Is theologie als wetenschap ten dode opgeschreven? Ja, als zij opgaat in religiewetenschap.

Civis Mundi Digitaal #18

door Jeroen Buve

Bespreking van: Stephan van Erp en Harm Goris (red.), De Theologie gevierendeeld. Vier spanningsvelden voor de theologiebeoefening in Nederland (Valkhof Pers, Nijmegen 2013)

Is theologie als wetenschap ten dode opgeschreven? Ja, als zij opgaat in religiewetenschap.

Bespreking van: Stephan van Erp en Harm Goris (red.), De Theologie gevierendeeld. Vier spanningsvelden voor de theologiebeoefening in Nederland (Valkhof Pers, Nijmegen 2013)

Jeroen Buve

Moet theologie in onze geseculariseerde wereld en de daarin heersende wetenschapsopvatting verkassen naar de godsdienstwetenschappen of wellicht helemaal verdwijnen in de geesteswetenschappen? Als de dogmatiek ook nu nog het hart van de theologie is, is die theologie dan als wetenschap ten dode opgeschreven? Wat voor mogelijkheden zijn er nog in de wereld van het infotainment, om dit soort vragen in de alles bepalende media aan de kaak te stellen en wat zijn de consequenties van het verdwijnen van de confessionele betrokkenheid bij de overgrote meerderheid van de Nederlanders voor de nog aanwezige behoefte aan spirituele zingeving en verzorging?

Dat zijn ongeveer de vragen die in de eerste aflevering van de Annalen van het Thijmgenootschap in 2013 ter sprake komen in de door Stephan van Erp en Harm Goris geredigeerde bundel De Theologie gevierendeeld. Vier spanningsvelden voor de theologiebeoefening in Nederland. Alle elf auteurs geven er blijk van de ernst van de situatie te begrijpen en proberen oprecht een soort neutraal perspectief te formuleren om de radicaliteit van een middeleeuwse marteling te vermijden. Alleen de laatste bijdrage wekt toch een beetje de indruk van een verhuld pleidooi voor humanistisch geschoolde zingevingsconsulenten ter vervanging van de (steeds minder gevraagde) confessionele geestelijke zorg. Het valt enigszins uit de toon omdat de mogelijkheid van een vernieuwde confessionele aanpak geheel buiten beschouwing blijft.

Twee bijdragen springen er uit door hun weldadige ouderwetse grondigheid. Het eerste is van Willem Frijhoff: "Is theologie een geesteswetenschap? Reflecties van een cultuurhistoricus"; en het tweede van Hans Geybels: "Hoe komt de Kerk in het nieuws? Overgeleverd aan de nieuwscriteria van de algemene media". Ik neem daarom deze beide bijdragen gemakshalve als uitgangspunt om van daaruit mijn bedenkingen te formuleren ten aanzien van het geheel van de bundel.

Theologie als wetenschappelijke discipline en als beroepsopleiding

De vraag van Frijhoff is of de theologie nog aansluit bij de wetenschappelijke status van de huidige geesteswetenschappen of daar eerder een Fremdkörper wordt "dat niet alleen weinig bij zo’n integratie te winnen heeft, maar er vroeger of later onder gaat lijden en er slechter uitgaat dan zij er in komt." (17)

Het valt Frijhoff op dat de vraagstelling van de bundel eigenlijk een beetje voorbijgaat aan het verschil tussen theologie als onderzoeksgeoriënteerde wetenschap, dus als discipline, en theologie als beroepsopleiding, waarvan de min of meer van bovenaf verordonneerde integratie nu al met grote problemen te kampen heeft. Want de geesteswetenschappelijke faculteiten kunnen alleen maar goed werken "als alle neuzen dezelfde kant op staan en als alle betrokkenen in beginsel hetzelfde wetenschapsparadigma hanteren." (20) En dat laatste is bij de onvermijdelijk confessioneel gebonden theologische beroepsopleidingen al bij voorbaat problematisch.

