De Duitse dichter Novalis over natuurbeleving, kennis van de natuur en liefde voor de natuur

Civis Mundi Digitaal #35

door Piet Ransijn

Bespreking van: Novalis, De Leerlingen te Saïs (vert. Mieke Mosmuller). Uitgeverij Occident, Baarle-Nassau, 2013.

Afbeelding van de ruïnen van Saïs, Mieke Mosmuller, schrijfster en vertaalster van Novalis, De leerlingen te Saïs

Opgedragen aan onze oudste zoon Johannes, ecoloog en natuurliefhebber

Dit eerste belangrijke epische prozawerk (1) van Novalis uit 1798 bevat dialogen van leerlingen die op weg zijn naar de Egyptische tempel te Saïs, een zinnebeeld van oude wijsheid. Het werk geeft een compacte weergave van de visie van Novalis in diverse theoretische, wetenschappelijke, filosofische en lyrische bewoordingen. Het is daarom geschikt voor een kort artikel over zijn werk.

De hoofdpersoon is op zoek naar de verpersoonlijking van de wijsheid, de godin Isis. Zij is op te vatten als een verpersoonlijking van de natuur, waar het verhaal over gaat. Er zijn drie delen: 1. de leerlingen, 2. de natuur, waarvan een sprookje als derde deel een onderdeel is. Zoals vrijwel al zijn werken is het fragmentarisch en onafgemaakt mede vanwege zijn vroege dood, maar daarom niet minder interessant. Het verhaal en de dialogen zijn veel rijker en genuanceerder dan deze samenvatting. Het boek is geschreven in het jaar dat hij natuurkunde, scheikunde, geologie, mineralogie en techniek studeerde aan de bergacademie te Freiberg, zie het voorgaande artikel over Novalis.

“De vertaling is met het hart geschreven en met het denken hier en daar iets bijgewerkt… De poëtische zijde van de tekst laat zich nauwelijks vertalen. De betekenis ervan is in elke taal weer te geven, omdat die alle scheiding door de taal overstijgt,” schrijft de vertaalster. Haar uitstekende vertaling, heb ik gebruikt om mijn reeds gemaakte weergave te verbeteren, maar heb ik niet overgenomen. Het Duits van Novalis is buitengewoon mooi maar moeilijk, haast onvertaalbaar. Vertalen ervan is een uitdaging van formaat.

De vertaalster, de arts, filosofe en (voormalig) antroposofe Mieke Mosmuller heeft een visie die verwant lijkt met de visie van Novalis en Schelling, met name wat betreft waarnemen en (be)schouwen. Maar dit valt buiten het bestek van dit artikel. Zij schreef meer dan dertig boeken over filosofie, kunst, literatuur en geestelijk leven. Haar oeuvre verdient een aparte bespreking. Vanuit haar verwante visie heeft zij Novalis diepgaand begrepen en prachtig vertaald (zie www.miekemosmuller.com).

Novalis heeft de filosofie van Fichte en de visie van Goethe diepgaand en kritisch bestudeerd en heeft hen ook ontmoet, evenals Schelling de geestverwant, opvolger en criticus van Fichte. Schellings Ideeën over de wijsbegeerte van de natuur en zijn natuurfilosofische werk Von der Weltseele verschenen in 1797 en 1798. Deze ideeën zijn, evenals die van Fichte, Spinoza en Böhme, sterk verwant met die van Novalis (zie Civis Mundi nr 27 over Schelling). Zij troffen elkaar geregeld in Jena en hebben elkaar wederzijds beïnvloed. Novalis heeft zich naast studie ook toegelegd op diepgaande zelfreflectie, zelfobservatie, zelfdiscipline en natuurbeleving en is een voorbeeld voor de ecologische beweging (2).

Deel 1 De leerlingen

“Mensen gaan uiteenlopende wegen”. Ze zien wonderlijke figuren die op een geheimtekenschrift lijken, een ‘Chiffrenschrift’, dat wij overal kunnen zien:  “in vleugels, eierschalen, in wolken, sneeuw, in kristallen en steenvormen, bevroren wateren, binnenin en bovenop de bergen, in planten, dieren, mensen, in de lichten aan de hemel, in bewerkte schijfjes hars en glas, in ijzervijlsel rondom een magneet en de samenhang van toevalligheden [synchroniciteit]. Daardoor voedt zich het vermoeden dat er een sleutel is tot dit wonderlijke schrift, alleen wil dit vermoeden zich niet in vaste vormen voegen… Mensen verstaan die taal niet of willen deze niet verstaan, de echte Sanskriet taal, terwijl spreken hun vreugde en hun wezen is… Dit schrift is een akkoord van de symfonie van het heelal” (1).

Een voorbeeld van de taal van de natuur zijn de ‘Chladnischen Klangfiguren, die in 1787 door Ernst Chladni werden ontdekt: klankfiguren van zandkorrels op een plaat onder invloed van vioolmuziek. Novalis bezat zijn boek Entdeckungen über die Theorie des Klanges en deed experimenten om de basisverhoudingen van de natuur te ontdekken als de tonen van de muziek van het heelal. Achter het waarneembare was volgens hem een diepere orde aanwezig, waarin schoonheid, wijsheid, doelmatigheid en onvoorstelbare creativiteit zouden heersen. Hij geloofde ook in een gouden tijd waarin priesters en wijzen nog kennis hiervan hadden, zoals bijv. ook bij Plato, Pythagoras, in het oude Egypte en het oude India en bij genieën op het gebied van kunst en wetenschap, die deze kennis in de toekomst tot gemeengoed zullen maken. Albert Einstein en andere fysici hadden oog voor deze verborgen harmonie, die zich liet vertalen in wetmatigheden en de schoonheid en symmetrie die in hun theorieën werd weerspiegeld (2, zie ook mijn artikelen over de moderne fysica in nr 25-27.)

Wenn nicht mehr Zahlen und Figuren     Als niet meer cijfers en figuren

sind Schlüssel aller Kreaturen,                     de sleutel zijn van alle creaturen
wenn die, so singen oder küssen,                 Als zij die zingend of kussend leren
mehr als die Tiefgelehrten wissen,                er meer van weten dan geleerden

wenn sich die Welt ins freie Leben                Als de wereld in ons vrije leven
und in die Welt wird zurückbegeben,            weer aan ons wordt teruggegeven

wenn dann sich wieder Licht und Schatten    Als de licht- en schaduwzijden

zu echter Klarheit werden gatten                  weer paarsgewijs tezamen schijnen
und man in Märchen und Gedichten              en als sprookjes en gedichten
erkennt die wahren Weltgeschichten,            weer van de geschiedenis berichten
dann fliegt vor einem geheimen Wort            Dan komt uit een geheim gehouden woord
das ganze verkehrte Wesen fort.                   Omgekeerd het hele wezen voort*
*Dat wil zeggen: van binnen naar buiten onthult zich het wezen, vanuit het Ene in het vele, het ene wezen in vele verschijningsvormen.

