Civis Mundi Digitaal #33
Bespreking van: Fleur de Beaufort en Patrick van Schie, Sociaal-liberalisme. Boom Uitgevers, Amsterdam, 2014.
Inhoud
Moderniseringsprocessen voltrekken zich in Europa in eerste instantie binnen het kader van de ideologische strijd over de ontwikkeling en de grondslagen van de moderniteit. Het is een strijd die zich over twee eeuwen (1789-1989) uitstrekt en waarin het liberale concept van de moderniteit ondanks een reeks van antiliberale tegenkrachten en doemscenario’s als zegevierende ideologie komt bovendrijven; als reactie op de problematiek van een stagnerende verzorgingsstaat wel eerst met een hernieuwd accent op klassiek-liberale waarden, dat nu benoemd wordt als neoliberalisme, en in de VS ook gestalte krijgt in het neoconservatisme. Het liberalisme wordt daarmee vaak vereenzelvigd. Maar dat heeft ook een relevante en interessante sociaal-liberale oriëntatie ontwikkeld. De sociale wetgeving in Nederland is onder invloed van die oriëntatie op gang gebracht, en zij kreeg voor de oorlog ook gestalte in de Vrijzinnig Democratische Bond, die na de oorlog opgegaan is in de PvdA als nieuwe sociaaldemocratische partij, en uitvloeisel ook van de toenmalige Doorbraakgedachte.
Terwijl klassiek-liberalisme en zijn waarden een grote rol spelen in de ontwikkeling van econonomische theorie en daaraan derhalve de nodige aandacht gewijd wordt, heeft het sociaal-liberalisme in Nederland naar verhouding in de politieke theorie veel minder aandacht gekregen. Het is daarom zeer toe te juichen dat de Teldersstichting ter gelegenheid van haar 60-jarig bestaan in 2014 ook een onderzoek verricht heeft naar het sociaal-liberalisme, met dit boek als resultaat.
Na een kort verhelderend overzicht van de verschillende sub-stromingen van het liberalisme en een notitie over de 19e-eeuwse voedingsbodem van het sociaal-liberalisme, komt de politieke theorie ervan aan de orde, en daarmee de kern van het boek. In aansluiting hierop wordt vervolgens herinnerd aan de ontwikkeling van het sociaal-liberalisme rond 1900 in Nederland, Groot-Brittannië en Duitsland, waarna hedendaagse verschijningvormen ervan in beeld gebracht worden. D’66 valt daarbij, als exponent van het sociaal-liberalisme, in Nederland het meest prominent op. In het ideologische tijdperk opgericht met een pragmatische politieke oriëntatie als alternatief van de toenmalige ideologisch gebonden politiek en daarmee anticiperend op het huidige postideologische tijdperk, heeft D’66 zich eerst geprofileerd als een linkse partij, met staatkundige innovatie als politieke prioriteit. In het postideologische tijdperk sinds het einde van de Koude Oorlog heeft zij die ambitie ingeruild voor een politieke positiebepaling in het politieke midden, met tevens een omarming van een eigen sociaal-liberale ideologie.
Het politiek-wetenschappelijke bureau van deze partij, de mr. Hans van Mierlo Stichting, speelt in die ontwikkeling een prominente rol. In zijn tijdschrift Idee wordt die sociaal-liberale ideologie aan de hand van actuele politieke onderwerpen nader tot uitwerking gebracht en ontwikkeld. Zo wordt in het nummer van juli/augustus 2015 een sociaal-liberale visie ontwikkeld op de hernieuwde actuele kwestie van sociale en economische ongelijkheid, en de vraag onder ogen gezien waarom sociaal-liberalisme hiervoor de nodige politieke interesse moet tonen. In dit nummer is ook een rubriek over hedendaags sociaal-liberalisme en zijn inspiratiebronnen opgenomen. De Duitse filosoof Jürgen Habermas wordt daarbij met name opgevoerd, hoewel hij als filosoof van de Frankfurter Schule een markante linkse, neomarxistische achtergrond heeft. Veel meer dan Habermas ben ik geneigd de Amerikaanse filosoof John Rawls tot inspirator van het sociaal-liberalisme te rekenen. Die komt in het boek van de Teldersstichting ook uitvoerig aan de orde, met wel dit voorbehoud, dat de uitgangspunten van diens theorie van rechtvaardigheid vanuit sociaal-liberaal oogpunt veel te individualistisch zijn. In Idee, 3, september 2015, wordt in de rubriek hedendaagse inspirators van het sociaal-liberalisme wel de Amerikaanse politieke theoreticus Robert A. Dahl opgevoerd. In dit nummer worden liefst vier bijdragen met een sociaal-liberaal accent gepubliceerd, een teken dat D’66 het sociaal-liberalisme als ideologische grondslag hoogst serieus neemt, en als zodanig aan de hand van actuele thema’s gestalte wil geven.
