfs te eisen.  ‘Niets’ - in dit geval: geen ruimte, geen tijd, geen wat-dan-ook! is echt onstabiel. Bovendien zouden de algemene kenmerken van zo’n heelal als het al lang bestaat, naar verwachting gelijk zijn aan die van ons huidige heelal. Is dat het bewijs dat ons heelal uit niets is voortgekomen? Natuurlijk niet. Maar het maakt een dergelijk scenario wel een flink stuk plausibeler. En het neemt nog een van de bezwaren weg die tegen het argument van schepping uit het niets, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk, zouden kunnen worden ingebracht. Daar betekende ’niets’: een lege maar reeds bestaande ruimte die door vaste, bekende natuurwetten wordt geregeerd. Nu is ook de ruimte geen vereiste meer. En zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien, zijn misschien zelfs de wetten van de natuurkunde niet nodig." Einde citaat. En hier zijn we bij de kern van de zaak en de pretentie van het boek staat of valt met wat er op dit punt wordt geboden.

 

Losse flodders over zinvol leven

Bedoeld volgend hoofdstuk - het gaat om Hoofdstuk 11 - begint met een beschouwing over de moraal. Dat is gezien de algemene reductionistische toonzetting van het boek verrassend. De betreffende passages bevatten overigens weinig over wat van de mens verwacht kan, mag of moet worden. Het blijft zo ongeveer bij wat uit de nu volgende tekstgedeelten naar voren komt. Op pagina 180 benadrukt de auteur het belang van "kennis die niet gebaseerd is op filosofische of theologische mijmeringen over moraliteit of andere bespiegelingen over de menselijke gesteldheid, maar op de (...) beschreven opmerkelijke en spannende ontwikkelingen in de empirische kosmologie en de deeltjesfysica". Later - op pagina 186 - twijfelt hij er openlijk aan of er op het punt van zijn denkbeelden ooit meer dan plausibiliteit kan worden verkregen. Dat is echter naar zijn opvatting "al een enorme stap vooruit, als we maar de moed kunnen blijven opbrengen om zinvolle levens te leiden in een heelal dat waarschijnlijk zonder doel, en zeker niet met ons als middelpunt, is ontstaan en wellicht ooit weer zal verdwijnen". En op pagina 226 lezen we dan nog "Een heelal zonder doel of gids maakt voor sommigen het leven zinloos.[18] Voor anderen, zoals ik, is zo’n heelal juist inspirerend. Het maakt het feit van ons bestaan nog verbazingwekkender en motiveert ons om zin te ontlenen aan onze handelingen en het beste uit ons korte bestaan te halen - gewoon omdat we er zijn, gezegend met bewustzijn, en omdat het kan." Losse flodders! Onder de door Krauss in de hoek gezette filosofen en theologen zijn er velen die hierover dingen hebben gezegd die aanzienlijk meer betekenisvol zijn.

Over losse flodders gesproken. Het boek wemelt ervan. Ter illustratie nog één voorbeeld. Op pagina 222/223 wordt gesproken van werelden "die vlak onder onze neuzen bestaan of kunnen bestaan; de werkelijkheid die voor ons verborgen blijft totdat we dapper genoeg zijn om er naar op zoek te gaan. Dat is waarom de filosofie en de theologie uiteindelijk niet in staat zijn om in hun eentje de werkelijk fundamentele vragen over ons bestaan te beantwoorden." Aansluitend op het in de vorige alinea verhandelde: op welk vlak liggen die ‘fundamentele vragen over ons bestaan’ eigenlijk? Op het terrein van de kosmologie? Of eerder op dat van de moraal?

Op een ander vlak liggend, maar ook buitengewoon storend, is het gebruik van constructies waarin de woorden ‘oneindig’ en ‘bijna’ misbruikt worden. Ik beperk mij hier tot het noemen van de uitdrukkingen ‘oneindig klein punt’ (pagina 24), ‘bijna oneindig grote energie’ (pagina 100) en ‘bijna niets’ (pagina 186). Er zijn er echter veel meer. Pour épater le bourgeois?