(Uit Heinrich von Ofterdingen, Novalis Werke Studienausgabe, red Gerhard Schulz, p 85, Späte Gedichte 1799-80)

 Novalis beschijft het natuuronderzoek en ziet een samenhang in alles: “niets meer alleen op zichzelf… en speelde met krachten en verschijnselen… Alles werd naar mijzelf teruggevoerd… Het waren als het ware beelden verzameld rondom een goddelijk wonderbeeld, dat altijd in ons bewustzijn ligt… Het is alsof deze beelden de weg laten zien, waarbij in diepe slaap de jonkvrouw staat, waar mijn geest naar verlangt… Alles werd van binnen lichter… Alles komt in een hogere vorm, een nieuwe orde samen, die mij bekend en dierbaar en niet vreemd is en mij daarom tegelijk heeft aangetrokken en verwijderd… op onze eigen weg door nieuwe landen die naar dit heilige vaderland terugvoert… Als geen sterveling de sluier oplicht, volgens de inscriptie aldaar, dan moeten wij proberen onsterfelijken te worden; wie de sluier niet wil oplichten is geen echte leerling te Saïs” (1, p 95-98). Dit beeld, dat in het sprookje terugkeert, is ontleend aan een gedicht van zijn leraar Schiller, Das verschleierte Bild von Saïs (3).

Kenne dich selbst                                                                              Ken jezelf

Eins nur ist, was der Mensch zu allen Zeiten gesucht hat;                         Het Ene is wat mensen in alle tijden zochten

Überall, bald auf den Höhn, bald in dem Tiefsten der Welt –                      Overal, nu eens in de hoogte dan weer in de diepste krochten
Unter verschiedenen Namen – umsonst – es versteckte sich immer,          Onder verschillende namen, tevergeefs, het verborg zich immer
Immer empfand er es noch – dennoch erfaßt er es nie.                             Steeds ervaarde men het toch, maar men vatte het nimmer
Längst schon fand sich ein Mann, der den Kindern in freundlichen Mythen   Ten langen leste kwam er een man die in vriendelijke mythen

Weg und Schlüssel verriet zu des Verborgenen Schloß.                             aan kinderen de sleutel van een verborgen slot verried
Wenige deuteten sich die leichte Chiffre der Lösung,                                 Weingen waren in staat tot het duiden van de oplossing

Aber die wenigen auch waren nun Meister des Ziels.                                 Die weinigen waren echter meester van hun bestemming

Lange Zeiten verflossen – der Irrtum schärfte den Sinn uns –                    Lange tijd vervloog – misvattingen scherpten onze zinnen
Daß uns der Mythus selbst nicht mehr die Wahrheit verbarg.                     zodat de mythe de waarheid niet meer verborg van binnen
Glücklich, wer weise geworden und nicht die Welt mehr durchgrübelt,        gelukkig zij die niet meer peinzend zoeken, wijs geworden mensen
Wer von sich selber den Stein ewiger Weisheit begehrt.                            die uit zichzelf de steen van de eeuwige wijsheid wensen
Nur der vernünftige Mensch ist der echte Adept – er verwandelt                Echte leerlingen zijn alleen de redelijke mensen

Alles in Leben und Gold – braucht Elixiere nicht mehr.                                Zij veranderen alles in goud – hebben geen elixers meer nodig
In ihm dampfet der heilige Kolben – der König ist in ihm –                          In hen dampt de heilige (distilleer)kolf – in hen is de koning
Delphos auch und er faßt endlich das: Kenne dich selbst.                            
Ook Delphi is in hen en eindelijk bevatten zij het: Ken jezelf

Novalis Werke, Studiënausgabe, red. Gerhard Schulz, p 33, Gedichte aus der Freiberger Zeit 1798-99, toen hij De leerlingen te Saïs schreef

Deel 2 De natuur: een eenheid in verscheidenheid

De veelvuldige voorwerpen laten zich vergelijken met de breking van een lichtstraal (die door een prisma in kleuren wordt verdeeld). “Zo heeft zich ons innerlijk zich in veelvuldige krachten verdeeld… Vroeger hebben de mensen misschien het vermogen verloren deze verstrooide kleuren van hun geest weer in de oude natuurtoestand te herstellen of nieuwe verbindingen te bewerkstelligen… Hoe meer verenigd zij zijn, des te vollediger stroomt ieder natuurverschijnsel in hen. Want de aard van de zinnen komt overeen met de aard van de indruk.”

“Daarom zagen de mensen vroeger alles in een menselijk voorkomen… Wij treffen uit vroegere tijden sprookjes en gedichten aan vol merkwaardige trekken, mensen, goden en dieren in plaats van wetenschappelijke verklaringen… Toen is ook de dichtkunst het werktuig van de eigenlijke natuurvrienden geweest en is de geest van de natuur het meest helder verschenen in gedichten. Als men echte gedichten leest en hoort, dan voelt men het innerlijke verstand van de natuur bewegen… Natuuronderzoekers en dichters lieten zich altijd zien als één volk.” (1, p 99).

Het streven om de natuur te begrijpen is een verlangen, “een neiging in ons innerlijk die zich verbreidt naar alle kanten vanuit een oneindig diep middelpunt… We zoeken achter verre vormen een vaderland… Voor kinderlijke volken was de natuur het aangezicht van God”.

Geleidelijk lijkt de gouden tijd terug te komen… waarbij de mensen “een hemelse omgang met de natuur” hadden en alle mensengeslachten na een lange scheiding weer samenkomen en “de geschiedenis een droom wordt van een onafzienbaar heden” (p 102-03).

Het kleinste en het grootste verliest zich in het oneindige waar het dan tot stilstand lijkt te komen. “Ook blijft de natuur een vreeswekkende molen van de dood… als een huiveringwekkende nacht.., gevaren als angstwekkende donderwolken”. Mensen kunnen daarmee echter ook in harmonie leven door hun omgang, afstemming en verandering van de natuurkrachten (p 104-05).

In ons ligt een zuivere wereld, waarin zich de zin van het grote bonte schouwspel onthult. Alles is een schrift waarvan wij de sleutel in onszelf hebben. “Herkennen wij in de natuur niet de afdruk van onszelf?” Dat schreef ook de astronoom Arthur Eddington, vriend en collega van Einstein, die als eerste de relativiteitstheorie experimenteel bevestigde, zie mijn artikel in Civis Mundi nr. 26. Novalis vervolgt:

“Het Zelf zweeft machtig boven de afgrond en zal tot in de eeuwigheid boven de eindeloze wisseling verheven erboven zweven… De harmonie neigt ernaar zich van binnenuit te verbreiden. In de oneindigheid wordt het steeds meer één met zichzelf… om met iedere schrede de eeuwige alwerkzaamheid van een hogere geestelijke wereldorde naar voren te zien treden.” Via onszelf kunnen wij ‘meester van de natuur’ worden: via “de geest die met duizenden bonte kleuren in alle zinnen binnendringt en omgeeft als een onzichtbare geliefde”.

