Civis Mundi Digitaal #29
Hoe Nederlandse elites het wantrouwen tegen hun machtspositie parereren.
In het Sociaal en Cultureel Rapport 2014 met een onderzoek naar verschillen in Nederland valt te lezen dat Nederlanders een zekere ongelijkheid accepteren, maar elites wantrouwen. Dat is in zekere zin niets nieuws. Elitair heeft sinds de jaren ’60 al een negatieve connotatie gekregen, vanwege de kwalijke geur die daaraan verbonden geacht wordt. Niets nieuws is ook dat representanten van onze elites – de invloedrijksten in ons land, waarvan de Volkskrant jaarlijks een lijstje publiceert – hun best doen hun positie zoveel mogelijk te bagatelliseren, vooral als die met macht geassocieerd wordt. Zoals we al eerder in Civis Mundi opmerkten, is rond het machtsmotief een politieke preutsheid gegroeid die herinnert aan de seksuele preutsheid van voorheen en daarmee samenhangende dubbele moraal: ontkenning van het machtsmotief met hand in hand daarmee een politieke strategie en tactiek die onverkort blijft afgestemd op de eisen van de politieke en maatschappelijke machtsstrijd. Machtsstreven gaat hier in de regel zwaar gesluierd door het leven en wordt bij voorkeur verhuld als uitoefening van invloed en bereidheid tot het dragen van verantwoordelijkheid. In die geest kon PvdA-prominent Ed van Thijn Joop den Uyl als PvdA-leider eens karakteriseren als een politicus zonder machtsdrift.[1] Alsof dat niet een contradictio in terminis is! Dat Den Uyl zich zolang in de politiek heeft kunnen handhaven dankt hij aan zijn politieke intuitie, zijn antenne voor macht en machtsverschuivingen. Vandaar dat hij zich zonder veel moeite wist aan te passen aan de opkomst en invloed van Nieuw Links in de PvdA tijdens de politieke revolte van de jaren ’60. Wel wist hij tegelijk het machtsmotief als drijfkracht ideologisch goed te verpakken en te onderbouwen, waardoor hij overkwam als een bezielde sociaaldemocratische politicus en leider. CDA politicus Maxime Verhagen is dat in zijn partij niet gelukt. Hij kreeg daardoor het imago van een machtspoliticus en dat werd hem noodlottig om als politieke leider van het CDA aanvaard te worden.
Die neiging om machtsposities zo klein mogelijk te maken, heeft, lijkt me, te maken met de sterk moralistische aard van het Nederlandse publieke leven. Een frappant voorbeeld hiervan gaf reeds oud-minister D.U. Stikker, toen hij reageerde op het in het 1975 verschenen onderzoek naar dubbelfuncties van personen uit het bedrijfsleven.[2] Via die dubbelfuncties lopen er allerlei relaties en lijnen tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en overheidsinstellingen. Het totaal van dit lijnenspel resulteert in een machtsconstellatie, die onvoldoende als zodanig wordt onderkend en gecontroleerd. De reactie van de heer Stikker op dit belangwekkende onderzoek is bijzonder opmerkelijk: “Volgens de definities en het lijnenspel uit Graven naar macht moet ik wel steeds in de merkwaardigste netwerken van machtscentra gezeten hebben. Niets is minder waar. Zeker, ik had enige invloed, maar waar het in werkelijkheid om ging was niet macht, maar verantwoordelijkheid. Een streven naar macht heb ik nooit gekend”. In al de jaren waarin Stikker in allerlei functies in het bedrijfsleven heeft kunnen rondkijken, heeft hij nooit iets bemerkt van een bewust streven naar macht. Ook daar staat het dragen van verantwoordelijkheid centraal.[3] Die reactie werd opnieuw bevestigd, toen de Volkskrant in november 2011 haar top-200 van meest invloedrijke personen bekend maakte. Enkelen van hen die hoog scoorden in het lijstje van de top tien werd gevraagd hoe zij zelf aankeken tegen hun prominente rol als spin in het politieke machtsweb. Wat zij met elkaar gemeen bleken te hebben was juist hun resolute ontkenning van enigerlei macht. Je zou het een typisch Nederlandse, en als zodanig heel bijzondere variant van machiavellisme kunnen noemen.
[1] Zie H. van der Werf, Den Uyl- profiel van een politicus, 1975, p.73.
[2] H.M. Helmers, R.J. Mokken, R.C. Plijter en F.N. Stokman, m.m.v. Jac. M. Anthonisse, Graven naar macht op zoek naar de kern van de Nederlandse economie, 1975.
[3] Zie interview met D.U. Stikker in Elsevier weekblad van 11 oktober 1975.