Begint sinds het einde van de Koude Oorlog (1989/1991) een nieuwe ontwikkelingsfase in de geschiedenis van de moderniteit, in het bijzonder in Europa als bakermat van die moderniteit?

Civis Mundi Digitaal #31

door Wim Couwenberg

1. Implosie Sovjetunie en herrijzenis China

In het jaar 1989 wentelt de geschiedenis van de moderniteit zich naar een nieuwe ontwikkelingsfase in haar geschiedenis. Een nieuw tijdperk breekt in mijn periodisering van die geschiedenis aan.[1] Zoals mij uit tal van reacties gebleken is, is velen dat ontgaan, en blijft men over allerlei maatschappelijke en politieke zaken denken of er in de grondtrekken van de politieke en maatschappelijke verhoudingen uit het ideologisch tijdperk en daarmee samenhangende geestesgesteldheid weinig of niets veranderd is. Het is een bekend uitvloeisel van de conservatieve reflex die mensen van rechts naar links min of meer met elkaar delen, evenals een gebrek aan historische intuïtie. Hier volgt een korte toelichting van die historische omslag sinds het einde van de Koude Oorlog. Wat zijn relevante tekenen die daarop zouden duiden, in het bijzonder in Europa?

In de eerste plaats is dat de ineenstorting van het wereldcommunisme als meest geduchte uitdager van de moderniteit in liberale zin, met de val van de Berlijnse Muur in 1989, in 1991 gevolgd door de implosie van de Sovjetunie als kloppend hart van het wereldcommunisme. Francis Fukuyama interpreteerde dat, zoals bekend, in ideologisch opzicht als het einde van de geschiedenis, dankzij de nu definitief lijkende liberale triomf in de ideologische strijd over de grondslagen van de moderniteit, zoals die culmineerde in dat wereldwijde ideologische en machtspolitieke conflict; definitief in zijn ogen bij gebrek aan enig uitzicht op een ontwikkelingsstap waardoor de mensheid nog boven het niveau van het liberale beschavingstype zou kunnen uitstijgen. Afgezien van de taak de rest van de mensheid op het westers-liberale niveau van beschaving te helpen tillen, zouden er nog slechts technische, door experts op te lossen problemen overblijven. Maar dat bleek een veel te optimistische interpretatie van het einde van de Koude Oorlog. Vrij spoedig manifesteerden zich nieuwe ideologische tegenstellingen met twee nieuwe uitdagers van de moderniteit in liberale zin, waarover dadelijk (sub 5) meer.

In 1989 was er ook de studentenopstand in Peking met meer vrijheid als inzet, die van overheidswege met forst geweld onderdrukt werd. De liberale triomf werd zodoende al meteen nadrukkelijk beperkt tot de westerse wereld. Tegenover de implosie van de Sovjetunie voltrekt zich in dit nieuwe tijdperk in China daarentegen de spectaculaire herrijzenis van dat land, na twee eeuwen van toenemend verval, gevolgd door de complete mislukking van twee grote utopische plannen op weg naar de communistische heilstaat onder leiding van Mao Tse Tung: de Grote Sprong Voorwaarts (1958-1961) en de Grote Proletarische Culturele Revolutie (1966-1976). Na diens dood in 1976 was de grote vraag in China of Deng Xiaoping opnieuw aan de macht zou komen. Die was namelijk bij de start van de Culturele Revolutie als plaatsvervangend partij- en regeringsleider op een zijspoor gerangeerd, en pas in 1973 gerehabiliteerd.

Bijna een half jaar na de dood van Mao in 1976, die Deng kort daarvoor opnieuw beschuldigd had van een contrarevolutionaire oriëntatie, kwam Deng in 1977 opnieuw aan de macht, en startte hij met een succesvolle, maar ongetwijfeld contrarevolutionaire hervormingspolitiek onder de contrarevolutionaire leuze ‘Rijk worden is eervol’, wat er inmiddels toe geleid heeft dat in China nu naar verhouding het grootste aantal miljardairs leeft. Die politiek resulteerde stap voor stap in de trant van Karl Poppers peacemeal engineering, in een hervorming van de Chinese economie tot een door liberale marktprincipes georiënteerd staatskapitalisme, en met de glorieuze wedergeboorte van de grote Chinese natie als nieuwe nationale doelstelling. Staatsnationalisme als uitvloeisel daarvan fungeert sindsdien steeds meer als een nieuwe bron van politieke inspiratie en legitimatie, al is er nog wel een harde Maoïstische kern die stug blijft geloven in de communistische ideologie. China blijft zijn ontwikkeling nog wel officieel presenteren in socialistische termen. De theorie van Deng over de opbouw van een ‘socialisme naar Chinese aard’ is inmiddels in de grondwet verankerd. Met die Chinese aard bedoelt men, naar ik begrepen heb, een continu leerproces via trial and error. Lijkt me heel verstandig.