Es bricht die neue Welt herein                    Er komt een nieuw wereld tot aanzijn

Und verdunkelt den hellsten Sonnenschein,      Dit verduistert de helderste zonneschijn
Man sieht nun aus bemoosten Trümmern         Men ziet uit de begroeide puinhopen
Eine wunderseltsame Zukunft schimmern        een unieke wonderlijke toekomst gloren
Und was vordem alltäglich war,                       En wat vertrouwd was en gewoon
Scheint jetzo fremd und wunderbar.                lijkt nu zo vreemd en wonderschoon

Eins in allem und alles im Einen                      Eén in alles en alles in één
Gottes Bild auf Kräutern und Steinen              Gods beeld in planten en in steen
Gottes Geist in Menschen und Tieren,              Gods geest in dieren en in mensen
Dies muß man sich zu Gemüte führen.            Vervulling van zijn diepste wensen 

Keine Ordnung mehr nach Raum und Zeit       Geen ordening meer in ruimte en in tijd
Hier Zukunft in der Vergangenheit.                 Hier ligt de toekomst in verleden tijd
Der Liebe Reich ist aufgetan,                          Hier is het rijk der liefde opgegaan
Die Fabel fängt zu spinnen an.                        De spinsels van de sprookjes vangen aan
Das Urspiel jeder Natur beginnt                      Het oerspel van de hele natuur begint
Auf kräftige Worte jedes sinnt                        waarbij men zich op krachtige woorden bezint
Und so das große Weltgemüt                         zodat het grote wereldgemoed
Überall sich regt und unendlich blüht.             die overal tot leven komt en bloeit

Alles muß in einander greifen,                        Alles moet in elkaar grijpen
Eins durch das andre gedeihn und reifen;        het ene door het andere rijpen
Jedes in Allen dar sich stellt,                          ieder wezen zal in alles bestaan
Indem es sich mit ihnen vermischet                als het zich ermee vermengen gaat
Und gierig in ihre Tiefen fällt,                         en zich verlangend in zijn diepte vallen laat
Sein eigentümliches Wesen erfrischet              Zijn ware wezen komt tot leven
Und tausend neue Gedanken erhält.                en duizend nieuwe gedachten rezen
Die Welt wird Traum, der Traum wird Welt,     Droom wordt de wereld, de wereld droom
Und was man geglaubt, es sei geschehn,         En wat men geloofde dat zal er komen
Kann man von weitem erst kommen sehn.       kan men al van verre aan zien komen

Frei soll die Phantasie erst schalten,                Vrij komt de verbeelding tot leven
Nach ihrem Gefallen die Fäden verweben,        om naar welgevallen haar draden te weven

Hier manches verschleiern, dort entfalten,       Hier versluiert veel en daar ontvouwt veel

Und endlich in magischen Dunst verschweben  dat uiteindelijk magisch oplost in de nevel
Wehmut und Wollust, Tod und Leben              Weemoed en wellust, dood en leven
Sind hier in innigster Sympathie –                  zijn hier in innige sympathie verweven […]

Uit Heinrich von Ofterdingen, deel 2 , G van der Leeuw, Uren met Novalis, p 100,  Novalis, De blauwe bloem, p 160-61, het lied van Astralis

Dan volgt een sprookje om de diepere zin hiervan te duiden. Rosenblütchen - Rozenbloeike bij Coster en Boutens - is te beschouwen als zinnebeeld van de natuur. Eerst is er een jeugdige, kinderlijke relatie met haar, waarbij mensen als kinderen in direct contact staan met de natuur en de taal van levende wezens verstonden. Daarna een zoektocht. Deze vindt zijn voltooiing in het oplichten van de sluier, van de verschijnselen en het geheimschrift dat natuuronderzoekers bestuderen (1, p 106-08, 3,  211-14).

Het sprookje over de reis naar Saïs (zie boven) is opgenomen in Von Eichendorf e.a. Uit het leven van een nietsnut en andere verhalen

Een sprookje: de reis naar de tempel van Isis, de Heilige Maagd

Lang geleden leefde een jongeman, Hyacinth geheten, die heel goed maar buitengewoon vreemd was. Hij had onophoudelijk verdriet om niets, zonderde zich af en hield zich met wonderlijke dingen bezig. In grotten en bossen sprak hij met dieren, bomen en rotsen slechts dwaze onzin. Hij bleef steeds ernstig en mismoedig, hoezeer de dieren ook hun best deden om hem te vermaken. Zijn ouders waren bedroefd en wisten niet wat zij met hem moesten beginnen.

Vroeger was hij levenslustig als geen ander en geliefd bij de meisjes. Onder hen was er een beeldschoon meisje met haren als gouden zijde, kersenrode lippen, een rank figuurtje en vurige ravenzwarte ogen. Wie haar zag wilde voor haar sterven, zo lieflijk was zij. Rosenblütchen, zo heette zij, hield veel van Hyacinth en hij hield zielsveel van haar.

Ommekeer en het verlangen naar de verte

Maar ach, spoedig was die heerlijke tijd voorbij. Er kwam een man uit vreemde landen met diepliggende ogen, een lange baard en een zonderling gewaad. Hij vertelde Hyacinth, die niet van zijn zijde week, tot diep in de nacht over vreemde onbekende landen en wonderlijke dingen. Hyacinth ging helemaal op in wat de man vertelde en vergat al het andere. Na drie dagen vertrok hij en gaf Hyacinth een boekje dat geen mens kon lezen. Hyacinth bracht de man weg. Daarna was hij afwezig en hij gedroeg zich heel anders. Hij bekommerde zich weinig meer om Rosenblütchen, die daar bitter om heeft geleden. 

Op zekere dag kwam hij thuis, viel zijn ouders om de hals en zei schreiend: “Ik moet weg naar vreemde landen. Een oude vrouw in het bos heeft mij verteld hoe ik weer gezond kan worden. Misschien kom ik spoedig terug, misschien nooit meer. Groet Rosenblütchen… Ik had haar graag gesproken, maar ik weet niet wat er met mij is. Ik word voortgedreven. Mijn rust is weg, mijn hart en mijn liefde ook. Ik moet ze gaan zoeken. Ik zou graag zeggen waar ik heen ga, maar ik weet het zelf niet. Daarheen, waar de moeder der dingen woont, de gesluierde Jonkvrouw. Voor haar is mijn hart ontvlamd. Vaarwel! Hij rukte zich los en ging heen. Zijn ouders vergoten bittere tranenHijh rukte zich los een geen heen. Zijn ouders weendse bitter tranen. Ook Rosenblütchen weende bitter.

