Conflicten in het Vaticaan

Civis Mundi Digitaal #41

door Bert Laeyendecker

1.       Introductie nieuwe en anders gezinde paus

Al op de avond van zijn verkiezing tot paus maakte Jorge Maria Bergoglio duidelijk dat hij ‘anders’ was dan zijn voorgangers. Dat bleek voorlopig alleen uit zijn pretentieloze, haast informele presentatie op het balkon. Maar voor ingevoerden in het Vaticaan lag daarin meer besloten; daarover straks. Bij veranderingsgezinde katholieken werd dan ook de hoop gewekt dat deze paus de kerk nieuwe impulsen zou kunnen geven om een eind te maken aan het bloedeloze, conservatieve en zelfs reactionaire bewind. Al jaren lagen er zeer hete hangijzers: de positie van gescheiden en opnieuw gehuwde katholieken, vrouwen en ambt, het verplichte celibaat voor priesters, de dictatoriale organisatiestructuur en de rijkdom en levensstijl van hoge geestelijken in het Vaticaan en diverse bisschoppelijke paleizen.

Na ruim drie jaar wordt zijn optreden nog steeds bewonderd, alleen niet door conservatieven. Maar er zijn ook stemmen, en misschien niet eens zo weinig, waarin teleurstelling doorklinkt. Aan de grote vraagstukken is immers nog weinig gedaan. De synode over huwelijk en gezin gaf wel een verschuiving in aantal ten gunste van de voorstanders van een opener en toleranter beleid te zien gegeven. Maar die was onvoldoende voor duidelijke veranderingen, de celibaatsplicht wordt op brede schaal genegeerd maar staat officieel nog steeds overeind (hoewel een kerkelijke en geen goddelijke wet). Voor vrouw en ambt is nu een commissie ingesteld die de kwestie van de ‘vrouwelijke diaken’ moet bestuderen maar een commissie kan ook het graf van een probleem zijn. Ook wordt gezegd dat de paus weliswaar relativerende uitspraken doet – “wie ben ik om te oordelen” – maar dat de curie gewoon haar eigen traditionele gang gaat.

Dat lijkt mij wat te snel geoordeeld,hoe begrijpelijk ook na vijftig jaar kerkelijke politiek die een einde maakte aan het optimisme van Vaticanum II (1962-1965). Te snel, omdat er in die uitspraken onvoldoende rekening mee wordt gehouden dat ook dit ‘opvallende type’ paus geconfronteerd wordt met een historisch gegroeide en strategisch zeer effectief versterkte en verdedigde organisatiestructuur. Bovendien kan een paus (de opperherder) onmogelijk alle gangen en acties van zijn ondergeschikten bewaken en reguleren en is hij in de uitvoering van zijn beleid afhankelijk van hun medewerking.

In het volgende wil ik de kansen en belemmeringen van paus Franciscus wat nader bezien. Daartoe begin ik bij drie beheersingsstrategieën zoals die met name vanaf de tweede helft van de 19e eeuw (zij bestonden al veel langer) werden toegepast en illustreer dat met het beleid van de pausen die sinds die tijd leiding hebben gegeven aan de kerk, tot aan de keuze van Franciscus. Daarna ga ik in op de positie van de huidige paus, de problemen die hij ontmoet en de wijze waarop hij daarmee lijkt om te gaan.

 

2.       Drie beheersingsstrategieën

Een organisatiecultuur kan worden opgevat als een complex van fundamentele veronderstellingen en strategieën die een groep heeft uitgevonden, ontdekt of ontwikkeld in de omgang met problemen van externe aanpassing en interne integratie en die effectief zijn geble­ken om als juist te worden aanvaard en te worden doorgegeven aan nieuwe leden.