Frijhoff erkent wel dat de theologie juist dat contact met de praktijk moet houden om maatschappelijk van betekenis te kunnen blijven, maar hij heeft zijn twijfels over hoe dat  concreet uitpakt voor de theologie als discipline. Hij probeert daar via een omweg greep op te krijgen door naar de wetenschappelijke status van de theologie te vragen. Daarbij verstrikt hij zich echter in de slangenkuil van het verschil tussen theologie en godsdienst- of religiewetenschap, omdat hij niet duidelijk onderscheidt tussen een wetenschappelijke discipline, zoals theologie wil zijn, en een kunde als de godsdienstwetenschap. Dat is hem niet kwalijk te nemen, omdat de objectieve betekenis van dat verschil haast volledig verloren gegaan is. Dit verschil wordt namelijk pas duidelijk als we weer oog krijgen voor wat het wezen van een wetenschappelijke discipline is. En die wezensvraag kunnen we sinds Kant niet meer wetenschappelijk verantwoord stellen. In Plato in het Vaticaan (Deventer 2012; zie voor een bespreking het vorige nummer van Civis Mundi) heb ik daar tegenover gesteld, dat dan voorbij wordt gegaan aan het wederzijds uitsluitende karakter van de Platoonse en de Aristotelische werkelijkheidsopvatting, die, ofschoon contradictoir, toch beide waar moeten zijn, wil democratie überhaupt uitvoerbaar zijn.

En als we dan naar het Platoonse wezen van een disciplinaire wetenschap vragen, dan kan dat niet door het object van zo’n wetenschap bepaald worden, maar alleen door een nauwkeurig te bepalen gezichtspunt op de totale werkelijkheid. Een disciplinaire wetenschap kan namelijk nooit door haar object beperkt worden, maar alleen door het specifieke van haar methode. En die methode is een gezichtspunt op de totale werkelijkheid. Het wezen van een wetenschap is dan ook: steeds meer van die totale werkelijkheid onder haar in principe alles omvattende gezichtspunt te brengen. Een kunde wordt, daarentegen, geheel bepaald door het specifieke van haar object, dat met behulp van verschillende disciplinaire methodes onderzocht wordt. Met zo’n kunde is niets mis en die kan enorme praktische betekenis hebben en op haar wijze bijdragen aan de voortgang van wetenschappelijke disciplines. Maar een kunde is beslist zelf geen wetenschappelijke discipline in wezenlijke zin. Dit essentiële verschil wordt niet meer gezien, en toch is het bijvoorbeeld van grote praktische betekenis als het gaat om de organisatorische inbedding van theologie en godsdienstwetenschappen.

Dogmatische theologie dient op te gaan in religiewetenschap

Het interessante van Frijhoff is, dat hij dit verschil perfect aanvoelt, maar het niet in die termen vertaalt: "Want al mogen we zeker stellen, dat God, begrepen in de trits God-geloof-Kerk, het eigen object is van de godgeleerdheid, ik ben er minder zeker van of dat ook van religie geldt. Religie is immers geen eigenstandig object, zoals God dat voor de theologie is, maar een analytisch concept dat verwijst naar culturele praktijken, beelden of ideeën en waarvan de definitie dus afhangt van epistemologische keuzes." (23) Theologie is een disciplinaire wetenschap, die de totale werkelijkheid ziet vanuit het gezichtspunt van God: God is dus niet het object maar het subject van die wetenschap: de wereld en alles erop en eraan wordt beoordeeld op basis van een welbepaalde godsvoorstelling, die uiteraard van confessie tot confessie zal verschillen. Maar dat kan de wetenschappelijkheid van de theologie nooit aantasten, omdat het gezichtspunt ‘God’ die mogelijkheden altijd en onvermijdelijk in zich heeft. Daarom is de dogmatische theologie, waarin die godsvoorstelling bepaald wordt, ook de kern van de theologie als wetenschap en heeft de fundamentele theologie als voornaamste taak om die wetenschappelijkheid filosofisch te onderbouwen. En omdat zo’n filosofische onderbouwing alleen mogelijk lijkt door metafysisch inzicht in het wezen van wetenschap als zodanig, is de erkenning van het Platoonse wezensdenken, uiteindelijk een conditio sine qua non om de wetenschappelijkheid van de theologie überhaupt blijvend te kunnen claimen.

