Civis Mundi Digitaal #23
Bespreking van: Ger Groot, Dankbaar en aandachtig. In gesprek met Samuel IJsseling Uitgeverij Klement/Pelckmans, Zoetermeer, 2013.
Wim Couwenberg
Bespreking van: Ger Groot, Dankbaar en aandachtig. In gesprek met Samuel IJsseling Uitgeverij Klement/Pelckmans, Zoetermeer, 2013
Wie wil weten wat filosofie is, leze dit boek. Zo besluit Hans Achterhuis zijn Ten geleide van dit boek. En dat is een goede raad. Hij maakt in zijn voorwoord gewag van een plan om een breed belezen en gedreven filosoof als Samuel IJsseling eens te laten verhalen over diens ontwikkelingsgang als filosoof met de filosoof Ger Groot, een filosofische geest verwant van hem, als interviewer. Dat plan is ten uitvoer gebracht en dit boek is er het boeiende resultaat van. Ger Groot verdient een compliment voor de journalistiek vaardige wijze, waarop hij een hele serie gesprekken met IJsseling heeft weten te verwerken tot een vlot leesbaar en goed samenhangend verhaal. In een van die gesprekken laat IJsseling zich terloops uit over het boek waarin die gesprekken verwerkt zullen worden. Je gaat ordenen, lege plekken invullen met wellicht citaten uit de boeken die ik geschreven heb. En dat resulteert dan uiteindelijk in een soort ideale versie van de chaotische conversatie zoals we die nu voeren, aldus IJsseling. Zo is het waarschijnlijk gegaan.
Wie is die man? Achter in het boek staan de belangrijkste data van zijn levensweg en een beknopte bibliografie. Hij is in 1932 geboren, in 1953 ingetreden in de orde van Augustijnen, studeerde theologie in Rome en werd daar in 1959 priester gewijd. Maar daarna is hij consequent de weg van de filosofie opgegaan, werd in 1969 hoogleraar filosofie in Leuven en heeft sindsdien een eigen kijk ontwikkeld op zijn vak, toegespitst op een aantal fundamentele filosofische vraagstukken. In 1997 is hij met emeritaat gegaan.
In dit boek maken we kennis met zijn ontwikkelingsgang als filosoof en daarmee samenhangende denkweg, problemen, relaties en contacten. In eerste instantie speelde vooral de Duitse filosoof Heidegger een beslissende rol in die ontwikkelingsgang. In zijn dissertatie van 1964 stond Heidegger ook centraal. Dat komt al meteen aan de orde in hoofdstuk 2, waarin de botsing van IJsseling met zijn leermeester ter sprake komt en zijn afscheid van de existentiële fenomenologie die als subjectiviteitsfilosofie niet te rijmen valt met het latere werk van Heidegger waar IJsseling een groot kenner van wordt. Daarin is de mens niet langer in de eerste plaats een wezen dat zichzelf en zijn wereld maakt, want gesitueerd in een veel groter en zelfs onpeilbaar geheel dat de mens maakt tot wie hij/zij is. Alles wat ik ben, overkomt mij of wordt mij geschonken met als enige authentieke levenshouding daar tegenover die van aandacht en dankbaarheid. Dat doet onwillekeurig denken aan de christelijke opvatting van het leven als een geschenk van hogerhand en van dankbaarheid voor de genade die ons ten deel valt. Het staat uiteraard op gespannen voet met de moderniteit in liberale zin, waarin de mens als autonoom subject centraal staat evenals de maakbaarheid van het leven.
In 1967 gaat IJsseling naar Parijs en komt hij in nauwer contact met de Franse filosoof Derrida en diens opgang makende filosofie als postmodern denker. Die kennismaking is de meeste ingrijpbare gebeurtenis van zijn verblijf in Parijs, meer dan de Meirevolutie van 1968 die hij daar ook meemaakte. Derrida geldt voor hem als de meest inspirerende denker van zijn generatie. Diens differentie denken, dat wil zeggen de overgang van het traditionele eenheidsdenken naar denken in termen van verschil, meervoudigheid en controverse heeft een sterk stempel gedrukt op zijn verdere denkweg. Het is een breuk met het waarheidsethos van de traditionele filosofie als zijnde een weerspiegeling van de werkelijkheid. Filosofie wordt sinds zijn kennismaking met Derrida een denkinspanning, die nieuwe betekenissen op het spoor wil komen; een constructie waarin we ons op een bepaalde manier thuis en geborgen weten; maar ook een constructie die weer gedeconstrueerd kan worden.
Al lezende maken we kennis met een grote verscheidenheid van denkers en filosofische denkwegen. Terloops komt ook het afscheid van IJsseling als priester en katholiek gelovige ter sprake. Het katholicisme is voor hem op een gegeven moment nog slechts een vorm van afgoderij, die helemaal niet meer past in het moderne leven. Het heidendom zoals dat in het klassieke Griekenland beleden en beleefd werd, krijgt voor hem een steeds positievere betekenis. Zo gelijdt hij in zijn denken als vanzelf van het Bijbels monotheïsme naar het heidense polytheïsme, dus van denken in termen van eenheid, één god naar denken in termen van veel goden. Met Ger Groot blijft hij wel het katholieke ritueel waarderen. Dat is immers de meeste heidense uiting van de katholieke kerk.
Een leven dat niet reflecteert op zichzelf, is geen menswaardig leven. Met deze reflectie eindigt het boek. En dat is in al die jaren als filosoof die daarin de revue passeren, ook zijn grootste drijfveer geweest. Opmerkelijk is in dat laatste hoofdstuk het pleidooi van IJsseling voor het bedrijven van filosofie in het Nederlands. Dat staat met de toenemende verengelsing van ons taalgebied wel steeds meer op de tocht. Filosofie reikt aan en ontwikkelt de woorden, de taal waarin we over levens - en andere vragen met elkaar in eigen land kunnen spreken. Nu alles steeds meer in het Engels gebeurt, verarmt dat de publieke discussie in eigen taal. Hij betreurt terecht ook dat de academische filosofie steeds technischer wordt.