Mensbeeld van de massamens opnieuw in beeld gebracht. Decadente tendens in de ontwikkeling van de moderniteit als nieuw en hoger gewaardeerd type beschaving

Civis Mundi Digitaal #33

door Wim Couwenberg

Bespreking van: José Ortega y Gasset, De opstand van de massamens. Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 2015.

Het is een prima initiatief van deze uitgeverij geweest om het bekendste boek van de Spaanse filosoof Ortega y Gasset in een nieuwe Nederlandse vertaling te publiceren en deze, in onze tijd vergeten rakende, prominente cultuurfilosoof en –criticus zodoende opnieuw onder de publieke aandacht te brengen. Dit boek maakt ongetwijfeld deel uit van de westerse canon van grote boeken in de Europese literatuur. Ik heb dit boek, in zijn eerste Nederlandse vertaling verschenen onder de titel Opstand der horden, indertijd al gelezen, en voelde mij onmiddellijk geestelijk verwant met deze Spaanse filosoof. Hij heeft op mijn verdere intellectuele ontwikkeling dan ook duidelijk invloed gehad. De nieuwe titel geeft beter weer welk mensentype in dit boek ter discussie gesteld wordt. Ik heb dat type in tal van eigen publicaties onder die naam dan ook ter discussie gesteld, o.m. als kwalijke voedingsbodem van de vulgarisering en banalisering van onze moderne cultuur. Hier enkele citaten, ontleend aan eerdere publicaties van mijn hand,[1] waarin ik inhaak op wat Ortega over dit nieuwe type mens te berde brengt.

 

Het concept van de massamens in eigen interpretaties

Onder invloed van nieuwe antiliberale tegenkrachten in Europa van links (het communisme) en van rechts (fascisme en nationaal-socialisme) raakten liberale principes en instituties in het interbellum sterk in het defensief. De grote economische crisis van de jaren dertig deed ook twijfel rijzen aan de effectiviteit ervan. In 1930 kondigde de Spaanse filosoof Ortega y Gasset in zijn bekende tijdsdiagnose La Rebelión de la Masas de opkomst aan van de massamens en de massacultuur als de belangrijkste tendens van zijn tijd. Van die rebellie van ontworteld rakende massamensen was de opkomst van het nationaal socialisme in Duitsland een eerste spectaculaire expressie. Zij werd geleid door een massa-elite met de typische trekken van de ontwortelde massamens zoals Hannah Arendt die in de figuur van Eichman weerspiegeld zag.[2]

Juist genoemde tegenkrachten deden zich ook gelden als antiliberale doemscenario’s, waarin de ondergang van het liberale concept van de moderniteit werd aangekondigd. Dit gebeurde overigens niet alleen van marxistische en fascistische zijde, maar het werd ook door tal van niet-marxistische auteurs in het vooruitzicht gesteld. Een prominente burgerlijk-liberale econoom als J. Schumpeter deed dat, zoals bekend, in zijn klassieke werk Capitalism, Socialism and Democracy (1943) en wel op economische zowel als sociologische gronden. Niet zozeer door innerlijke tegenstellingen en de Verelendung van het proletariaat zoals Marx veronderstelde, maar juist aan zijn succes zou dat concept ten onder gaan.

De katholieke filosoof G. Guardini baseerde die ondergang op zijn beurt op cultuurfilosofische en –sociologische gronden. De individuele waarden van de moderniteit, zo stelt hij in zijn boek Das Ende der Neuzeit (1951), staan op het punt te verdwijnen en daarmee ook het burgerlijk-liberale type mens als exponent van deze waarden. In plaats daarvan ontwikkelt zich een nieuw type mens, de hoofdzakelijk in collectieve verbanden functionerende massamens, die in het geheel niet meer geleid wordt door de wil eigen te zijn in zijn gestalte en te leven uit eigen initiatief, zoals Ortega y Gasset, die in zijn eerder geciteerde boek La Rebelión de las Masas (1930), al had aangekondigd.Het instinct van de nieuwe mens is er juist op gericht niet als enkeling op te treden, maar zich met vanzelfsprekend gemak te voegen naar de collectieve verbanden waarvan hij deel uitmaakt. Het is een tendens die door de psycholoog Erich Fromm al eerder – in zijn Escape from Freedom (1941) – onderkend is, nadien ook door de Amerikaanse socioloog D. Riesman in zijn bekende boek The Lonely Crowd (1950) en vervolgens in de sociologische literatuur van die tijd als massificatieproces benoemd is. Die massamens zie je bijvoorbeeld in grote getale bijeen als consumenten op het snel groeiende aantal festivals tijdens de zomermaanden, waar zij en masse genieten van de vervaarlijke teringherrie die daar met leuke winstmarges geproduceerd wordt.