 

Conclusie: loze drukte om niets

Maar terug naar het Hoofstuk 11 waarin de ontknoping zou moeten komen. Ter herinnering: de aan de orde zijnde kwestie is of het proces waarin het heelal ontstaan is "aan regels onderworpen was en, zo ja, wat die regels dan heeft vastgelegd" (pagina 218). Zoals gezegd begint het hoofdstuk met een beschouwing over de moraal. De vraag die aan de orde wordt gesteld luidt als volgt: "Is de moraal absoluut en komt zij van buiten? Of is zij slechts een uitvloeisel van de context van onze biologie en leefomgeving en kan haar oorspong dus wetenschappelijk worden vastgesteld?" Een typisch reductionistische ‘nothing but’-vraag. De beschouwing die volgt mondt uit in het probleem dat centraal staat in het zogeheten theologisch voluntarisme: kan God zich onttrekken aan wat de rede voorschrijft?[19] Langs deze weg komt Krauss bij een beschouwing over de vraag naar de ‘eerste oorzaak’ en dan -  naar hij zegt omdat de eerlijkheid dat gebiedt[20] - bij de hierboven in herinnering geroepen kwestie betreffende de herkomst van de natuurwetten. Maar dan volgt een opmerkelijke draai. Ik laat hem maar weer zelf aan het woord (pagina 223): "Waarom is er iets in plaats van niets? Misschien is deze vraag uiteindelijk niet significanter of diepzinniger dan de vraag waarom sommige bloemen rood zijn en ander blauw. Wellicht produceert het niets altijd wel ‘iets’. Het zou een vereiste kunnen zijn, onafhankelijk van de onderliggende aard van de werkelijkheid.  Of misschien is ‘iets’ wel helemaal niet zo bijzonder, of is het zelfs de normaalste zaak van het multiversum. Hoe dan ook: nadenken over deze vraag heeft niet zovel nut." De auteur voegt aan deze brei van woorden nog zalvend toe: "Maar alleen door alle waarneembare hoeken en gaten van het heelal te blijven onderzoeken, kunnen we werkelijk een bruikbare waardering voor onze plek in de kosmos ontwikkelen". Wie het begrijpt mag het zeggen.

Hoe dan ook: de vraag waar het hele boek uiteindelijk om leek te draaien wordt hier grondig gebagatelliseerd. Maar dat is nog niet het einde. Er is ook nog een epiloog. Krauss valt daarin terug op een vraag die hij "fascinerender vindt dan de ‘iets-uit-niets-kwestie’. Eén die hij hier toeschrijft aan Einstein en die er op neerkomt "of er voor God iets te kiezen viel bij de schepping van het heelal"[21]. Hiermee verdwijnt de vraag naar de (pre)existentie van de natuurwetten -  die naar de eerlijkheid gebiedt om een antwoord vraagt (pagina 218, zie eindnoot xx) - uit beeld. Ze wordt vervangen door die naar de uniciteit van die wetten. Het rookgordijn wordt nader verdicht door er het "wellicht oneindig multiversum van heelallen" bij te halen. Over de kennelijke pre-existentie van de rede - wat die ook precies moge betekenen - wordt totaal niets gezegd.

De conclusie mag luiden: loze drukte om niets. So what? Is dat erg? Ja, want de toegepaste verdwijntruc maakt het boek intellectueel onzuiver. Dat dit Dawkins ontgaan is - zoals blijkt uit het door hem geschreven en in juichende superlatieven gestelde nawoord[22] - doet twijfelen aan het oordeelsvermogen van deze spraakmakende evolutiebioloog.

 

* Prof. Dr. H. Bart is emeritus hoogleraar Wiskunde en oud-decaan Economische Faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

 


[1] Heidegger, Einführung in die Metaphysik (1935): "De in rangorde eerste, want ruimste, diepste en oor-spronkelijkste vraag: ‘Waarom is er eigenlijk zijnd en niet veeleer niets?’."