 

2. Liberalisme: van doemscenario naar liberale triomf

Moderniseringsprocessen voltrekken zich in Europa, zoals eerder uiteengezet, in eerste instantie binnen het kader van de ideologische strijd over de ontwikkeling en de grondslagen van de moderniteit.[2] Het is een strijd die zich over twee eeuwen (1789-1989) uitstrekt. Ondanks een lange reeks van antiliberale tegenkrachten en doemscenario’s komt het liberale concept van de moderniteit sinds 1989 als zegevierende ideologie opnieuw verrassend bovendrijven. Tegen de verwachting van zoveel prominente denkers in is dat liberale concept erin geslaagd uiteindelijk de ideologische hegemonie te herwinnen, die in de vorige eeuw zo lang uitgesloten leek. Nog in 1980 kondigde de Amerikaanse historicus Christopher Lasch – van links-liberaal geleidelijk aan opgeschoven naar een overtuigde aanhanger van een cultuurconservatieve denkrichting – in zijn geruchtmakende boek De Cultuur van het narcisme de neer- en ondergang aan van de liberale cultuur van concurrerend individualisme. Het is een decadente cultuur die geen toekomst meer heeft. En vandaar dat burgers van die cultuur in en voor het ogenblik leven en geen verantwoordelijkheidsbesef meer tonen voor de toekomst.[3]

Die zo lang voortgaande antiliberale cultuurkritiek heeft in Europa ook tot gevolg gehad dat er lange tijd een zekere gêne gegroeid is voor de burgerlijk-liberale afkomst en inspiratie van onze westerse democratie en cultuur. Die werd daarom zo veel mogelijk op de achtergrond gedrongen of gehouden. Maar de liberale triomf in de Koude Oorlog bracht daarin een beslissende wending. Sindsdien dringt de liberale cultuur van concurrerend individualisme die juist genoemde Amerikaanse historicus in 1980 nog ten ondergang gedoemd waande, onder neoliberale inspiratie vanuit de VS meer dan voorheen ook door in Europa, resulterend in een versterkt accent op eigen verantwoordelijkheid voor succes en falen in een neoliberaal geïnspireerde samenleving die zich aandient als een ‘winner take all’-maatschappij, dus een samenleving die zich kenmerkt door een continue concurrentieslag en een niet aflatende druk zo optimaal mogelijk te presteren, met het vooruitzicht daar ook op afgerekend te worden.

Een weerslag hiervan vinden we sinds de jaren ’90 praktisch in de hele samenleving, in de eerste plaats uiteraard in het bedrijfsleven, maar voorts ook op allerlei andere terreinen van de samenleving, zoals onderwijs en wetenschap, maatschappelijke zorg, gezondheidszorg, volkshuisvesting, sport, enz.

Ondanks kritiek van allerlei kanten op dat neoliberale maatschappijbeeld, met zijn primaat van de economie en van marktwerking als oplossing van maatschappelijke problemen, maakt die liberale cultus van continue concurrentie en prestatiedrang niet de indruk op weg te zijn naar de uitgang van de geschiedenis. Wel maakt de aanvankelijke euforie rond marktwerking plaats voor herlevende maatschappijkritiek, met name voor de vraag hoeveel narcistisch individualisme een samenleving verdragen kan. Die individualistische tendens manifesteert zich ook in een snelle toename van eenpersoonshuishoudingen. Een alleenstaande leefvorm wordt steeds zichtbaarder. In plaats van het gezin, lijkt het individu in lijn met de heersende liberale geest de hoeksteen te worden van de samenleving.[4]

Gemeenschappelijk aan de politieke, economische en culturele verschijningsvormen van het liberale concept van de moderniteit is een interdependent geheel van ideeën die in de Koude Oorlog als westerse waarden verdedigd werden, en tezamen deel uitmaken van de harde kern van het liberalisme als zegevierende westerse beschavingstraditie.[5]

Het meest saillante teken dat er sinds 1989 een nieuw tijdperk in Europa begint, is derhalve de overwinning van de moderniteit in liberale zin, hand in hand met de dominerende rol van Amerika als belangrijkste westers-liberale exponent ervan, en enig overgebleven supermacht. Het Amerikaanse kapitalisme, niet langer gehinderd door het ideologisch geïnspireerde tegenspel van het wereldcommunisme, groeit sindsdien uit tot een economisch stelsel met wereldwijde invloed en leider van de wereldeconomie. In het premoderne Europa dienden christelijke waarden als bron van legitimiteit en inspiratie. In het moderne Europa, met de liberale beschavingstraditie als zegevierende ideologie, zijn het primair seculiere liberale waarden (individuele vrijheidsrechten, rechtsstaat, democratie, markteconomie en maatschappelijk pluralisme) die nu een soortgelijke functie vervullen.

Nog altijd is er wel een neiging liberaal als term en begrip primair en in hoofdzaak in partijpolitieke zin te verstaan. Dit is een erfenis van de ideologische strijd van weleer en een uitvloeisel van de wet van de geestelijke traagheid (intellectueel conservatisme) die maakt dat zoveel politiek betrokkenen zo lang mogelijk blijven vasthouden aan gevestigde politieke denkpatronen, want nogal moeite hebben zich aan te passen aan de nieuwe politieke en geestelijke constellatie, die sinds het einde van het ideologische tijdperk is ontstaan, of zich er bewust tegen verzetten. Dit geldt met name ook voor het einde van het ideologische antagonisme tussen socialistische/sociaaldemocratische en liberale politiek. Ik zal die nieuwe politieke constellatie hier kort toelichten met in het bijzonder de Nederlandse politiek als voorbeeld, omdat het daarin dankzij het daar geldende kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging het scherpst tot uiting komt.