John Rawls als inspirator van sociaal-liberaal denken
Dankzij de samenbindende kracht van de Koude Oorlog en de ontwikkeling van de sociale rechts- of verzorgingsstaat als historisch compromis van socialisme, liberalisme en christelijke democratie kreeg ideologische convergentie overal in het niet-communistische deel van Europa erkenning als gemeenschappelijke westerse waarden. Na een korte maar heftige reactie daartegen van neomarxistische stromingen in de jaren zestig en zeventig zet die convergentie zich verder door. Zij belichaamt zich prominent ook in de EU als een liberaal-democratische waardengemeenschap. En na het einde van de Koude Oorlog is zij door alle bij de Koude Oorlog betrokken partijen officieel bevestigd in het CVSE-Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa van november 1990.
Een theoretische onderbouwing ervan vindt dat historische compromis in sociaal-liberale richting in zekere zin in het bekende werk van de Amerikaanse rechtsfilosoof J. Rawls A Theory of Justice (1972). De problematische spanning tussen de klassiek-liberale vrijheidsidee en de sociaal-democratische gelijkheidsidee is in die theorie op een originele, zij het omstreden wijze overbrugd. Als rechtvaardig geldt daarin een samenleving als zij zo ingericht is dat zij de grootst mogelijke vrijheid voor iedere burger garandeert en tegelijk de grootst mogelijke gelijkheid realiseert door alleen die ongelijkheden toe te laten waarvan redelijkerwijze te verwachten valt dat zij tot voordeel strekken van iedereen, in het bijzonder de minder bedeelden. Bovendien moeten die ongelijke posities voor allen toegankelijk zijn. Een samenleving die zo is ingericht is, moet voor iedereen aanvaardbaar zijn, vindt Rawls.
Zowel van politiek-liberale als van sociaal-democratische zijde heeft men geprobeerd Rawls voor het eigen politieke karretje te spannen.[1] Van sociaal-democratische zijde is dat eind vorige eeuw nog eens gedaan door de prominente Belgische socialist Frank Vandenbroucke[2]. In zijn dissertatie ziet Vandenbroucke die rechtstheorie namelijk als een nieuw fundament waarop een eigen sociaal-democratische beleidsvisie te ontwikkelen valt. Na Keynes, Beveridge en Galbraith, die eerder de ideologische nood van de sociaal-democratie moesten lenigen nadat het marxisme had afgedaan was het nu Rawls die kennelijk in die nood voorzien moest en als sociaal-democratisch denker geclaimd werd. Maar hij is veeleer aan te merken als theoreticus en promotor van juistgenoemde ideologische convergentie dan als ideoloog van de oude ideologisch gepolariseerde politiek.
Rawls deed dat met behulp van een abstract gedachte-experiment en abstraheerde daarmee van de maatschappelijke en ideologische context van zijn tijd. In feite was zijn theorie echter een rechtsfilosofische fundering en expressie van de ideologische convergentie tussen liberale en sociaal-democratische opvattingen van rechtvaardigheid die in zijn tijd groeiende was. Zijn theorie heeft uitsluitend betrekking op de normatieve basisstructuur van de samenleving. Als zodanig heeft zij de basis gelegd voor een meer objectieve afweging tussen liberale en sociaal-democratische opvattingen van rechtvaardigheid. In het liberale denken staat daarbij vanouds het beginsel van evenredigheid centraal – vandaar het prestatiebeginsel als vanzelfsprekende maatstaf voor een rechtvaardige inkomstverdeling -; in het socialistische denken is dat het gelijkheidsbeginsel dat in het liberale denken lange tijd beperkt gebleven is tot gelijkheid voor de wet.