De zoektocht naar de tempel van de godin Isis

Hyacinth spoedde zich voort door dalen en woestenijen, over bergen en rivieren naar het geheimzinnige land. Overal vroeg hij mensen, dieren, bomen en rotsen naar de heilige godin Isis. Nergens kreeg hij antwoord. Eerst kwam hij door woeste, gure streken. Het stormde er voortdurend. Toen door onafzienbare gloeiend hete woestijnen. Allengs kwam zijn innerlijke onrust tot bedaren en de sterke drang maakte plaats voor een innig verlangen dat zijn ziel vervulde. Het was of er vele jaren achter hem lagen.

Het landschap werd geleidelijk rijker geschakeerd, de lucht zoel en blauw, de weg effener met groene bossages, die zijn hart vervulden met koele stilte. De tijd ging sneller. Alsof hij zij doel naderde. Op zekere dag zag hij een kristallijnen bron en een menigte bloemen tussen grote zwarte zuilen. De bloemen begroetten hem vriendelijk. “Waar kan ik de heilige woonplaats van Isis vinden?” vroeg hij. “Ga maar omhoog,” zeiden zij.

Eindelijk kwam hij bij het lang gezochte verblijf, dat onder palmen en mooie bomen verscholen lag. Zijn hart klopte van oneindig verlangen in de woning van de eeuwige jaargetijden. Hij viel in slaap onder de bomen. Alleen een droom mocht hem in het allerheiligste binnenleiden. De droom voerde hem door wonderbaarlijke vertrekken met prachtige klanken en akkoorden, die hem bekend voorkwamen met een toch nog nooit aanschouwde pracht.

Ontmoeting met Isis en weerzien van Rosenblütchen

Eindelijk verdween de laatste zweem van het aardse en hij stond voor de hemelse jonkvrouw. Toen hief hij de lichte glanzende sluier op en Rosenblütchen viel in zijn armen. Hij leefde daarna nog lang met haar in de nabijheid van zijn blije ouders en kameraden. En ontelbare kleinkinderen danken de wonderlijke oude vrouw voor haar raad, want in die tijd kregen de mensen nog zoveel kinderen als zij wilden (4).

De geliefde is het zinnebeeld geworden van het universum, het geheel. Hij zoekt de godin, de verloren liefde, in onvermoede verten en vindt haar opnieuw in zijn buurmeisje, dichtbij huis. In dit mythische sprookje maakt de hoofdpersoon diverse stadia door op weg naar een leven in eenheid met het geheel, die in heldenmythen voorkomen (5).

Dit sprookje onthult ook de gemengde gevoelens die Novalis koesterde bij zijn verloving. Hij had een sterke kennis- en onderzoeksdrang en was geen man van ‘huisje, boompje, beestje’. Hoewel de huiselijkheid en het gezinsleven waarin hij was opgegroeid, belangrijk voor hem zijn geweest. Na de dood van Sophie wijdde hij zich na de rouwperiode met ongekende energie en inspiratie aan ‘Sophia’ in de vorm van filosofie en wetenschap, waarin hij de eenheid met het Al en de hereniging met Sophie verlangde en beleefde. Daarna gaf hij daar uitdrukking aan in ongekende creativiteit en productiviteit in meesterwerken die blijk geven van zijn eenheidsverlangen en zijn eenheidsbeleving (3, hfst 2).

www.1st-art-gallery.com/David-Roberts/Interior-Of-The-Temple-At-Esna,-Upper-Egypt,-From-Egypt-And-Nubia,-Vol.1.html  David Roberts (1796-1864) Philae Temples Part IV: Temple of Isis Inner Chambers and Structures to the West  http://www.touregypt.net/featurestories/philae4.htm#ixzz3wf4Yi1v4

Vervolg deel 2 De natuur, over natuurbeleving en natuuronderzoek

Novalis schrijft over ‘ongedeelde aandacht of opmerkzaamheid’ als wijze van waarnemen in samenhang met het ongedeelde ik, het bewustzijn van de waarnemer vanuit het punt waar de indruk wordt vastgesteld, waarbij het ik meebeweegt met de stralen en werkingen naar alle kanten, als golven op een zee (van bewustzijn). “Wetenschap kan alleen voortschrijden, wanneer het Ik van de onderzoeker wordt uitgeschakeld… Novalis noemt dit romantiseren, het verlangen van het Ik door een beter romantisch Ik. Daardoor kan alleen de strijd tussen hogere en lagere wetenschap worden opgelost”, schrijft Van der Leeuw over de integrale wetenschapsopvatting van Novalis, die overeenkomt met die van Plato, Fichte en Schelling en de Indiase visie, maar ook van hen verschilt (7, p 45).

Wetenschap streeft naar objectieve waarneming door subjective invloeden zoals emoties zoveel mogelijk uit te schakelen door objectieve onderzoeksmethoden, maar ook door wetenschappelijke distantie. Er zijn echter ook emotieloze bewustzijnstoestanden, vrij van het ik en zijn emoties mogelijk, zoals de oude Griekse en Indiase filosofen rapporteren, onder hen Plato en de Stoïcijnen, die dit ‘apatheia’ noemden, dat onjuist is opgevat een apathische toestand. Het is veeleer een vorm van distantie, die ook kenmerkend is voor ‘kosmisch bewustzijn’, zoals Maharishi Mahesh Yogi en Richard Maurice Bucke deze toestand toelichten op de volgende bladzijden. Zie ook mijn artikel ‘Ons incomplete weten’, Civis Mundi nr 25 en de boekbespreking Gevangen door het ego, nr 33.

“Het Ik ‘zweeft’ tussen zijn en niet-zijn, tussen God en de natuur en kan zo de uiteindelijke grond van het bestaan ervaren - of meer exact – voelen, die hij ‘onuitsprekelijk noemt of eenvoudig ‘leven’ met betrekking tot het individu… Voor zover het individu zich kan ‘identificeren’ met het grotere of goddelijke ‘Ik’, vertegenwoordigt het en geeft het het goddelijke weer”, schrijft O’Brien over de Fichte studies van Novalis van diens Wissenschaftslehre, die in gewijzigde vorm doorwerkt in De leerlingen van Saïs. Het belangrijkste verschil met Fichte is dat voor Novalis de natuur meer is dan een Niet-ik.