 

3. Post-ideologisch tijdperk

3.1 Einde van de ideologische strijd van weleer

Sinds de jaren ’90 zijn meerdere aflopende historische processen aangekondigd.[6] Het meest overtuigend is de gesignaleerde afloop van de grote ideologische strijd over de grondslagen van de moderniteit in Europa. We leven sindsdien in een postideologisch tijdperk dat al begin jaren ’50 is aangekondigd door prominente westerse intellectuelen.[7] Dat het einde van de ideologie voorbij zou zijn, bestrijdt de bekende Sloveense filosoof en ‘denkbeest’ Slavoj Žižek als een ultra-ideologische uitspraak, met verwijzing naar de dominante positie van de neoliberale ideologie in de westerse samenleving. Ik bedoel hiermee evenwel alleen het einde van de ideologische strijd over de grondslagen van de moderniteit. Dat bevestigt de Sloveense filosoof trouwens zelf. Inzet van zijn werk is namelijk die versleten strijd nieuw leven in te blazen door het communisme als idee en beweging opnieuw uit te vinden. Ondanks die radicaal-linkse oriëntatie, die tegenwoordig weinig weerklank meer vindt, wordt hij niettemin tot de populairste politieke denkers van deze tijd gerekend.

Hoezeer de Nederlandse partijpolitiek niet langer in het teken staat van die ideologische strijd en daarmee samenhangende ideologische bindingen, uit zich op saillante wijze in de snelle opmars van zwevende (flex-)kiezers en een even snelle daling van de vaste partijaanhang, evenals van partijleden. Zij wordt nu, zoals in Amerika al sinds lang het geval is, de inzet van concurrerende beleidsprogramma’s. Die worden door technocratisch opererende politici, met een pragmatische/opportunistische gedragslijn als richtsnoer, primair gericht op een effectieve en efficiënte oplossing van actuele problemen en knelpunten. Dat gaat gepaard met zo nodig een snelle wisseling van politieke standpunten en partners en een reductie van de toekomst tot een pragmatische voortzetting van de bestaande orde, behoudens alleen nog correcties en aanpassingen voor zover nodig ter instandhouding daarvan. Nu partijpolitici niet langer beschikken over een eigen koersbepalende ideologische profilering, raakt politiek steeds meer in de ban van adequate beeldvorming ten koste van de inhoud, met voorlichters en marketing-experts als niet weg te denken nieuwe politieke medespelers.

Ideologisch-gefundeerde politieke richtingen uit het ideologische tijdperk als de sociaaldemocratie en de christendemocratie zien zich genoopt tot vergaande aanpassing aan de liberale tijdgeest. In lijn hiermee is de sociaaldemocratie in de praktijk feitelijk tot een nieuwe versie van sociaal-liberalisme geëvolueerd. Naast die oude politieke richtingen verschijnen sindsdien allerlei nieuwe, louter pragmatisch opererende partijen. Het meest opvallend daarvan zijn populistisch geheten partijen die zich afzetten tegen het elitair geheten establishment uit het ideologische tijdperk, dat politieke macht nog zoveel mogelijk in eigen beheer probeert te houden, met vaak bestuurlijke inteelt als gevolg. Nationaal zelfbehoud, dus verzet tegen massale immigratie en nationaal soevereiniteitsverlies, evenals islamkritiek zijn de politieke thema’s die zij zich als politieke identiteit toe-eigenen.

Het links-rechts schema – de belangrijkste politieke indeling in het ideologische tijdperk, en als zodanig het politieke kader waarbinnen toenmalige ideologische polarisatieprocessen zich afspeelden – heeft dat tijdperk wel overleefd, maar het is niet langer de uitdrukking van die processen. Het duidt niet langer op een ideologisch hecht gefundeerde en helder verantwoorde positiebepaling, maar veeleer op een meer gevoelsmatig reactiepatroon, gevoed door de nawerking van tradities en sentimenten uit dat voorbije ideologisch tijdperk.

Naast democratische vereisten heeft de ideologische verpakking van het machtsmotief lange tijd mede een belangrijke legitimerende rol van dat motief vervuld. Deelneming aan het politieke machtsspel werd zodoende in psychologisch en moreel opzicht verklaarbaar en aanvaardbaar gemaakt. In het postideologische tijdperk verandert dat. Met de ontideologisering van het machtsmotief voltrekt zich als het ware een onttovering van het politieke leven en streven, en komt dat motief meer saillant als doel voorop te staan, want niet langer door ideologische motieven aan het oog onttrokken. Vandaar ook de sterke fixatie op regeren en de geringschatting van de politieke rol en betekenis van de oppositiefunctie als wezenlijk onderdeel van een vitaal liberaal-democratisch bestel; een geringschatting die vooral in Nederland opvalt.

 

3.2 Ontzuiling maatschappelijk middenveld als begeleidingsverschijnsel

Ontideologisering van de politiek gaat hand in hand met ontzuiling van het maatschappelijke middenveld, al resten nog wel een aantal sporen van die verzuiling van weleer. In de vorige eeuw was dat middenveld in de regel verankerd in een bepaalde religie of levensbeschouwing, heel manifest ook in de Lage Landen. Die verzuilde verwerking van de moderniteit in liberale zin is in Nederland afgedwongen door zich bedreigd voelende christelijk-confessionele tegenstromingen,[8] met de neocalvinistische leidsman Abraham Kuyper als initiatiefnemer. Onder aanroeping van diens leuze: ‘In het isolement ligt onze kracht’ was dat christelijk-confessionele verzet aanvankelijk bedoeld ter bestrijding van de principes van de moderniteit, in het bijzonder de beginselen van de Franse revolutie. Dat kwam het meest tot gelding in de reformatorische en rooms-katholieke geschiedbeschouwing en daarop voortbouwende staatkunde.