[2] Vincent Icke in de bij de Erasmus Academie uitgekomen cd-serie ‘Kosmisch Krachten’: "Dan past ons enige bescheidenheid."

[3] Auteur van het bekende The selfish gene (1976).

[4] Verwijst naar de kosmische ‘fijnafstemming’. Zie Davies, The Goldilocks enigma. Why is the universe just right for life? (2006). Vgl. ook mijn ‘Blind gebeuren of hoger plan: een spanningsveld in het denken over mens en wereld’ in  Civis Mundi van februari 2008.

[5] Zie het in eindnoot iv genoemde artikel in Civis Mundi.

[6] De uitdrukking is van Plato. Bij hem ging het er om het erratische gedrag van de planeten te beschrijven met behulp van eenparige cirkelbewegingen. Dit ‘onderzoeksprogramma’ heeft ca. 2000 jaar het denken over de hemelbewegingen gedomineerd. Kepler (1571-163) stelt uiteindelijk vast dat het bij de planeetbewegingen om ellipsen gaat.

[7] Een naar mijn mening onzinnig boek.

[8] Vgl. bijv. Frank J.Tipler, The ultimate fate of life in universes which undergo inflation, Physics Letters B 286 (1992), 36-43.

[9] Zie mijn artikel ‘Physics envy’ in Civis Mundi digitaal nr. 10 van 2012. Aanvullende opmerking: Er zijn er die stellen dat de toegenomen mogelijkheden van computersimulatie hier een uitweg uit bieden. Dat is niet het geval Ook hier is de kwaliteit van het onderliggende model bepalend. Vgl. het slot van Veltman,  Facts and Mysteries in Elementary Particle Physics  (2003): "The reader may ask why in this book string theory and supersymmetry have not been discussed. (...) The fact is that this book is about physics, and this implies that the theoretical ideas must be supported by experimental facts. Neither supersymmetry nor string theory satisfy this criterion. They are figments of the theoretical mind. To quote Pauli: they are not even wrong. They have no place here."

[10] Een indrukwekkende invulling van Plato’s opdracht de verschijnselen te ‘redden’ maar uiteindelijk ten dode opgeschreven (zie eindnoot vi).

[11] Zie ook eindnoot ix.

[12] Uitgekomen in 2005.

[13] Er is en zekere analogie met de inspiratie die talloze beeldende kunstenaars hebben opgedaan uit religieuze denkbeelden.

[14] Zie Meester, Het pseudoniem van god. Een wiskundige over geloof, wetenschap en toeval (2003) en Bartholomew, God, chance and purpose. Can God have it both ways? (2008). Vgl. ook het in eindnoot iv genoemde Civis Mundi artikel.

[15] Voorwoord, pagina 11/12.

[16] Uitgekomen in (1999).

[17] Het Johannes Evangelie begint aldus: "In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat."

[18] Het doet denken aan Goethe’s "Ein Schauspiel, aber ach, ein Schauspiel nur".

[19] Het is een kwestie waarover in het verleden heel wat te doen is geweest. Zie, bijvoorbeeld Hannam, Gods philosophers (2009), Chapter 6 (i.h.b. de paragraaf over de ‘Parijse veroordelingen van 1277’).

[20] "Maar de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat dit de wellicht onbeantwoordbare vraag oproept odf dit ontstaansproces aan regels onderworpen was en, zo ja, wat die regels dan heeft vastgelegd" (pagina 218). Dit is overigens (vanwege het: "wellicht onbeantwoordbare") één van de weinig plaatsen waar nog enige behoed-zaamheid in acht wordt genomen.

[21] Een vraag die past in de context van het hierboven genoemde theologisch voluntarisme. Aan Einstein wordt ook wel toegeschreven de in dezelfde sfeer liggende maar meer toegespitste vraag of God (of wie-of-wat-dan-ook) in staat is om van 4 een priemgetal te maken? Zie ook eindnoot xix.

[22] Zie de vierde alinea van deze bespreking.