”De natuur moet boven God als persoon uitstijgen. De persoon boven de natuur uit tot God”. “De natuur is een ‘you’”, is de titel van een ecologisch artikel over zijn natuurfilosofie. Novalis schrijft meer in subjectieve dichterlijke woorden dan in objectieve filosofische en wetenschappelijke termen (2, 8, p 89).

Deel 2 De natuur, na de droom in het sprookje

“Hij ontwaakt als het ware uit een diepe slaap en is zo thuis in de wereld en verbreidt het daglicht over zijn innerlijke wereld”. Dat is het licht van zijn bewustzijn, zijn opmerkzaamheid. “De buitenwereld wordt doorzichtig en de binnenwereld veelomvattend en betekenisvol. Zo bevindt de mens zich in een innerlijk levendige toestand tussen twee werelden [innerlijk en uiterlijk] in volkomen vrijheid en een vreugdevol gevoel van macht. Het is natuurlijk dat een mens deze [bewustzijns]toestand verlangt te vereeuwigen en te verbreiden over het totaal van zijn indrukken” (1, p 114).

Novalis lijkt hier een verenigende, kosmische bewustzijnstoestand te beschrijven, die te vergelijken is met het schouwen bij Plato, de intellectuele aanschouwing bij Schelling, mystieke ervaringen in het onderzoek van Frits Staal, geciteerd in mijn artikel in nr. 27, en de ervaringen van Einstein, Eddington en Schrödinger, beschreven in nr 26. Via ons bewustzijn kennen wij de natuur, die evenals de mensen in wezen geestelijk is en bezield is. Daardoor heeft de natuur als geheel een wonderbaarlijke samenhang en eenheid, waarmee het menselijk hart in een wonderlijke sympathie verbonden is. “De wind is een luchtbeweging”, maar ook “een diepe melodische zucht waarin de hele natuur lijkt op te lossen”.

Ervaring van eenheid met de natuur

Novalis beschrijft (de liefde en het begrip voor) de natuur in diverse stadia en varianten in lyrische bewoordingen en vergelijkingen, waarin uiteindelijk de eenheid met het goddelijke, de godin wordt ervaren in ‘lieflijke waanzin’. ”Drukt de hele natuur… niet het gezicht en de toestand van een hoger wonderbaarlijk wezen uit, dat wij mens noemen? En wat ben ik anders dan de stroom, als ik weemoedig in zijn golven kijk en mij in gedachten verlies in de glijdende stroming?... Kan de natuur niet de versteende aanblik van God zijn geworden”, de ‘versteende Verhevene’?

Zelfervaring

“De natuur is begrijpelijk als werktuig en medium van een redelijk wezen. De denkende mens keert terug naar de oorspronkelijke functie van zijn bestaan, naar de scheppende beschouwing, terug naar het punt waar voortbrengen en weten in wonderlijke wisselwerking staan, naar het scheppende moment van innerlijke zelfervaringen. Als hij nu geheel in beschouwing van deze oerverschijning verzinkt, dan ontvouwen zich voor hem nieuw ontstaande tijden en ruimten als een onmetelijk schouwspel,.. een nieuwe openbaring van het genie van de liefde, een nieuwe band tussen jij en ik.”

Samenhang van ons denken en bewustzijn met de natuur

“De zorgvuldige beschrijving van de innerlijke wereldgeschiedenis is de ware theorie van de natuur. Door de samenhang van het bewustzijn en de gedachtenwereld en de harmonie met het universum vormt zich een gedachtensysteem als afbeelding en formule van het universum. De kunst van rustig beschouwen, de scheppende wereldbeschouwing is moeilijk en vraagt… strenge nuchterheid.” (p 118-19)

Daarmee bedoelt hij wellicht ook de eerdergenoemde distantie en discipline. Het betreft dus niet alleen dichterlijk mystieke lyriek, die “vanuit onze geest de geest van het universum over de natuur uitgiet”.

De dichter, de kunstenaar en de onderzoeker

De dichter beschrijft de bewegingen van de natuur en de kunstenaar bouwt erop voort. Zij zien in duizenden vormen de zich veranderende geest die hen inspireert en als het ware tot hen komt, omdat hun bewustzijn niet van de natuur te scheiden is. De onderzoeker volgt deze schreden. De eerste filosofen (de Milesische natuurfilosofen te beginnen met Thales van Milete) herleidden de natuurverschijnselen tot één beginsel, bijv. water (bij Thales) in een hogere zin van een vloeiend, golvend beginsel, zoals een vibrerend veld in de moderne fysica.

Novalis, Schelling en anderen zagen hierin de ‘Weltseele’, die zich uitdrukt in polariteiten, zoals bij het galvanisme, een vorm van elektrictiteit, die Novalis kende via de fysicus Johann Wilhelm Ritter. Novalis meende dat een polaire energie ten grondslag lag aan het universum, te vergelijken met het elektromagnetische veld uit de moderne fysica en de elekrodynamische levenstheorie van Harold Saxton Burr (zie Civis Mundi nr 26). Novalis zocht naar integrerende beginselen, zoals bij de verenigende veldtheorieën uit de moderne fysica. Hij schrijft beeldend over een vuur of vlam als een soort oerenergie, ‘het oer-vloeibare’, in veelvuldige natuurkrachten of licht dat breekt in een breed spectrum van stralen (p 119, 99). In de Indiase Rig Veda komt de schepping voort uit Agni de god, het scheppende grondbeginsel van het vuur.

“Daarom vereren mensen hun vlammen en stromen… en worden kinderen geboeid door vuur en water… De hemel heeft niet slechts als een spiegelbeeld in het water zijn weerschijn... Dit is een teken van verwantschap.., de onmetelijke hoogte… verzinkt in de eindeloze diepte… Een blindgeborene leert niet zien, al vertelt men hem nog zoveel van kleuren, lichten en vormen. Zo zal niemand de natuur begrijpen die geen ‘natuurorgaan’ heeft,.. die niet overal de natuur in alles (her)kent en onderscheidt en met aangeboren overtuigingszin door middel van de ervaring zich mengt en invoelt in de natuur, in innige veelvuldige verwantschap met alle objecten. Iemand die dus een ‘natuurzin(tuig)’ heeft [een soort werktuig of kenvermogen] en van de natuur geniet als hij deze bestudeert en zich verheugt in de oneindige veelvuldigheid en onuitputtelijke genietingen” (1, p 122-23).

De religie van het ‘naturalisme’

Novalis noemt dit de religie van het ‘echte naturalisme’, een soort natuurmystiek, waarbij men zijn twee-eenheid met de natuur beleeft als een soort echtelijke liefdesband met de natuur als bruid en geliefde, zoals in zijn sprookje. Daarbij is “het leven van het universum een eeuwig duizendstemmig gesprek, waarin alle krachten, alle kunsten en activiteiten ten opzichte van het onbegrijpelijke verenigd zijn.” Het gaat om de harmonie van het eindige met het oneindige, het menselijke met het goddelijke als grondthema in zijn werk.