Dat begrip is goed toepasbaar op de ontwikkeling van de R.K. Kerk. In deze twintig eeuwen bestaande organisatie ligt aan het ontstaan van haar specifieke organisatiecultuur geen vooropgezet plan ten grondslag. Zij was in het verre verleden eerder het resultaat van het zoeken naar een oplossing voor problemen waarmee de christenen werden geconfronteerd. Vrijwel elke organisatie moet namelijk antwoord geven op vragen als: hoe moeten de interne (machts)verhoudin­gen worden geregeld; hoe gaan we om met de zich steeds wijzigende maatschappelijke context (“de wereld”); hoe handhaven we onze ‘identiteit’ en hoe breiden we zo mogelijk onze invloed uit. Het ligt voor de hand dat oplossingen die effectief zijn gebleken, in bewust toegepaste strategieën worden omgezet. Dat gebeurde ook in de kerk ten tijde van de grote crises die zich in haar geschiedenis voordeden. Die voorgeschiedenis moet hier buiten beschouwing blijven. Daarvan moeten vooral de Gregoriaanse hervorming in de 11e eeuw genoemd worden die leidde tot de ultieme machtspositie van de kerk in de 12e en 13e eeuw en natuurlijk ook het Concilie van Trente in de 16e eeuw dat de Contrareformatie inluidde.

Hoe boeiend ook, ik begin in de tweede helft 19e eeuw toen de kerk sterk de druk van concurrerende zinsystemen begon te voelen en in reactie daarop planmatig en systematisch drie strategieën ging inzetten: (a) centralisering, hiërarchisering en disciplinering, (b) traditionalisering en (c) de (mythische) charismatisering van de paus als hoogste leider[1].

 

Centralisering, hiërarchisering en disciplinering

De centralisering was de keerzijde van de opmars van het ultramontanisme: de wending naar het centrum Rome die o.a. voortkwam uit het verlies aan politieke invloed in de lokale bisdommen en de toenemende druk van alternatieve betekenissystemen. Politiek en moreel houvast moest steeds meer in het centrum van de kerk gevonden worden. Daaraan werkte het Vaticaan graag mee. Het pauselijk gezag werd versterkt toen tijdens het Eerste Vaticaans Concilie (1870/71) niet alleen de onfeilbaarheid van de paus (als het officiële uitspraken over geloof en zeden betreft), als dogma werd geformuleerd maar meer nog door de dogmatische vastlegging dat de paus de hoogste en alomvattende jurisdictiemacht bezit. Daarmee kwam alle macht in één hand. Het eerste was hoogst omstreden[2], het tweede wekte helaas weinig opzien maar “schuf die ‘kaplanokratie’ und machte im Gegensatz zum Mittelalter den Bischof un Pfarrer zu einem einfachen Beamten der kurialen Zentralgewalt”[3]. In de documenten van Vaticanum I wordt aan de bisschoppen dan ook nauwelijks aandacht besteed.

Zij werden voortaan door de paus benoemd waarbij conformisme als criterium hoog scoorde. De hoogste leiding van de religieuze orden werd in Rome gevestigd. De kerkprovincies, bestaande uit de lokale bisdommen van een land werden ‘gecontroleerd’ door de nuntii en ook de rol van de pauselijke legaten werd versterkt. Elke vijf jaar moesten de bisschoppen naar Rome komen (visitatio ad limina). Bisschoppen op hun beurt dienden de parochies te visiteren en seminaries voor een correcte scholing op te richten[4]. Deze regelingen leidden ook tot een opbloei van de Vaticaanse bureaucratie waardoor een aantal congregaties (ministeries) zich ook geleidelijk wist te verzelfstandigen.

In deze structuur waren en zijn de leken (de niet-gewijden) tot volledige onderdanigheid veroordeeld: Zij moe­ten weliswaar in hun eigen milieu de boodschap van de kerk uitdragen maar dan alleen onder de onbetwiste leiding van de hiërarchie. Aldus Pius X. “De kerk is van nature een ongelijke gemeenschap; zij omvat twee categorieën van personen, de herders en de kudden. Alleen de hiërarchie zet aan tot handelen en geeft leiding … wat de menigte betreft: het is haar plicht te aanvaarden dat zij geleid worden en in onderwor­penheid de beve­len op te volgen van degenen die haar leiden”[5].