Het lijkt daarom van essentieel belang dat de dogmatiek haar bloedeigen wetenschappelijkheid niet op het spel zet door zich op sociologische, historische of psychologische evidenties te beroepen, omdat zij denkt alleen daarmee haar wetenschappelijkheid te kunnen blijven claimen. Dat is het paard achter de wagen spannen, maar op dit ogenblik, lijkt het wel, een verleidelijke bezigheid. Van Erp erkent dat eigenlijk ook in zijn bijdrage over "Geloof op zoek naar wetenschap": "Als inderdaad de dogmatiek de hele werkelijkheid sub ratione dei, onder het opzicht van God betreft, dan is ook duidelijk dat er een brede, multidisciplinaire deskundigheid nodig is voor de uitvoering van het vak." (63) En dan volgt een pagina met sociologische, historische, psychologische etc. deskundigheden die daarvoor nodig zijn. Zonder dit te willen bestrijden, schuilt er het gevaar in, over het hoofd te zien, dat het hier niet om een kunde met multidisciplinaire kundigheid, maar om een wetenschappelijke discipline gaat, die haar wetenschappelijke status uiteindelijk aan geen enkele kundigheid kan ontlenen. Wat dat betreft is de Römerbrief van Karl Barth nog altijd een schoolvoorbeeld van echte dogmatiek.

Wat er nu aan de theologische faculteiten gebeurt, is zo ongeveer het omgekeerde van wat er zou moeten gebeuren, ware er meer inzicht in het wezen van de dingen en van wat wetenschap wezenlijk is. In het heersende positivistische  c.q. metafysiekvijandige wetenschappelijke klimaat ligt het voor de hand, dat de dogmatische theologie wetenschappelijk geobjectiveerd wordt als religiewetenschap, terwijl zij daardoor feitelijk van disciplinaire wetenschap tot een kunde wordt gemaakt. Dat is dus de omgekeerde wereld en precies dat wat er gebeurt als je de metafysica uitschakelt. In de hier besproken bundel voel je overal, dat men zich van deze problematiek best wel scherp bewust is, maar ook dat men zichzelf het werktuig uit handen geslagen heeft, dat eigenlijk nodig is om weer duidelijkheid te krijgen: de fundamentaaltheologie zou moeten beginnen met de rehabilitatie van het Platoonse wezensdenken.

Nieuwswaarde van godsdienstig/kerkelijk nieuws afhankelijk geraakt van economische/commerciële criteria

Het interessante van de bijdrage van Hans Geybels is dat hij precies laat zien, hoe dit probleem doorwerkt in de media. "Levensbeschouwing en religie zijn tegenwoordig wel prominent aanwezig in de maatschappij," maar moeten "functioneel ingepast kunnen worden in het debat over tolerantie, verantwoordelijkheidszin, saamhorigheid, vrede enzovoort." (97) Kerkelijke beleidsmensen mogen nog wel komen praten over algemene waarden en normen, maar de ‘neutrale’ sfeer van de samenleving is niet langer geïnteresseerd in de bron van hun handelen. Sterker, die bron komt liefst niet langer ter sprake. Zo mogen kerkelijke verantwoordelijken ... rond Kerstmis nog wel de boodschap van vrede en licht brengen, maar voor de Brenger van die vrede  en dat licht is de aandacht in de publieke ruimte verwaarloosbaar." (98)