Een cruciaal probleem dat het westers-liberale beschavingstype constant onder spanning houdt is de kloof tussen zijn ideologische pretenties en de reële praktijk. Dat is een permanente bron van intellectuele en politiek-sociale strijd. Wat de grondslagen ervan betreft, die zijn in de tweede helft van de vorige eeuw opnieuw ter discussie geraakt en het meest radicaal onderuit gehaald in postmoderne cultuurkritiek. De mens, in het door de Verlichting geïnspireerde moderne denken opgevat als een vrij, rationeel en autonoom subject, wordt in die kritiek weggezet als een moderne illusie. Niettemin fungeert het idee van de menselijke zelfbeschikking nog altijd als ethisch-juridische grondslag op grond waarvan een lange reeks van mensenrechten erkenning gekregen heeft zoals recentelijk nog het recht op abortus en euthanasie.

Dat er wel reden is ook die veronderstelde autonomie te relativeren illustreert de moderniteit zelf in haar maatschappelijke ontwikkeling. Die heeft een type mens en cultuur voortgebracht die door Ortega Y Gasset in de jaren ’30 kort samengevat is in het concept van de massamens en de massacultuur en in de sociologische literatuur nadien benoemd is als massificatieproces. Gedoeld wordt daarmee op een consumptief ingesteld type massamens dat gedachteloos achter heersende trends, modes en machten aanloopt zoals markt en media die met steeds slimmere marketingtechnieken aanbieden en opdringen. Het is een praktijk die in de jaren ’30 al gehekeld is en onder invloed van het tot het uiterste gecultiveerde consumentisme van het laatkapitalisme  een noodzakelijke voorwaarde geworden is voor de instandhouding van dat kapitalisme. In plaats van de gepretendeerde autonomie keert de heteronomie van de premoderniteit, zoals belichaamd in godsdienst en kerk, zodoende terug in de moderne anonieme verpakking van markt en media[3].

Al was Ortega y Gasset niet een uitgesproken cultuurpessimist, zoals zijn tijdgenoot Oswald Spengler, ik heb hem toch opgevoerd als een van de prominente cultuurcritici in het interbellum, zoals de Franse cultuurfilosoof Julien Benda, de Britse dichter T.S. Eliot, en de Nederlandse historicus J. Huizinga. Die signaleerden in die duistere jaren ’30 allerlei tekenen van verval. die in hun ogen herinnerden aan het verval van het Romeinse rijk[4]. Ortega ging daarbij nog uit van klassieke maatstaven ter bepaling van wat een goede samenleving is, zoals bv. de klassieke indeling tussen een selecte minderheid, die doelbewust leiding geeft aan het beschavingsproces en een meerderheid die zich naar die leiding voegt. Hij stond daarin niet alleen. Het was een indeling die kenmerkend was voor de toonaangevende cultuurkritiek van die tijd.

Verontrust was Ortega vooral over het morele verval, in zijn ogen een kwalijke vrucht van de morele en sociale ontworteling, die de opmars van de moderne economie en cultuur van de overvloed teweegbrengt. Dat verval krijgt gestalte in de ontwikkeling van de massamens en de massacultuur en in het voetspoor hiervan in een mentaliteit, waarin de verworvenheden van het beschavingsproces als iets vanzelfsprekends ervaren worden. Voor de inspanningen en opofferingen die dat heeft gekost, heeft men geen oog meer. Ja, men meent zelfs recht te hebben op vooruitgang, i.c. op voortgaande welvaartsgroei zoals de moderniteit die zich ten doel stelt.[5]

In het kader van de in Civis Mundi eerder besproken deconstructie van de grondslagen van de moderniteit in het postmoderne denken signaleert de bekende Pools-Britse socioloog Z. Bauman als resultaat daarvan existentiële onzekerheid, en verbindt daaraan tevens het einde van de leidinggevende positie en rol van de moderne intelligentsia die zij eens ontleende aan haar vermogen universele en objectieve maatstaven te formuleren ter bepaling van wat als waar goed en recht behoort te gelden, zoals klerikale elites die pretentie zich eerder hadden toegeëigend. Bij ontstentenis daarvan rest die intelligentsia nog slechts de rol van specialistisch deskundige zoals dat door Ortega y Gasset in zijn De opstand der horden, (1936) al was aangekondigd. Door die reductie tot specialistisch deskundigen kunnen intellectuelen in de ogen van Ortega ook makkelijk vervallen raken tot het niveau van de massamens.