 

Traditionalisering

Daaronder valt de bescherming van de orthodoxe leer, het vasthouden aan en verdediging van de geloofstraditie. Dat gebeurde door onderricht (catechismus) en de veroordeling van wat met de leer in strijd werd geacht. Het bekendste voorbeeld is de Syllabus errorum van Pius IX (1864)[6] waarin vrijwel alle moderne en afwijkende opvatting werden veroordeeld.

Voorts de disciplinering van de ambtsdragers, opdat zij geheel volgens de romeinse regels zouden leven, de strikte naleving van het kerkelijk recht en de opbouw van een beschermend huis ofwel het ”op kunstmatige wijze een milieu scheppen waarin het bovennatuurlijk leven zich onbelemmerd zou kunnen ontplooien” zoals een functionaris het ooit noemde. Dat impliceert de vorming van een netwerk van parochiële verbanden, katholieke scholen, devotionele verenigingen met als schoolvoorbeeld in Nederland (en elders) de verzuiling.

Tenslotte kan ook de stimulering van de volksreligiositeit, de “Politics of piety” (McSweeney) of “Kalkulierte Verzau­berung der Welt” (Ebertz) daartoe gerekend worden. Deze was gericht op de emotionele binding van de leden, mede als tegenwicht voor de invloed van kritische intellectuelen. Vooral de Mariaverering nam een hoge vlucht en leverde zelfs in 1854 een nieuw dogma op: de Onbevlekte Ontvangenis van Maria[7]. Het regelmatig bidden van de rozenkrans en de Meimaandoefeningen werden erg populair. Bedevaarten naar heilige plaatsen werden gestimuleerd en de heiligverklaringen namen in aantal toe. Die dienden ook als voorbeelden van een katholieke levenshouding.

 

De charismatische profilering van de paus

Hierdoor wordt de paus gepresenteerd als de bijzondere bij uitstek. “Niet een soeverein onder andere soevereinen maar iets volkomen eigensoortigs, ontheven aan de denk- en handelingscategorieën van de politiek[8]. Daartoe dienden ook de luisterrijke presentaties van de paus bij belangrijke gebeurtenissen in Rome waar vele duizenden zich verheugden in de andere Christus. Dat laatste is geen overdrijving, als men sommige uitspraken over de paus leest. Een duidelijk voorbeeld: in de tijd waarin de paus de gevangene van het Vaticaan was “sterft Pius IX met Christus dagelijks aan het kruis”… Er ist es der die Welt aufrecht hält und verherrlicht. Ohne den Stellvertreter des Lichts und die Liebe würde die Welt im Augenblick aufhören; alles wäre vorbei”[9]. Deze charismatisering is het emotionele sluitstuk van de centralisering. Hij is dé aangewezene voor het absolute gezag.

Tegen deze achtergrond wordt de stelling van Max Weber begrijpelijk dat “Eine voll entwickelte kirchliche Hierarchie vollends met festen Dogmabestand und, vor allem durchgebildeten Erziehungssystem (ist) nicht zu entwurzeln”[10]. De gang van zaken in de eerste decennia van de 20e eeuw leek hem gelijk te geven.

 

3.       De tijd tot aan Vaticanum II

In de 90 jaar tussen Vaticanum I en Vaticanum II kwam deze “lijn van de R.K. Kerk” pregnant tot uiting. Maar ook de ontwikkelingen in de wetenschap lieten denkers binnen de kerk uiteraard niet onberoerd. Hier zijn vooral de tekstkritiek en de historisering van begrippen en theorieën van belang.