Maar het praktische resultaat van dat verzet is geweest dat het traditioneel – christelijke volksdeel dankzij dat verzet de tijd en de ruimte gekregen heeft de overgang naar moderne denk - en leefwijzen heel geleidelijk te kunnen verwerken en zich zodoende stap voor stap heeft kunnen aanpassen en wennen aan de geseculariseerde wereld van de moderniteit met haar basiswaarden en instituties, na aanvankelijk stug principieel verzet daartegen. De geschiedenis van de christen-democratie, waarin de reformatorische en katholieke staatkunde zijn opgegaan, biedt daarvan een adequate weerspiegeling.[9]

Met het einde van de verzuiling en de desintegratie van daarmee samenhangende maatschappelijke netwerken komt een nieuwe golf van secularisering op gang, waardoor religie in maatschappelijk en politiek opzicht gemarginaliseerd raakt, met vooral een ernstige crisis van de kerken tot gevolg – de leegloop van kerken en de afbraak van kerkgebouwen zijn daarvan de meest zichtbare tekenen – evenals een groeiend onbehagen over de toenemende penetratie van de islam in Europa, die sterk herinnert aan premoderne tijden, en dus als een Fremdkörper in een westers-liberale context ervaren wordt. Een Britse socioloog[10] ziet religie niet zozeer plaatsmaken voor atheïsme, maar voor wijdverbreide onverschilligheid over godsdienstig geloof. Dat acht hij geen relevante factor meer in de huidige seculiere samenleving, en zijn tegenpool, atheïsme, dus evenmin. De voornaamste missie van christenen zien twee jonge Nederlandse historici[11] niet meer zozeer gelegen in enigerlei politieke activiteit, maar veeleer in het bieden van een adequaat alternatief voor die wijdverbreide onverschilligheid, die praktisch samenvalt met het door Nietzsche al voorspelde nihilisme.

Tegenover die nieuwe seculariseringsgolf en de marginalisering van religie en levensbeschouwing ontwikkelen zich overigens wel nieuwe uitingen van spiritualiteit, evenals een versterkte belangstelling voor filosofie als bron van levensoriëntatie, in het bijzonder voor de herlevende filosofie van de levenskunst, waaraan in Civis Mundi een apart thema is gewijd.

 

4. Nieuwe maatschappelijke tweedeling

De groeiende maatschappelijke tweedeling in de eerste liberale ontwikkelingsfase van de moderniteit, die praktisch samenvalt met de lange 19e eeuw (1789-1914) tot uiting komend in de toenmalige klassentegenstelling tussen een bezittende (bourgeois) klasse en een bezitloze arbeidersklasse en de opkomst van het socialisme als ideologische reactie daarop, is vooral onder socialistische inspiratie en regie bezworen door de egalitaire revolutie van de 20e eeuw. In het tweede liberale tijdperk van de moderniteit sinds 1989 raakt die revolutie echter teruggedrongen door een nieuwe maatschappelijke tweedeling. De toenemende ongelijkheid in de sfeer van de inkomens- en vermogensverdeling met excessieve stijging van topinkomens is daarvan het meest saillante teken. Het is een ongelijkheid die nu niet langer een typisch links thema is, want stuitend op breed gedragen protest, haaks staand ook op de bekende rechtvaardigheidstheorie van de liberale rechtsfilosoof John Rawls[12] en ook buiten traditioneel links beleefd als kwalijke uiting van morele decadentie.

De ontwikkeling van een meritocratische samenleving met de liberale ideologie van gelijke ontwikkelingskansen als grondslag leidt op haar beurt ook tot een maatschappelijke tweedeling, te weten tussen een bovenlaag van hoger opgeleiden die door eigen verdiensten maatschappelijk succesvol zijn en dienovereenkomstig beloond en gewaardeerd worden; en een onderlaag van lager opgeleiden die daartoe de capaciteiten missen en hun geringe maatschappelijke status niet langer kunnen wijten aan factoren buiten henzelf, zoals afkomst, sekse, huidskleur e.d. Zij gaan daarom gebukt onder statusangst, het besef weinig in tel te zijn.[13] In feite lijkt de nieuwe liberale ontwikkelingsfase van de moderniteit daarmee op weg naar een nieuwe klassenmaatschappij met het onderscheid in erfelijk bepaalde intelligentie en energie als grondslag. Dat wordt zelfs aangemerkt als een nieuwe versie van sociaal darwinisme, wat makkelijk kan uitmonden in een confrontatie tussen het ressentiment van de verliezers en de arrogantie van de winnaars.

 

5. Nieuwe ideologische tegenstellingen

In aansluiting op de liberale triomf in de Koude Oorlog spoelt sindsdien een nieuwe golf van liberaal-geïnspireerd vooruitgangsoptimisme over de westerse wereld, opnieuw gedragen door een hernieuwd geloof in de verlossende kracht van liberale principes als burgerrechten, democratie, rechtsstaat en vrije marktwerking, evenals in de onbegrensde mogelijkheden van wetenschap en technologie; een geloof dus in het vooruitgangspotentieel van het economische, politieke en culturele liberalisme en hun toenemende wereldwijde invloed. Willen we de hele wereld laten delen in de verworvenheden van onze westerse liberale cultuur, dan moeten we blijmoedig en bewust kiezen voor een globalisering van dat liberale gedachtegoed, zo is de optimistische boodschap.[14] Sinds de liberale triomf in de Koude Oorlog zien we ook een versterkte ambitie het liberale concept van de moderniteit wereldwijd te verbreiden als het nieuwe algemeen menselijke patroon van beschaving.