Rechtvaardigheid, hoe redelijk in abstracto ook geformuleerd, blijft in de concrete politieke en maatschappelijke praktijk uiteraard inzet van strijd tussen uiteenlopende opvattingen over wat in concreto rechtvaardig te achten valt. Met het oog daarop heeft Rawls de idee van publieke redelijkheid – de wil via een redelijke discussie tot overbrugging van die opvattingen te komen – ontwikkeld als karakteristieke deugd van een liberaal-democratische samenleving.[3]
Ontwikkeling sociaaldemocratie in sociaal-liberale richting
Ik hoop dat deze nieuwe en belangwekkende studie van de Teldersstichting zal leiden tot een politiek interessante discussie over sociaal-liberalisme tussen de Teldersstichting en de Hans van Mierlostichting van D’66. Die discussie is in zekere zin al op gang gekomen in de briefwisseling over Europa tussen René Cuperus van de Wiardi Beckmanstichting en Jieskje Hollander van de Hans van Mierlostichting in het eerder genoemde septembernummer van het D’66-tijdschrift Idee. Op die discussie kom ik graag nader terug.
Ontwikkeling PvdA in sociaal-liberale richting
Zo’n discussie met Wiardi Beckmanstichting van de PvdA kan ook heel interessant worden. Want wat ik in het boek van de Teldersstichting mis in het hoofdstuk over hedendaags sociaal-liberalisme is de sociaaldemocratie.
De leiding van sociaaldemocratische partijen in Europa, betoogde de aanvankelijk marxistische politicoloog Siep Stuurman[4] al in 1979 voortijdig, is bijna overal een exponent van sociaal liberalisme geworden en daarmee een specifiek onderdeel van de naoorlogse liberale consensus. De sociaal-democratie, erkent PvdA-ideoloog P. Kalma[5] in lijn hiermee in de jaren ’80, is nog slechts een voortzetting van de liberale samenleving, zij het in sociaal opzicht beter ingericht. De sociaaldemocratische omarming van de Derde Weg-politiek in de jaren ’90 is een logische consequentie geweest van deze ontwikkeling in sociaal-liberale richting. In de discussie hierover is dat expliciet erkend door prominente liberalen als de Duits-Britse socioloog Ralf Dahrendorf en Frits Bolkestein als toenmalig VVD-leider. Waarom is die ontwikkeling van de sociaal-democratie in dit nieuwe boek van de Teldersstichting niet verwerkt?
Met de verkiezing van de nieuwe Labourleider Jeremy Corbyn, die zich presenteert als een socialist van de ouderwetse stempel (Old Labour), lijkt die ontwikkeling een halt toegeroepen. De Volkskrantcolumnist en sociaaldemocraat René Cuperus was, zo meldde hij in zijn Volkskrantcolumn van 21 september jl., op de begrafenis van de Derde Wegpolitiek, die in zijn ogen door eigen toedoen mislukt is, want ontspoord door neoliberale collaboratie. Maar het is de vraag of de Labour Party met die terugkeer naar old Labour bij de volgende verkiezingen het zo begeerde nodige electorale succes heeft. De PvdA beweegt zich in ieder geval nog in sociaal-liberale richting, ondanks de roep om een meer linkse koers.
[1] Zie voor Nederland: K. Groenveld, Het liberalisme in de VVD tussen Polen, Liberaal Reveil, 4, 1986; idem, Politieke Orde en Rawlsiaanse Rechtvaardigheid, Liberaal Reveil, 1, 1987; P.B. Lehning, Politieke Orde en Rawlsiaanse Rechtvaardigheid, 1986; en M. Bovens, Moeten sociaal-democraten Rawls lezen?, Socialisme en Democratie, 3, 1987
[2] F. Vandenbroucke, Social Justice and Individual Ethics in an Open Society, diss. Oxford, 1999
[3] Zie J. Rawls, The Idea of Public Reason Revisited, 1997, later opgenomen in zijn The Law of Peoples, 1999
[4] S. Stuurman, Het reëel bestaande en het noodzakelijke socialisme, 1979, p. 179.
[5] P. Kalma, Het socialisme op sterk water, 1987.