 

Ortega niet te vangen in een links-rechts schema

Het zijn van links of rechts, zo reageerde de Spaanse filosoof Ortega y Gasset eens op die gangbaar geworden politieke indeling van mensen, is een van die ontelbare wijzen van zijn die we kunnen kiezen om een imbeciel te wezen. Beide manieren van zijn zijn immers het gevolg van een zedelijke verlamming van de helft van het mens-zijn.[6] Hij gaf hiermee op niet mis te verstane wijze blijk van zijn aversie van dat simplistische en schematische denken in termen van links of rechts, dat in de vorige eeuw als scheidslijn zo’n dominerende factor was in de strijd over de politieke en maatschappelijke vormgeving van het moderniseringsproces.  Dat is in deze nieuwe eeuw niet langer het geval. Veel van zijn politieke scherpte en betekenis die het oorspronkelijk ontleende aan de ideologische polarisatie tussen socialisme en liberalisme is teloor gegaan.

Ik heb dat scherpe hekelen van het links-rechts schema door Ortega herhaaldelijk geciteerd bij mijn streven voor erkenning van een politieke middenpositie als zelfstandige politieke stellingname en overbrugging van het simplistische en polariserende links-rechts schema. De scherpte waarmee Ortega zich tegen dit schema afzette, had te maken met de onmogelijk lijkende politieke keuze waartoe dat links-rechts schema in zijn tijd noopte, namelijk tot een keuze tussen een radicaliserend socialisme en een daarmee samenhangende marxistische agenda (links) ener of een rechtse opstelling anderzijds, zoals toen belichaamd in de monarchie en de conservatieve r.k.-kerk in Spanje. Dat mondde zoals bekend uit in de Spaanse burgeroorlog met het Franco-regime als uiteindelijk resultaat. Ortega bleef wel een overtuigd republikein en atheïst, maar stelde zich overigens op als een politiek onafhankelijke en eigenzinnige denker. Aan die opstelling zijn belangrijke cultuurkritische publicaties ontsproten, zoals het hier besproken boek.

 

Filosofie van de vitale rede

De nieuwe uitgave ervan is door de vertaler, Diederik Boomsma, prima vertaald en uitstekend ingeleid onder de titel Ortega’s filosofie van de ‘vitale rede’. Die titel slaat op de zoektocht naar een nieuwe filosofie die het belangrijkste onderdeel is van die inleiding, al is er ook een korte beschrijving van Ortega’s levensloop. Kenmerkend voor die nieuwe filosofie van Ortega is het integreren tot een nieuwe bevrijdende synthese van de grote tegenstellingen in het moderne denken, zoals die tussen idealisme en realisme (in filosofische zin), tussen subjectivisme en objectivisme en tussen rationalisme en relativisme. Ortega neemt niet langer het ik op zichzelf (in de zin van Descartes) tot uitgangspunt, maar het ik als integraal opgenomen in de zich evoluerende historische werkelijkheid; het ik dus niet als existentie, maar als co-existentie. Die nieuwe filosofie presenteert hij als ratio-vitalisme, de leer van de levende – en dus niet van de zuivere – rede. Het intellect functioneert in zijn visie niet op eigen houtje, het wordt bestuurd door de diepere behoeften van ons leven. Het staat als zodanig in dienst van de pre-intellectuele noden van de mens, die Ortega opvat als historisch project met een persoonlijke opdracht, die hij ontleent aan de historische context waarin hij zich geworpen ziet. Het menselijk bestaan is steeds als project ingebed in een bepaalde historische context. Was der Mensch sei, die Geschichte zeigt es ihn. In die termen van de Duitse filosoof Dilthey ziet ook Ortega de mens. Het is een visie die ik zelf op mijn manier vertaald heb in mijn werk, heel kort bijvoorbeeld in de volgende passage:

We zien de dingen zoals we zijn en dat zijn is tijd-, plaats- en situatiegebonden. Tegelijk is er de diepgewortelde neiging die gebondenheid te overstijgen. In dit spanningsveld van tijd-, plaats- en situatiegebondenheid en de wens daaraan te ontsnappen ligt ons bestaan ingebed en ontplooien mensen zich als een in een bepaalde tijd gesitueerd ontwerp van menszijn op zoek naar hun ontwikkelingsmogelijkheden.[7]

In de nieuwe vertaling van Ortega’s boek is ook nieuw materiaal verwerkt. Het wordt besloten met een boeiende nabeschouwing door de vermaarde Peruaanse schrijver Mario Vargas Llosa, onder de titel Rehabilitatie van een liberaal. Een treffende titel, want, terwijl Ortega zich zoals gezegd niet liet vangen in het enge links-rechts schema van zijn tijd, in zijn politieke levensbeschouwing presenteert hij zich onvoorwaardelijk als een markante representant van de Europese liberale beschavingstraditie, doordrenkt als hij daarvan is in zijn hele politieke denken.