In afwijking van Fukuyama’s toekomstvisie gaat dit wel gepaard met nieuwe ideologische tegenstellingen op mondiaal niveau, te weten hernieuwde vormen van modern autoritarisme van godsdienstige en seculiere aard als antiliberale tegenkracht. Het eerste manifesteert zich sinds 9/11 het meest nadrukkelijk in het moslimfundamentalisme en –terrorisme, kortweg het islamisme, dat ook als islamitisch fascisme benoemd wordt; het tweede vooral in voormalige communistische landen als Rusland en China. De meeste aandacht gaat daarbij uit naar het eerste. Maar het moderne autoritarisme op seculiere grondslag met China als belangrijkste eigentijdse exponent ervan wordt als ideologische en economische rivaal van het westers-liberale beschavingstype relevanter, temeer omdat die rivaliteit hand in hand gaat met economische en politieke machtsverschuivingen ten koste van de westers-liberale wereld, zoals aan het slot nader wordt toegelicht.

De liberale triomf in de Koude Oorlog leek aanvankelijk het begin van een depolarisatie van de Oost-West betrekkingen in te luiden, en het startsein te worden van een triomfantelijke opmars van het westers-liberale model van democratie. In de jaren ’90 is Rusland onder Jeltsin als Russische president wijd open gegaan voor westers-liberale ideeën en invloeden, zoals in de 19e eeuw al bepleit door een westers gezinde stroming onder de Russische intelligentsia. Maar dat democratische experiment is in korte tijd op een jammerlijke mislukking uitgelopen. Met de voormalige KGB-officier Vladimir Poetin als nieuwe Russische president is weldra een nieuw, autoritair bewind ontstaan, maar nu in Russisch-nationalistische zin.

We hebben hier te maken met hernieuwde vormen van modern autoritarisme, waarin bepaalde premoderne ideeën opnieuw tot gelding komen tegenover de moderniteit in liberale zin en haar universele pretenties met betrekking tot de verspreiding van de westerse liberale democratie. Tot een nieuwe bewust gevoerde ideologische bestrijding heeft dat van westerse zijde evenwel nauwelijks geleid. Dat het ideologische vuur van westerse zijde gedoofd lijkt, valt temeer op als we de ideologische confrontatie van westerse zijde met de ideologische pretenties van het wereldcommunisme onder leiding van de Sovjet-Unie vergelijken met juist genoemde ideologische tegenstellingen. Ideologische bestrijding van de radicale of politieke islam is er alleen in de marge van de politiek.[15] En meer nog dan de anti-communistische stellingname tijdens de Koude Oorlog, die steunde op de bewuste cultivering van eigen westerse waarden,[16] wordt die bestrijding nu als islamofobie gebrandmerkt en als een rechtse attitude met veel reserves bejegend.

En wat de stellingname tegen het moderne autoritarisme op seculiere grondslag betreft, met de Chinese Volksrepubliek als meest te duchten uiting, die vindt in ideologische termen hoofdzakelijk vanuit de VS plaats met het neoconservatisme als belangrijkste drijfkracht. Verder is er wel de mensenrechtelijke kritiek in de jaarlijkse rapporten van NGO’s als Amnesty International en Human Rights Watch. Maar de politieke betekenis en invloed daarvan is veel geringer dan de mensenrechtelijke kritiek op de Sovjet-Unie tijdens de Koude Oorlog, toen die kritiek nog onderdeel uitmaakte van een intensief gevoerde ideologische confrontatie.

Die westers-liberale universele pretenties lijken voorlopig pretenties te blijven. Er is inmiddels al gerede twijfel gerezen over de realiseerbaarheid ervan. We moeten eraan wennen, aldus een kritische historicus, dat onze westerse idealen niet universeel zijn. Rusland en China zullen traditiegetrouw blijven vasthouden aan een of andere vorm van autoritair bewind.[17]

Zoals eerder uiteengezet, is er geen reden de moderniteit in haar liberale vormgeving te idealiseren, zeker ook niet de wereldwijde verbreiding en verwerking ervan, die, zoals de media ons dagelijks melden, met veel conflicten en daarmee samenhangende sociale en politieke onrust in de niet-westerse wereld gepaard gaat, evenals grote migratiestromen naar Europa, die daar voor grote problemen zorgen. Die verbreiding dringt zich in mijn geschiedfilosofisch perspectief niettemin vooralsnog op als de specifieke zin van de geschiedenis van de moderniteit in dit ontwikkelingsstadium. Moeilijk punt van discussie is nog wel de vraag, hoe die pretentie van universaliteit tot gelding te brengen.[18]

 

6. Nieuwe leidinggevende elites als nieuwe aanvoerders van het liberale vooruitgangsgeloof, met nieuwe technologische revolutie als wapenfeit