‘Natuurzin’ ontwikkelen en natuureducatie

Hij wil deze ‘natuurzin’ weer bij jongeren en leerlingen wakker maken, oefenen en verscherpen en in verbinding met andere talenten tot hogere bloei en vruchtbaarheid brengen, door van jongs af in zwijgende en onderzoekende natuurbeleving deelgenoot te zijn van de geheimen van de natuur.

“In alle standen en alle tijden en onder alle hemelstreken waren er mensen die bevoorrecht waren met een innerlijke ontvankelijkheid… en begrip van de natuur.” Vooral bij mensen die beroepsmatig omgaan met de natuur, zoals Novalis zelf, lijkt de ontwikkeling van de ‘zin voor de natuur’ vaker voor te komen. Ook bij degenen die “de innerlijke roeping voelen om het verstaan van de natuur met meer mensen gemeenschappelijk te delen en deze aanleg te ontwikkelen en aan te leren,” dus natuureducatie (p 127).

Novalis zou hiervoor een systeem willen ontwikkelen. Het is er niet van gekomen door zijn vroege dood.

De zich toen snel ontwikkelende natuurwetenschap was in die tijd minder materialistisch en specialistisch dan in de eeuwen daarna. Novalis werd mede geïnspireerd door de idealistische Wissenschaftslehre van Fichte en de identiteitsfilosofie van Schelling in Von der Weltseele: eine Hypothese der höheren Physik zur Erkärung des algemeinen Organismus. Novalis gaf aan een verwante visie een dichterlijke uitdrukking.

De natuur is bij hem geen niet-Zelf zoals bij Fichte en geen object buiten ons om te exploiteren. De natuur is in wezen één met ons, zoals in de oosterse en andere niet-westerse levensvisies. Dat geldt ook voor onze creativiteit die voortkomt uit het scheppende vermogen van de natuur. Hieruit vloeit een meer liefdevolle, verbindende (verstand) houding met de natuur voort in een ‘poëtische economie’ en ‘poëtische staat’, die het gemeenschappelijke benadrukt in plaats van hebzucht en exploitatie, zoals in ecologische literatuur wordt toegelicht (2).

Es färbte sich die Wiese grün                   De weiden kleurden zich groen    

Und um die Hecken sah ich blühn;                 Rond de hekken zag ik kruiden in bloei
Tagtäglich sah ich neue Kräuter                     Dag na dag in stralendere kleuren
Mild war die Luft, der Himmel heiter              De hemel straalde en de lucht was zacht
Ich wusste nicht, wie mir geschah   (refrein)   Ik wist niet goed wat mij gebeurde
Und wie das wurde, was ich sah                     en hoe het worden zou wat ik daar zag
                  

Und immer dunkler ward der Wald                 Nog altijd donker was het bos
Auch bunter Sänger Aufenthalt,                     Daar hielden zich wat zangers op
Es drang mir bald auf allen Wegen                 en weldra kwam ik op mijn wegen
Ihr Klang in süßen Duft entgegen.                 hun zachte klanken in de nevel tegen
                                               (refrein)

Es quoll und trieb nun überall                        Het zwelde aan, dreef overal heen             
Mit Leben, Farben, Duft und Schall                 in levendige kleuren, klanken, geuren
Sie schienen gern sich zu vereinen,                Ze verbonden zich naar het scheen inéén
Daß alles möchte lieblich scheinen.                 Het leek een liefderijk gebeuren

                                               (refrein)

Ein Geist schien mir erwacht,                         Er leek een geest in mij ontwaakt,
Der alles so lebendig macht                           die alles zo levendig maakt
Und der mit tausend schönen Waren               die in duizend schone waren
Und Blüten sich will offenbaren?                     zich bloeiend wilde openbaren

                                               (refrein)

Vielleicht beginnt ein neues Reich                  Wellicht begint er een nieuw rijk 
Der lock’re Staub wird zum Gesträuch            Dat lijkt wanneer ik naar de struiken kijk
Der Baum nimmt tierische Gebärden              De bomen krijgen dierenvormen
Das Tier soll gar zum Menschen werden          Dieren willen graag als mensen worden

                                               (refrein)

Wie ich so stand und bei mir sann,                 Toen ik daar stond keek ik het aan
Ein mächtger Trieb in mir begann.                 Een sterke drang begon in mijn bestaan
Ein freundlich Mädchen kam gegangen           Een lieflijk meisje wekte mijn verlangen
Und nahm mir jeden Sinn gefangen.              nam mijn zinnen helemaal gevangen
                                      (refrein en strofe weggelaten)

Uns barg der Wald vor Sonnenschein              In de bossen scheen volop de zon
Das ist der Frühling fiel mir ein.                     Dat was de lente die begon
Kurzum, ich sah, daß jetzt auf Erden              Kortom ik zag op aardse bodem
Die Menschen sollten Götter werden.              dat mensen dienen te worden als goden
Nun wußt ich wohl, wie mir geschah,              Nu wist ik pas wat ik gebeuren zag
Und wie das wurde, was ich sah.                    en hoe het worden zou wat ik daar zag

(Novalis Werke, Studiënausgabe, red. Gerhard Schulz, p 78, Späte Gedichte 1799-80. Hij ontvouwt hier een soort evolutiegedachte)

Kosmisch bewustzijn

Een eeuw later in 1901 verscheen het boek Kosmisch bewustzijn van de Canadese psychiater Richard Maurice Bucke. Hij bespreekt een bewustzijnstoestand waarbij men zich blijvend bewust is van de verenigende kosmische grond van het eigen menselijk bestaan en van de wereld in een soort eenheidservaring. De term kosmisch bewustzijn komt ook elders voor, onder meer in India en wordt verlichting genoemd. De meer recente beschrijving van Maharishi Mahesh Yogi, komt overeen met die van Bucke, die niet alleen zijn eigen ervaringen beschrijft. Op basis van de beschrijvingen van Maharshi en vele anderen schreef Craig Pearson het boek The Supreme Awakening: Experiences of Enlightenment Throughout Time, over vele schrijvers, dichters, filosofen, heiligen, mystici en wetenschappers zoals Einstein.