De tekstkritiek werd al in de 17e eeuw op de bijbel gericht (Spinoza, Richard Simon). De implicaties waren vérstrekkend. Zij doorbrak het eeuwenoude taboe dat de Bijbel vrijwaarde voor benaderingen die niet door de kerken waren gelegitimeerd en tastten dus ook het gezag van kerkelijke leiders aan. Dogma’s werden achtergesteld bij de feitelijke betekenis van de tekst. De openbaring, neergelegd in de kerkelijke prediking, moest wijken voor de rationele tekstanalyse en door de historisering kwam de betekenis van theologische begrippen op losse schroeven te staan.

De ‘wereld’ werd steeds bedreigender. Daartegen waren reeds op het Concilie van Trente maatregelen getroffen toen twee nieuwe bestuursafdelingen (congregaties) werden opgericht, de Congregatio Romanae et Universalis Inquisitionis, in 1908 omgedoopt in de Congregatie van het H. Officie[11] en de Congregatie voor de Index, beide gericht tegen leerstellige dissidenten. Hun methoden van ‘policing the faith’ (Ashworth) bleken effectief. De katholieke theologen en andere geleerden kregen weinig ruimte maar tot in de eerste helft van de 19e eeuw werden de zaken niet op de spits gedreven. Rond het midden van die eeuw werd echter de traditionele objectivistische benadering duidelijker tegenover de nieuwe historiserende gesteld en met kracht doorgevoerd[12]. De ‘dwalingen’ verschenen in de Syllabus Errorum en werden op Vaticanum I nog eens bevestigd.

De grote strijd werd geleverd rond het zogenaamde Modernisme. De kern daarvan was nu precies de principiële aanvaarding van de wetenschappelijke tekstkritiek en de historiserende benadering van de geloofstraditie. Er volgde een meedogenloze reactie, het integralisme. Reeds de toch relatief open opvolger van Pius IX, Leo XIII, had zich in zijn encycliek Providentissimus Deus (1893) krachtig tegen de kritische benadering van de H. Schrift gekeerd, de neoscholastiek voor het kerkelijk onderwijs verplicht gesteld en in 1902 de Bijbelcommissie opgericht om orde op zaken te stellen en te houden. Hij werd opgevolgd door de vrome Pius X, die zich ontpopte als een eerste klas ketterjager en een beslissend offensief opende met zijn encycliek Pascendi van 1908 en (in 1910) de verplichting voor alle priesters (ook subdiakens en diakens) een Antimodernisten eed[13] af te leggen. Dit luidde een integralistische, ongeremde ketterjacht in. Er ontstond een netwerk van verklikkers, gestimuleerd en georganiseerd door het ”Sodalitium Pianum. Het Modernisme werd vrijwel uitgeroeid maar wel ten koste van diepe trauma’s[14].

Deze wijze van optreden lokte veel kritische reacties uit, ook van bisschoppen. Toen Pius X in 1914 opgevolgd werd door Benedictus XV maakte deze onmiddellijk een eind aan deze stuitende periode. Het offensief was echter succesvol geweest. Zelfs relatief gematigde pogingen om moderne wetenschappelijke inzichten en methoden binnen het kerkelijk theologisch denken ingang te doen vinden, werden voor minstens een halve eeuw geblokkeerd. Maar zij waren niet te stuiten.

 

4.       Het tweede Vaticaans Concilie (1962-1965)

Tot aan WOII was het op het kerkelijk front betrekkelijk rustig; er was zelfs sprake van een verlangen naar verdieping. De oriëntatie op de Bijbel werd sterker en men kreeg meer oog voor een noodzakelijke herbronning op de traditie. In de liturgische beweging werd een actieve(re?) deelname van de gelovigen bepleit en probeerde men gelovigen gevoeliger te maken voor de symboliek in de liturgie[15]. Maar al voor WOII werden er onrustbarende ontwikkelingen voor de kerk gesignaleerd, met name een stijgend aantal kerkverlatingen. Tijdens en na de oorlog werden deze symptomen van onbehagen en onrust duidelijker zichtbaar. Zij wezen op de groeiende kloof tussen kerkelijke prediking en maatschappelijke veranderingen. De Parijse kardinaal Suhard schreef beroemde vastenbrieven als Opbloei of verval der kerk en De priester onder de mensen waarmee hij het initiatief nam tot de ´priester-arbeider die weinig leek op het traditionele priestertype. In Nederland verscheen in 1946 Onrust in de zielzorg waarin nogal wat pastorale problemen op tafel kwamen. Ook drongen nieuwe filosofische en wetenschappelijke, ook theologische (Nouvelle Theologie) ontwikkelingen zich steeds sterker op.