In de machtsverhoudingen tussen de verschillende elites zet zich in deze postideologische ontwikkelingsfase geruisloos een verschuiving door van politieke en intellectuele naar economische en technologische elites, die op hun beurt met veel elan het moderne liberale vooruitgangsgeloof uitdragen met wetenschappelijk onderzoek, daarop aansluitende technologische innovatie en mondiaal opererende ondernemingszin als basis, en met een toenemende onderlinge verstrengeling van wetenschap, technologie en economie –  het zogenaamde WTE-complex – als bekend uitvloeisel. In hun beheersingsdrang varen zij daarbij eendrachtig op het kompas van de instrumentele rede, en versterken zij daarmee nog meer het moderne denken in kwantitatieve termen, met een explosie van kwantitatief onderzoek als resultaat. In lijn hiermee worden mensen en instellingen ook meer dan voorheen gerangschikt naar prestatie en invloed. Silicon Valley staat symbool voor die machtsverschuiving, en voor het daarmee gepaard gaande hernieuwde geloof in de maakbaarheid van mens en samenleving, met name door alle problemen consequent te kwantificeren (big data) en te digitaliseren als de nieuwe weg naar een perfect functionerende samenleving. Hoera, hoera!

Dat het begrip kennis onder invloed van die verschuiving toegespitst wordt op nuttig te achten informatie en in die geest kenniseconomie en kennisindustrie hoge ogen gooien, is een logisch effect daarvan, evenals de omslag van universiteiten. Die veranderen namelijk van kweekplaats van een creatieve en kritisch denkende intelligentsia in utilitaire instellingen die zich erop toeleggen hun onderwijs en onderzoek zo goed mogelijk af te stemmen op de behoeften van de samenleving, in het bijzonder van de markt.[19] Die marktgerichtheid werkt trouwens door in het hele onderwijsstelsel. In de continue economische en technologische wedijver wordt originaliteit een beslissende factor in het streven naar succes. Het meest gewaardeerde werk wordt in de naaste toekomst ook verwacht in de zogenaamde stem-vakken (science, technology, engineering and mathematics).

Was in het ideologische tijdperk het idee van eerst een politieke (liberalisme) en daarna een sociale revolutie (marxisme) toonaangevend in het streven naar vooruitgang, in de huidige postideologische context raakt het denken in revolutionaire termen juist sterk betrokken op technologische ontwikkelingen die in razendsnel tempo het persoonlijke en maatschappelijke leven doordringen. Eerder[20] maakte ik al gewag van de verrassend nieuwe ontwikkelingsperspectieven die de moderne biotechnologie opent.[21] Daarnaast doordringt de zogenaamde intieme technologie steeds meer alle aspecten van ons leven.[22] De digitale revolutie, met haar vergaande digitalisering van informatie- en communicatieprocessen en daarmee gepaard gaande overgang van de oude geletterde naar een digitale cultuur, is de meest zichtbare expressie van die nieuwe technologische revolutie en kleurt ook mede zowel het gezicht van deze nieuwe ontwikkelingsfase als van de daarin opgroeiende nieuwe generatie, de zogenaamde digital natives wier intellectuele ontwikkeling (informatieverwerking) zich steeds meer online voltrekt, zoals ook hun vrijetijdsbesteding (vooral gamen) en hun sociale ontplooiing (sociale media).

Na aanvankelijke euforie over nieuwe, ongekende ontwikkelingsmogelijkheden groeit ook hiertegenover het besef van bepaalde schaduwzijden, zoals de culturele kaalslag die ermee gepaard gaat, de dominantie van nieuwe, technocratisch georiënteerde uitingen van het grootkapitaal, met internetbedrijven als Google en Facebook als meest bekende exponenten daarvan, en nieuwe bronnen van maatschappelijke ongelijkheid, wat al geleid heeft tot een aan het marxisme ontleende oproep: ‘Digitale proletariërs aller landen, verenigt u’[23]. Eerder[24] is al gewag gemaakt van nieuwe uitingen van criminaliteit en oorlogsvoering (cybercrime en cyberwar).

 

7. Van nationale naar supranationale staatsvorming?

Op basis van het liberale nationalisme en het daarop steunende zelfbeschikkingsrecht der volkeren voltrekt zich ten koste van de toenmalige multinationale rijken in Europa een reeks van nationale staatsvormingsprocessen, waardoor Europa een continent wordt van nationale staten. In de tweede helft van de vorige eeuw start daarop een proces van Europese samenwerking, dat in eerste instantie gemotiveerd werd om oorlog in Europa voorgoed uit te bannen. Maar sinds het verdrag van Maastricht van 1991, met doorbreking van nationale grenzen (voor goederen, diensten, kapitaal en personen) en de invoering van een monetaire unie en de Euro als Europees betaalmiddel, transformeert dat proces van Europese samenwerking zich naar mijn inschatting, ondanks tal van tegengeluiden, tot de start van een proces van supranationale staatsvorming, zoals dat van stonde af aan bedoeld en ideologisch gemotiveerd is door Europese federalisten. In die zin wordt gedacht aan een staatsverband met een nevenschikking en dus een gelijkwaardige positie van het centrale gezag (de Bond) en de nationale deelstaten, die in hun respectievelijke bevoegdheidssferen soeverein zijn (competitive federalism).