Voorbeelden en kenmerken

Bucke refereert onder anderen naar Boeddha, Lao Tse, Moses, Socrates, Jezus, Paulus. Plotinos,  Mohammed, Dante. Shakespeare, Spinoza, Pascal, Böhme,  Swedenborg, Blake, Wordsworth, Emerson, Thoreau, Ramakrishna en de dichter Walt Whitman die hij kende. In deze onderbouwde studie, waarbij genoemde (representatieve) ‘steekproef’ niet compleet is, zou misschien ook Novalis passen, omdat hij een aantal kenmerken vertoont die Bucke typerend acht:

“a. Het subjectieve licht, b. morele verheffing, c.intellectuele verlichting, d. het gevoel van onsterfelijkheid, e. het verlies van angst voor de dood, f. het verlies van het besef van zonde, g. de onmiddelijkheid van het ontwaken, h. [het verschil met] het eerdere karakter van de persoon de, i. de leeftijd (meestal aan het begin van mid-life), j. de toegevoegde charme van de persoonlijkheid, k. de transformatie van de persoon zoals gezien door anderen” (Bucke, p 79).

Kosmisch bewustzijn bij Novalis?

Deze kenmerken zijn min of meer te traceren bij Novalis. De vraag is hoezeer het kosmische bewustzijn bij hem werkelijk en permanent gevestigd was en niet slechts poëtische verbeelding is. Enerzijds is er een verlangen naar vereniging, anderzijds wordt deze vereniging ook beschreven of verbeeld. Een andere vraag is wanneer de verlichting of het ontwaken plaatsvond. De ervaring op Paasmorgen uit Hymnen aan de nacht gebaseerd op zijn dagboeknotitie van 13 mei 1797 duidt op de maanden na de dood van Sophie op 19 maart, zie het eerdere artikel over Novalis. In diverse varianten vinden dergelijke beschrijvingen in andere notities, alsof dood en leven, eindig en oneindig, maar ook fantasie en werkelijkheid zich verenigen met een diepere ondergrond die hij van binnen en buiten ervaart en beschrijft.

Achter het leed van het plotselinge verlies van zijn geliefde verloofde ervaarde Novalis tijdens en na de rouwperiode de troost van een onderliggende eenheid. Daardoor ging hij niet bedroefd maar enthousiast door het leven. Hij heeft het leed, zoals Boeddha en vele andere verlichten, diep ervaren en leek zich ervan te hebben bevrijd in een diepere eenheid. die hij bewust ervaarde. Zo niet voordurend, dan toch duidelijk op de momenten die hij heeft beschreven. Alsof hij na haar overlijden opnieuw werd geboren in een dimensie voorbij de dood. Verlangen en verbeelding lijken over te gaan in een beleving die voor hem een werkelijkheidskarakter lijkt te hebben (8).

“’Vijfentwintig jaar ben ik oud geworden en slechts een half jaar heb ik geleefd. Maar mijn liefde is tot een vlam geworden, die al het aardse langzamerhand verteert’... Er kunnen ogenblikken zijn dat hij alles transparant ziet, dat de hemelse geliefde hem tegemoet treedt. Verdwenen zijn dan voor hem ruimte en tijd, verdwenen is de menselijke beperktheid. Duizend jaren zijn dan als één dag, één dag als duizend jaren… Ziekte, lichamelijke en geestelijke onvolkomenheid - ze zijn weggevallen” (9, p 47, 48).

Kosmisch bewustzijn voorgesteld als persoon of zinnebeeld

Kosmisch (bewustzijn) kan volgens Bucke ook worden voorgesteld of uitgedrukt in een persoon of wezen, zoals bij Socrates het ‘daimonion’, de goddelijke stem, Jesus bij Paulus, het Christusbewustzijn, de aartsengel Gabriël bij Mohammed, Beatrice bij Dante. Bij Novalis wordt Sophie één met Sofia, de heilige Maagd, Christus, de natuur en het universum. Novalis richt zich in zijn Hymnen aan de nacht ook tot de nacht als een persoon en krijgt deze kosmische proporties als bron van licht, waarin hijm de gestalten van Jezus, Maria en zijn geliefde ontwaard. Novalis was christen en pantheïst, eigenlijk panentheïst. Bij hem valt God niet samen met het universum maar is meer dan dat en heeft ook een persoonlijk aspect (10).

Novalis heeft vele beschrijvingen gegeven die zijn te interpreteren in termen van kosmisch bewustzijn, zoals uit zijn gedichten en zijn te bespreken roman zal blijken. In hoeverre deze toestand bij hem blijvend gevestigd was is moeilijk vast te stellen. Ook in een dergelijke bewustzijnstoestand gaat de groei van het eenheidsbewustzijn verder, aldus Maharishi en Bucke. Zij verwijzen evenals Pearson naar historische personen, vooral uit hun eigen cultuur.

Stadia na kosmisch bewustzijn

Maharishi onderscheidt verschillende stadia:

Naast waken dromen en slaoen de vierde bewustzijnstoestand, ‘turiya’ of ‘samadhi’ in het Sanskriet: transcendent bewustzijn, zuiver bewustzijn of zelfbewustzijn in de zin van bewustzijn an sich, zonder zintuiglijke in drukken, gedachten, geveoelens, gewaarwordingen of ander e bewustzijnsinhouden. Het bewustzijn komt tot zichzelf als een veld van zuiver bewustzijn, als het ware een rimpelloze vijver zonder golven, vibraties of excitaties. Gedachten, gevoelens en zintuiglijke indrukken zijn te beschouwen als golven of vibraties van dit veld. In deze toestand is het bewustzijn niet meer geïdentificeerd of overschaduwd door gevoelens, gedachten en indrukken, maar wordt het daar vrij van als een soort stille getuige die daar aan voorbij gaat en in zichzelf gevestigd is. Als dit transchendente bewustzijn blijvend is gevestigd wordt dit kosmisch bewustzijn. Dat kan een leven lang duren na veelvuldige meditatie en geestelijke oefening, maar ook ineens spontaan ontstaan bij begenadigde mensen, al of niet naar aanleiding van bepaalde levenservaringen, zoals mogelijk bij Novalis, die zich echter ook een zekere geestelijk discipline heeft eigen gemaakt

kosmisch bewustzijn, waarbij men zich blijvend bewust is van het onveranderlijke, absolute of transcendente veld als kosmisch gegeven in zichzelf dat zich onderscheidt van de veranderende verschijningsvormen, waarvan men getuige is, aanvankleijk met een zekere bevreemding of verwondering;

godsbewustzijn, waarbij men de liefde tot de schepper in zijn schepping en schepselen ervaart in een verbindende en verenigende liefde en verfijnde waarneming van subtiele aspecten van de schepping;

eenheidsbewustzijn, waarbij men de eenheid van het subjectieve Zelf en de objectieve werkelijkheid ervaart als één verenigend veld (11).