 

Ware Europeaan

Wie voelt zich nou een ware Europeaan? Die vraag stond vetgedrukt in een recente column in de Volkskrant. Het is een vraag die alom met scepsis bejegend wordt. Maar voor de Tweede Wereldoorlog was er al zo’n ware Europeaan in de persoon van Ortega. Dwars tegen de sterke eng-nationalistische tijdgeest van de jaren ’30 in had hij de moed om toen al een lans te breken voor de staatkundige eenwording van Europa, een bundeling dus van de afzonderlijke Europese naties in een verenigd Europa als ultra-natie, zonder daarbij hun tradities en eigen nationale cultuur te verliezen en te verloochenen. Europa, aldus Ortega, heeft een nieuw wenkend toekomstperspectief nodig om niet ten prooi te vallen aan existentiële leegte en lethargie, of de totalitaire verleidingen van links en rechts. Die nieuwe supranationale staatsvorming zal wel een andere zijn dan die van de huidige natiestaat, zoals die op zijn beurt een andere is dan die van de stadsstaten van de Oudheid. Ortega zag in die ontwikkeling het enige heilzame toekomstperspectief voor Europa, na het teloorgaan van diens mondiale hegemonie. Wat toen nog een gewaagd toekomstbeeld was, en met een spottende grijns werd bejegend, is na de Tweede Wereldoorlog een reële historische onderneming geworden, zoals onder thema 17 van Civis Mundi Digitaal hoopvol en met grote betrokkenheid begeleid wordt. Ook in dit opzicht voel ik mij verwant met deze Spaanse filosoof en denker.

Tijdens de Spaanse burgeroorlog week Ortega uit naar het buitenland. In 1946 keerde hij in Spanje terug. Maar vanwege zijn republikeinse verleden en zijn weigering zich voor het Franco-regime uit te spreken, raakte hij maatschappelijk gemarginaliseerd. Hij kwam er niet meer aan te pas. In 1955 stierf hij op 72-jarige leeftijd aan maagkanker. Hij stierf onverzoend met de kerk, die zich ook distantieerde van zijn begrafenis. Zijn dood wekte niettemin maandenlang beroering in Spanje. Meer dan 1000 Madrileense studenten zijn na zijn dood naar zijn graf getrokken, om hem daar met een krans hulde te brengen, als eerbewijs voor een groot leermeester, wiens leerlingen zij zo graag zouden zijn geweest, als het Franco-regime dat niet verhinderd had. Buiten Spanje trok zijn dood ook de nodige aandacht, in Nederland onder meer in een mooi artikel van de essayist H. van Galen Last in de NRC onder de titel Eerherstel voor Ortega y Gasset. Ortega is in zijn tijd ook slachtoffer geworden van allerlei vooroordelen. In de wijsbegeerte, zo merkt Van Galen Last op, is men al gauw verdacht als die geassocieerd wordt met etiketten als vitalisme of levensfilosofie, zoals de filosofie van Ortega. En historici reageren heel schichtig als iemand als cultuurfilosoof wordt opgevoerd. En als zodanig is Ortega vooral bekend geworden.



[1] Zie Moderniteit als nieuw beschavingstype, Civis Mundi jaarboek 2009; en Tijdsein, Civis Mundi jaarboek 2011.

[2] Hanna Arendt, De banaliteit van het kwaad. Een reportage, 1963

[3] Zie o.a. E. Wit, De autonome mens, 2007; B. Barber, De infantiele consument, 2007; en J. Dohmen, Het leven als kunstwerk, 2008 pp 15-26

[4] Zie J. Vanheste, Guardians of the Humanist Legacy, diss. Nijmegen, 2007

[5] Zie o.a. J. Ortega y Gasset, La rebelion de las masas, 1929; P. Dust (ed), Ortega y Gasset and the Question of Modernity, 1989;  P. van Os, Ortega y Gasset en het moderniteitsdebat, Civis Mundi, 2, 1998.

[6] J. Ortega y Gasset, De Opstand der Horden, 15e druk, 1975, p. 31. Zie in dit verband ook K. van der Wal, De halvering van het wereldbeeld, 1997; idem, Eenogigheid – kwaal van onze moderne cultuur? In: Fin de siècle, Civis Mundi 2, 1998

[7] Zie Tijdsein, Civis Mundi jaarboek 2011, p. 13.