In de ogen van de Russische president Poetin, en tot diens grote chagrijn, lijkt de Europese Unie op weg het meest geslaagde integratie-experiment op supranationaal niveau te worden, sinds de ineenstorting van de Sovjetunie inmiddels uitgegroeid van 12 tot 28 lidstaten. Het verzet hiertegen van reactionaire Eurosceptici herinnert aan de regionale tegenstromingen die indertijd een achterhoedegevecht gevoerd hebben tegen het proces van nationale staatsvorming. Zoals eerder vermeld,[25] is van de talrijke pogingen tot staatsvorming het merendeel mislukt, direct of op korte termijn (failed states). Dat kan ook het lot zijn van supranationale staatsvorming. In het laatste jaarboek van Civis Mundi, Heeft geschiedenis zin? (2014), heb ik dat ook serieus onder ogen gezien, en in verband gebracht met de snel toenemende vergrijzing en veroudering van dit werelddeel, en daardoor niet langer geboeid door de uitdagingen van een nieuwe mondiale politieke rol. Bijna alle EU-lidstaten, oppert Alex Brenninkmeijer – lid van de Europese Rekenkamer –, worden geregeerd door middelmatige politici, die meer bezig zijn met hun eigen politieke carrière en het behartigen van het nationale belang van het eigen land – daarbij gericht ook op het zoveel mogelijk binnenhalen van EU-geld, zonder zich verder te bekommeren over de goede besteding ervan – dan met het ontwikkelen en propageren van een aansprekende en bezielende visie op de toekomst van Europa in een snel veranderende wereldconstellatie. Dat Europa niettemin ondanks alle scepsis en pessimisme stap voor stap toch op weg lijkt naar enigerlei federaal politiek verband houd ik vooralsnog staande als ironische speling van het politieke lot.[26]

 

8. Einde westerse overheersing

Over positie en toekomst van Amerika als wereldmodel is in de jaren ’90 onder Amerikaanse intellectuelen een fel debat gevoerd tussen een pessimistische (de zgn. declinists) en een optimistische stroming (de zgn. revivalists)[27]. In het licht van de huidige situatie is dat debat interessant genoeg om er nog eens kort aan te herinneren. De ‘declinists’ verwachtten een structurele neergang van Amerika’s positie in de wereld. Zij baseerden zich daarbij op de bekende theorie van “imperial overstretch” van de Britse historicus Paul Kennedy.

De optimistische stroming, “revivalists” genaamd, bleef daarentegen alle vertrouwen houden in Amerika als leidinggevende mogendheid dankzij zijn unieke capaciteit tot zelfvernieuwing en zijn ontwikkeling tot een echte wereldnatie waarin de culturele erfenis van bijna de gehele wereld is geïntegreerd. Globalisering is voor deze stroming identiek aan amerikanisering van de wereld. Die optimistische stroming heeft spoedig de overhand gekregen. Kennedy’s theorie van de ‘imperial overstretch’ waaraan in diens ogen vroegere grootmachten ten onder zijn gegaan, gaat niet op voor Amerika, gezien zijn voorsprong en overmachtspositie op bijna alle terreinen, constateerden in lijn hiermee Amerikaanse commentatoren.

Toch groeit in het licht van de ervaringen in het eerste decennium van de 21e eeuw langzamerhand het besef dat het Westen onder leiding van Amerika de landen in de niet-westerse wereld niet langer geheel naar zijn hand kan zetten. Het meest pijnlijk is dat gebleken in Afghanistan en vooral in Irak. Het is een tendens die de Amerikaanse politicoloog Samuel Huntington al in de jaren ’90 heeft aangekondigd. De mondiale invloed van de westerse beschaving loopt terug. Zij stuit steeds meer op afweer en verzet in de niet-westerse wereld.[28]

Het einde van de westerse overheersing lijkt nakende zoals een Aziatische intellectueel in 2008 al aankondigde. De 21e eeuw wordt in zijn toekomstvisie de eeuw van Azië. In de loop van die eeuw zullen de drie grootste economieën ter wereld namelijk gelegen zijn in Azië, te weten China, India en Japan. Het wordt dus niet, zoals veel Amerikanen verwachten, een Amerikaanse eeuw.[29] Het bekende onderscheid van het Westen als centrum van de wereld en de niet-westerse wereld als periferie dat dateert uit de koloniale periode en ook nog uitgangspunt was van westerse ontwikkelingshulp als uitvloeisel van dekolonisatieprocessen, boet snel aan betekenis in. Omstreeks 2050 zal Azië naar verwachting zijn voormalige economische dominantie herstellen.



[1] Zie voor die geschiedfilosofische periodisering van de geschiedenis van de moderniteit S.W. Couwenberg, Heeft geschiedenis zin? Of is dit een onzinnige vraag? Civis Mundi jaarboek 2014, pp. 45-50.

[2] Zie Civis Mundi jaarboek 2014, Heeft geschiedenis zin?, hst. 2, pp. 41-89.

[3] Zie ook Ch. Taylor, De malaise van de moderniteit, 1996

[4] Zie E. Klinenberg, Going Solo, 2012. Deze Amerikaanse socioloog spreekt in verband hiermee van een demografische revolutie in de VS.