Dat is mede het gevolg van het feit dat de media er mee rekenen dat zij de mensen minder bereiken door ze te informeren, dan door ze te raken. Het nieuws moet dan ook letterlijk een gezicht krijgen: "Meer en meer mijdt men in de algemene berichtgeving het informatief-beschouwende, het theoretische en het genuanceerde, om voorrang te geven aan datgene wat mensen raakt of waardoor ze zich betrokken voelen, waarover ze de volgende dag kunnen meepraten en waar ze rechtsreeks iets van kunnen merken in het dagelijks leven." (103) Door die commercialisering van de informatie komt de inhoud steeds meer in het gedrang: "Pogingen van bepaalde kringen in Europa om voor cultuurproducten een uitzondering te verkrijgen van de vrije markt zijn tot nog toe gedoemd te mislukken. Voor de media betekent dat onder meer dat het economische prioriteit heeft op het sociale, het ethische, ja zelfs het democratische." Het nieuws is voor de consument, dus voor de koper. Het gaat om het vasthouden van de aandacht van de consument. Informatie wordt daardoor gemakkelijk tot ‘infotainment’ (105). Nieuws moet sensationeel zijn en het is de kunst van de media om het desnoods sensationeel te maken. En "slecht nieuws verkoopt het beste," (106) wat leidt tot het nieuwstype "se non è vero, è ben trovato". De media worden daardoor een soort vierde macht en "de nieuwswaarde van kerkelijk nieuws wordt met dezelfde parameters gemeten als het overige nieuws." (111)

Het heeft dus geen zin hier de journalisten op aan te zien, want die zitten gewoon in het systeem. Geybels wijst er op, dat "tal van oudere journalisten afhaken, omdat zij het fundamenteel oneens zijn met het feit, dat de criteria van nieuwswaarde meer en meer afhankelijk worden van economische en commerciële parameters." (112) Goed beschouwd zou dat tot de conclusie moeten leiden, dat de kerken er alle belang bij hebben dat de dwingende rationaliteit van de commercie meer geflankeerd wordt door wat inhoudelijk en voor de duurzaamheid van de democratie van belang is. Maar dat die inhoudelijke kant in de verdrukking gekomen is, heeft alles te maken met de maatschappelijk diep gewortelde eenzijdige focus op de Aristotelische rationaliteit, zonder oog voor zijn nadrukkelijke correcties door de deugdenleer en zijn aandacht voor het doelgerichtzijn (teleologie). Van verschillende kanten worden deze correcties wel weer ter sprake gebracht - ook in deze bundel - maar omdat die correcties uiteindelijk niet passen binnen de Aristotelische werkelijkheidsopvatting, wordt hun overtuigingskracht te veel gebroken. Mij dunkt dat een teruggrijpen op de originele werkelijkheidsopvatting van het Platoonse wezensdenken veel ingrijpender en uiteindelijk ook efficiënter zal blijken te zijn. Alleen is zo’n teruggrijpen op Plato niet mogelijk onder het nu heersende paradigma van de éénheid van de waarheid. Daarom heb ik in mijn Plato in het Vaticaan de aandacht gevestigd op het contradictoire karakter van de werkelijkheidsopvattingen van Plato en Aristoteles. Wie dat elkaar wederzijds uitsluitende van deze beide werkelijkheidsopvattingen goed doordenkt, zal er niet aan ontkomen te erkennen dat elke werkelijkheid - en dus ook elke waarheid - zowel fysisch als metafysisch moet zijn, ofschoon zij elkaar objectief uitsluiten. En daarmee staat  in wezen ook wetenschappelijk vast, dat elke beslissing alleen maar ‘objectief’ kan zijn, als tussen deze beide gekozen kan worden op een manier die beide au sérieux neemt. Die keuze zal altijd noodzakelijk zijn, omdat de beide werkelijkheidsopvattingen nu eenmaal contradictoir zijn. Als één van deze twee niet au sérieux genomen wordt, komt ook de wetenschappelijke objectiviteit van elke theoretische of praktische beslissing op losse schroeven te staan. Omdat ‘de wetenschap’ daar nog lang niet aan toe is, zouden de theologen - uit puur eigenbelang - hierin eigenlijk het voortouw moeten nemen. Deze bundel geeft in elk geval blijk van hun probleembewustzijn - en dat is een hoopvol begin.

Jeroen Buve is de geestelijke vader van de Geert Grote Universiteit Deventer