Civis Mundi Digitaal #26
Bestaansreden Nederlandse Senaat opnieuw ter discussie
Wim Couwenberg
Waarom een tweekamerstelsel?
De positie van de Eerste Kamer staat sinds lang ter discussie. Op initiatief van enkele leden van de Belgische aristocratie in 1815 in ons staatsbestel geïntroduceerd, is die Kamer in de grondwet van 1848 gehandhaafd, hoewel zij weinig gezag genoot en prominente politici als Thorbecke en Groen van Prinsterer haar toen al wilden afschaffen als een instelling zonder grond en doel. Sindsdien is die afschaffing ettelijke malen aan de orde gesteld, o.a. in 1903 door Troelstra die deze Kamer wilde vervangen door een correctief referendum; bij de grondwetsherziening van 1922 door de liberaal Marchant die daartoe een amendement indiende dat met 46 tegen 38 stemmen verworpen werd; in 1965 in het PvdA-rapport Het Nederlandse parlementaire stelsel, waarin een lans gebroken werd voor een één Kamer-parlement; en in de jaren ’70 door de partijen die toen deel uitmaakten van de toenmalige progressieve concentratie.
Het tweekamerstelsel ontleent zijn bestaan aan de ontwikkeling van het federale staatstype dat een afzonderlijke vertegenwoordiging van de deelstaten vereist; en aan het democratiseringsproces dat aanvankelijk de behoefte deed ontstaan aan een tegenkracht tegen de dreigende heerschappij van de volkswil. Toen dat laatste motief niet langer te handhaven viel, is men die bestaansreden gaan zoeken in de behoefte aan reflectie op de juridische kwaliteit van de wetgeving. De Eerste Kamer blijkt echter niet in staat die behoefte op adequate wijze te bevredigen. Een vorige voorzitter van de Eerste Kamer, Frits Korthals Altes, heeft dat zelf erkend. De Senaat gaat om politieke redenen vaak akkoord met wetsvoorstellen waar in juridisch opzicht veel op valt aan te merken. Van alle in de Tweede Kamer goedgekeurde wetsvoorstellen wordt ongeveer 99% ervan eveneens door de Eerste Kamer aangenomen, zij het soms met de aantekening dat het om inhoudelijke redenen betreurd wordt. Tijdens het kabinet Rutte-II heeft de Eerste Kamer door een andere politieke samenstelling dan de Tweede Kamer ook voor allerlei politieke complicaties gezorgd.
Doelmatige taakverdeling
Het tweekamerstelsel valt nog wel te verdedigen, maar niet op grond van de tot nu toe genoemde argumenten. De enige relevante manier om dat stelsel een nuttige en democratisch-verantwoorde functie te doen vervullen, is de introductie van een doelmatige taakverdeling tussen beide kamers overeenkomstig het zogenaamde Bataafs-Noorse stelsel. Nadat de Staten-Generaal als één geheel door het electoraat direct gekozen is, splitst zij zich in twee kamers met ieder een eigen specifieke taak als hoofdfunctie en ieder 75 leden. Daarbij valt te denken aan een kamer die zich voornamelijk bezig houdt met wetgeving en een andere die zich primair concentreert op het controleren van het regeringsbeleid in dier voege dat daartoe uiteraard ook de behandeling van de begrotingswetgeving behoort. Daarbij ligt het accent immers op de controle-functie.
De voordelen van zo’n taakverdeling zijn zo in het oog springend dat het vreemd is, waarom aan dit idee tot nu toe geen serieuze aandacht en discussie is gewijd. Zowel de wetgevende als de controlerende taak van het parlement komen op die manier veel beter tot hun recht. De overbelasting van de kamerleden wordt er aanzienlijk door beperkt. Het maakt een einde aan de verspilling van tijd, geld en energie waartoe het huidige tweekamerstelsel onvermijdelijk leidt. En het versterkt het democratisch gehalte van ons vertegenwoordigend stelsel. Zo’n taakverdeling sluit ook goed aan bij een reëel verschil in aanleg en belangstelling onder politici. Een deel van hen heeft meer talent en interesse voor de wetgevende arbeid; een ander deel meer voor de controlerende taak van het parlement. Een tweede lezing van wetsvoorstellen, gevolgd door eventuele correcties, kan in dit stelsel ook veel efficiënter geregeld worden dan we nu doen. Voor eventuele correcties is nu zoals bekend nieuwe wetgeving – zg. novellen – nodig.