[5] Kort samengevat valt daarbij te denken aan het principe van individuele vrijheid en menselijke autonomie, met als complement en uitvloeisel daarvan: (1) het principe van machtsdeling en machtscontrole (rechtsstaat)[5]; (2) democratisering van staatsmacht via vrije verkiezingen en van het staatsdoel met het algemeen belang als motief van legitiem overheidshandelen; (3) de idee van de civiele (burger)maatschappij met haar appèl op menselijke zelfverantwoordelijkheid, eigen initiatief en zelfvertrouwen; en (4) de idee van vrije economische, politieke en culturele mededinging; voorts aan het principe van de gelijkwaardigheid van mensen als deelnemers aan het economische en het rechtsverkeer en als deelgenoten van politieke en religieuze verbanden; en het rationaliteitbeginsel, met rede en redelijkheid als grondnorm van oordeelsvorming en bron en toetssteen van algemeen geldige kennis en kunde.

[6] Zie nader S.W. Couwenberg, a.w., 96-102.

[7] Het debat daarover is door de Franse filosoof Raymond Aron aan het slot van zijn bekende L’Opium des Entellectuels aangezwengeld en daarna is dat idee nader uitgewerkt door prominente westerse intellectuelen als D. Bell, M.S. Lipset, E. Shils, H. Schelsky e.a.. In aansluiting daarop is een technocratisch georiënteerde vorm van machtsuitoefening in het vooruitzicht gesteld die voornamelijk steunt op wetenschap en technische deskundigheid.

[8] Zie nader A. Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek, derde druk

[9] Zo hebben confessionelen/christendemocraten zich in eerste instantie verzet tegen bijvoorbeeld leerplicht, algemeen kiesrecht, emancipatie van de vrouw, co-educatie, het gebruik van voorbehoedsmiddelen, liberalisering van het familierecht, legalisatie van homoseksualiteit, buitenhuwelijkse samenlevingsvormen, abortus, euthanasie en hulp bij zelfdoding als nieuwe toepassingen van het menselijke zelfbeschikkingsrecht, directe verkiezing van gezagsdragers, referendum en volksinitiatief, enz. Maar als de veranderingsdrang in de aanvankelijk principieel afgewezen richting te sterk wordt, sterker dan het verzet ertegen en de eigen machtspositie in gevaar komt, gaan christen-democraten steeds op tijd overstag.

[10] S. Bruce, God is Dead, 2014.

[11] Zie E. Klei en R. van Mulligen, Van god los, 2014, pp. 213-219.

[12] Zie J. Rawls, A Theory of Justice, 1972. De problematische spanning tussen de klassiek-liberale vrijheidsidee en de sociaal-democratische gelijkheidsidee is in die theorie op een originele, zij het omstreden wijze overbrugd. Als rechtvaardig geldt daarin een samenleving als zij zo ingericht is dat zij de grootst mogelijke vrijheid voor iedere burger garandeert en tegelijk de grootst mogelijke gelijkheid realiseert door alleen die ongelijkheden toe te laten waarvan redelijkerwijze te verwachten valt dat zij tot voordeel strekken van iedereen, in het bijzonder de minder bedeelden. Bovendien moeten die ongelijke posities voor allen toegankelijk zijn. Een samenleving die zo is ingericht is, moet voor iedereen aanvaardbaar zijn, vindt Rawls.

[13] Zie R. Sennet, Respect, 2003; en A. de Botton, Status Anxiety, 2004

[14] Een uitgesproken woordvoerder daarvan is bv. de Zweedse liberale auteur Johan Norberg. Zie zijn boek, Leve de globalisering, 2002

[15] Zie voor een grondige studie over het islamisme als nieuwe uitdaging en de daarover gevoerde discussie Paul Cliteur, Het Monotheïstisch dilemma, 2010

[16] Expliciet verankerd in de Preambule en artikel 2 van het Noord-Atlantisch Verdrag van 1949.

[17] Zie P. Raedts, Verlichting. Geschiedenis Magazine, 1, 2015.

[18] Zie nader het Civis Mundi jaarboek 2014, Heeft geschiedenis zin?, pp. 122-125.

[19] Zie o.a. Universiteit: alma mater of concurrerende partij op de kennismarkt? Civis Mundi, 4, 1999.

[20] Zie het Civis Mundijaarboek 2014, Heeft geschiedenis zin?, p. 101.

[21] Zie nader J. de Mul, Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0, 2014.

[22] Zie nader Intieme technologie, Rathenau Instituut, 2014.

[23] Zie H. Schnitzler, Het digitale proletariaat, 2015. Zie ook de Britse internetwatcher A. Keen, The Internet is not the Answer, 2014; idem, The Cult of the Amateur, 2007.

[24] Zie Tijdsein. Civis Mundi jaarboek 2011, pp. 40-44.

[25] Zie Wim Couwenberg, Moderniteit als nieuw beschavingstype, Civis Mundi jaarboek 2009, p. 132.

[26] Wim Couwenberg, Heeft geschiedenis zin?, Civis Mundi jaarboek 2014, pp. 144-145.

[27] Zie o.a. Decline or Renewal?, Dialogue, 4, 1989; J.Q. Rood en J.G. Siccama, Verzwakking van de sterksten – oorzaken en gevolgen van Amerikaans machtsverval, 1989; K. Newman, Declining Fortunes, 1992; Positie Verenigde Staten van Amerika na de Koude Oorlog, Civis Mundi, 3, 1993, 99 82-83 en 99-105; R.D. Kaplan, Het einde van Amerika, 1998

[28] S. Huntington, The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order, 1996

[29] K. Mahbubani, De eeuw van Azië, 2008. Zie ook R.T. Segers, De onstuitbare opmars van Azië, 2013