Bij Novalis zijn indicaties en beschrijvingen van dergelijke eenheidservaringen en verfijnde waarneming en verenigende liefde veelvuldig te vinden. Aanvankelijk na de rouwverwerking bij de dood van Sophie een zekere innerlijke rust en bevreemding, bijv. in gedichten als Der Fremdling. Daarna ervaringen van omvattende, universele liefde die zich richt op Sophie, Christus, de helige maagd Maria, Isis en de hele natuur, zoals hij uitdrukt in zijn Hymnen aan de nacht en Geestelijke liederen. Zijn godsbegrip en godservaring is dus zeer ruim en alomvattend. Hoewel hij naar het christelijke piëtistische kader refereert waarin hij is opgevoed, beperkt hij zich daartoe niet. Hij verwijst veeleer naar een unverseel religieus kader en expliciet naar Egypte en India en de eenheid van alle religie(s), zoals bij de religie van de mensheid van Saint-Simon en Comte. Daardoor vertoont zijn spiritualiteit niet alleen Middeleeuwse maar ook moderne tendenzen.

Kosmisch bewustzijn als interpretatiekader

De hypothese van kosmisch bewustzijn bij Novalis vraagt om nader onderzoek van zijn gedichten en andere geschriften over zijn persoonlijke ervaringen. De gerealiseerde en doorleefde werkelijkheid dient hierbij voor zover mogelijk te worden onderscheiden van de verbeelding. ‘Aan de vruchten kent men de boom,’ zegt het Evangelie. Bij Novalis bieden deze vruchten en de reacties van tijdgenoten over wie en hoe hij was ondersteunende aanwijzingen voor de hypothese. Ook bij de poging tot ontmythologiseren bij O’Brien blijft zijn uitzonderlijke, oorspronkelijke creativiteit en de schoonheidvan zijn werk buiten kijf (8).

De hypothese biedt in het geval van Novalis een relevant intercultureel en transpersoonlijk interpretatiekader. Verbeelding of ‘romantisering’ en werkelijkheid zijn hierbij echter moeilijk te (onder)scheiden. Het kosmische bewustzijn van Novalis kan ook een onderdeel zijn van de mythe- en legendevorming rond zijn persoon, die O’Brien probeert ontmythologiseren. Het betreft echter een mythe en legende waarbij feitelijke gronden en aanwijzingen door mythe, verbeelding en werkelijkheid in elkaar overgaan. De mythische werkelijkheid ligt op een dieper, bovenzintuiglijk, zinnebeeldig of archetypisch niveau en biedt een dieper interpretatiekader voor wat zich afspeelde in zijn leven en werken.

Novalis heeft na de dood van zijn geliefde Sophie een (bewustzijns)verandering of transformatie ondergaan, die zijn dichterschap en zijn mens-zijn naar zijn zeggen op een hoger plan hebben verheven, dat wil zeggen ‘geromantiseerd’ in de zin die hij eraan gaf. Na de rouwverwerking heeft hij een onvoorstelbaar scheppend vermogen laten zien, dat tot vandaag de dag indruk maakt. Zonder deze transformatie zou hij wellicht zijn blijven schrijven naast een knus en/of roerig huiselijk leven, maar geen meesterwerken hebben gecreëerd zoals Hymnen aan de nacht en Heinrich van Afterdingen, die blijk geven van een bewustzijn waarbij het eindige aardse leven overgaat in een oneindig kosmisch beleven.

Noten bij De leerlingen te Saïs

1      Novalis, Werke herausgegeben und kommentiert vom Gerhard Schulz, Die Lehrlinge von Saïs, p 95 e.v., ingekorte vrije vertaling naar de geest en naar de letter. Zie ook Angela Garcia Canelles, ‘Der Dialog in Novalis’ Die Lehrlinge zu Saïs’ in Revista de Filologia Alemana 2000, 8: p 143-166.

2      Christian Becker, Rainer Manstetten, Univ. of Heidelberg, ‘Nature as a You: Novalis’ Philosophy and the Modern Ecological Crisis’, Environmental Values 13, no. 1 (2004): 101–18. doi:10.3197/ 096327104772444848 https://mail.google.com/mail/u/0/#inbox/151e48b3c4ba0cc8?projector=1

3    Over Chladnischen Klangfiguren: http://www.ruedigersuenner.de/novalis8.html. Over geheimschrift:

M van der Vlerk en Ph H Kuenen, Geheimschrift der aarde. Drie miljard jaar geschiedenis van de aardkorst en haar bewoners: een boek uit mijn jonge jaren. Zie verder: Herbert Uerlings, Friedrich von Hardenberg, genannt Novalis, Werk und Forschung (Stuttgart, 1991), Benjamin Specht, Physik als Kunst. Die Poëtisering der Elektrizität um 1800, (Berlin, u.a., 2010); Jürgen Daiber, Experimentalphysik des Geistes. Novalis und das romantische Experiment. Göttingen, 2001.

4      W A O’Brien, Novalis: Signs of Revolution. Duke Univ Press, 1995, p 211.

5    Samenvatting op basis van Van der Leeuw, p 161-66; Von Eichendorf e.a. Uit het leven van een nietsnut en andere verhalen, p 239-243; Dirk Coster en P.C. Boutens, Uren met Novalis, p 201-08.

6    Zie mijn artikelen In het spoor van de held, deel 1 over heldenmythen en deel 2 over Parsifal in het tijdschrijft Reflectie, 2015 nr 1 en 2, gebaseerd op Joseph Campbell, De held met de duizend gezichten, Tijn Touber, Verlicht leven: reis naar het licht in acht mythische stappen; C G Jung, De mens en zijn symbolen en diens leerling Erich Neumann, Origin and History of Consciousness.

7      G van der Leeuw, Uren met Novalis, p. 45.

8      W A O’Brien, Novalis: Signs of Revolution. Duke Univ Press, 1995, hft 2, gaat hier uitvoerig op in bij zijn poging tot ontmythologisering van Novalis. In  plaats van kosmisch bewustzijn heeft hij het over ‘hallucinatory wish-psychosis’ (p 62), wat betreft het zien van of de ontmoeting met Sophie bij haar graf. Hij heeft echter ook oog voor de zinnebeeldige betekenis, sublimering en ‘transfiguratie’ van Sophie tot Sophia, Xstus en de Heilige Maagd na de rouwverwerking en voor de psychische verandering of transformatie en ongekende scheppingskracht van literaire hoogtepunten.

9    J H Schouten, Duitse literatuur als levensspiegel, Novalis, p 47,48

10   Zie Maharishi Mahesh Yogi, De wetenschap van het Zijn en de kunst van het leven, p 259-266, Het onpersoonlijke aspect van God en het persoonlijke aspect van God.

11 Zie Vernon Katz, Conversations with Maharishi, voor een overzicht hiervan, en Anthony  Campbell, The Seven States of Consciousness.

Piet Ransijn studeerde (cultuur)sociologie, filosofie en literatuurwetenschap, met als specialisatie de 19e eeuw