In 1951 probeerde Pius XII het getij te keren met de encycliek Humani Generis die nu nog slechts met verbazing gelezen kan worden. Maar verboden en waarschuwingen kregen de overhand, de priesterarbeiders verboden, boeken op de index gezet en omgang met niet-katholieken afgeraden. Dat laatste klinkt ook duidelijk door in het bisschoppelijk mandement van 1954[16]. Midden jaren vijftig werden de Nederlandse theologische opleidingen gevisiteerd door het H. Officie wat voor sommigen tot beroepsverboden en verbanning naar Rome leidde.

Maar het inzicht brak door dat met repressie niet kon worden volstaan, er was behoefte aan een fundamentele bezinning op leer en leven, ook bij conservatieven. Al in 1948 werd door de kardinalen Ruffini en Ottaviani bij Pius XII aangedrongen om een Concilie te houden. Beide waren van onvervalst conservatieve snit en hun praktische voorstellen waren navenant: tegenover de dwalingen de klassieke leer nog eens verhelderen, het kerkelijk wetboek vernieuwen en nieuwe richtlijnen voor de tucht uitvaardigen. Pius XII schrok voor de onderneming terug maar niet Johannes XXIII, die haar in 1958 opvolgde[17]. Hij koos simpelweg voor vernieuwing (aggiornamento) en openheid naar de wereld. Na die aankondiging droeg het hoofd van het protocol, Mgr. Igino Cardinale, alvast drie thema’s aan die de kardinalen Ruffini en Ottaviani (en vele anderen) als vloeken in de kerk moeten hebben beschouwd: het priestercelibaat (dat Igino niet essentieel voor het priesterambt vond (sic L.), liturgische veranderingen en oecumene.

Het Tweede Vaticaans Concilie was een inhaalmanoeuvre, “de intocht van de Franse Revolutie in de kerk” zei een van de progressieve hoofdfiguren, kardinaal Suenens. Het moest hete hangijzers aanpakken en deed dat ook. De belangrijkste waren toen: de relatie tussen paus en bisschoppen, de openheid t.o.v. de wereld en de plaats van de leken binnen het bestel.

Het werd een hard gevecht. De uiteindelijke documenten weerspiegelen compromissen die een verbindende uitleg bemoeilijken. Soms worden alleen passages geciteerd die citaten uit Vaticanum I zijn. Er waren vele onverkwikkelijke manoeuvres, vooral van de kant van de Curie die haar macht be­dreigd zag. Dat leidde tot duidelijke crisismomenten, m.b.t. de machtsverdeling tussen paus en bisschoppen en de godsdienstvrijheid. Ook verbood Paulus VI, die Johannes in 1963 was opgevolgd, een discussie over het celibaat.

Wat de relatie van paus en bisschoppen aangaat werd het sleutelwoord ‘collegialiteit’ gemunt (dat ook tussen bisschoppen en priesters en tussen gewijde ambtsdragers en leken gelding zou moeten hebben), dus onderling overleg i.p.v. decreten van bovenaf. Te effectueren in resp. bisschoppensynodes. priesterraden en diocesane raden. Dit alles impliceerde ook een gro­tere bewegingsvrijheid van de lokale kerken (bisdommen)

De leken, behorende tot het “Volk Gods” kreeg voorrang op de hiërarchie, niet zij dienden dienstbaar te zijn aan de hiërarchie maar juist omgekeerd. De authentieke leer moest voortaan worden uitgelegd in het licht van de onderzoeksmethoden en de taal van het moderne denken. Daarover werd zo fel gevochten dat het ontwerp verworpen dreigde te worden maar Paulus VI greep in en noemde het zelfs de kroon op het werk van het Concilie. De autonomie van de wetenschappen werd erkend en “het licht van de openbaring moest verbonden worden met de menselijke ervaringswereld”. Dus van decreet naar dialoog.

Deze voornemens sloten goed aan bij al langer zichtbare tendenties maar vormden tevens een startschot voor nieuwe initiatieven en han­delingen die niet waren bedoeld maar door sommigen wel waren voorzien en ge­vreesd, met name door de conservatieven. Te weten: een groeiend zelfbewustzijn van de leken in de kerk en het initiatief in een aantal landen, o.a. Nederland, om ‘thuis’ de resultaten van Vaticaan II in con­creet beleid om te zetten en daarbij verder te gaan dan in Rome was afgesproken.

 

5.       Restauratie

Het viel te verwachten dat het traditionele bestuursapparaat zou reageren met pogingen tot restauratie. Onder de wat aarzelende Pau­lus VI viel dat nog mee[18] Maar met de komst van Johannes Paulus II in 1978 werd de oude lijn krachtig hernomen. Ik geef daar­van een aantal indicaties en volg daarbij de eerder geschetste indeling in de drie strategieën.

“De structuur van bevel en gehoorzaamheid” (Böckenförde) werd steeds meer versterkt en aangescherpt. De bisschoppelijke synoden hebben nooit de status gekregen die op het Concilie was voorzien. Het bleven romeins gedirigeerde bijeenkomsten waarin de bisschoppen, na thuiskomst, konden lezen wat ze geacht werden te hebben beslo­ten. Hun lokale autonomie werd krachtig aan banden gelegd door een sinds 1987 vereiste eed van trouw, die de bisschoppen tot pure uitvoerders van Romeins beleid reduceert in een mate die in de zakenwereld geen enkele filiaalchef zou accepteren[19].

De onfeilbaarheidsprerogatieven van de paus werden uitgebreid. Onherroepelijke instemming van de gelovigen is vereist met uitspraken over geloof en zeden die als zo­danig niet in de openbaring te vinden zijn. Ook deed de paus uitspraken in kracht van de onfeilbaarheid van het bisschoppencollege zonder dat dit er in was gekend. Zo noemde hij de uitsluiting van vrouwen uit het ambt “definitief” en sinds 1997 moesten ook de uitspraken over de geboorteregeling van zijn voorganger als definitief en onveran­der­lijk worden beschouwd.

Een beroep op gewetensvrijheid werd beantwoord met de stelling dat het geweten in overeenstemming moet zijn met de objectieve normen en die worden door het leergezag vastgesteld. Discussiëren over thema’s waarover de paus bindende uitspraken heeft gedaan, werd een strafbare daad. Dat geldt zelfs voor een verzoek aan de paus om die thema’s op een agenda te zetten. Sinds 1989 werd ook van priesters, diakens en hoogleraren in de theologie een eed van trouw gevraagd. In de anti-modernisten eed, werden geloofspunten gespecificeerd, in de nieuwe eed geldt alleen gehoorzaamheid aan het leergezag zon­der nadere specificatie, dus in feite onbeperkt.

Johannes XXIII wilde minder veroordelingen in leerstellige kwesties. Onder JP II is dat weer geheel veranderd en erger geworden dan het onder Pius XII was. Een fors aantal theologen is aangeklaagd en/of veroor­deeld, en hun leerbevoegdheid is ontnomen. De volksreligiositeit werd opnieuw sterk gestimuleerd. JP II hechtte zeer sterk aan de Ma­riaverering; propageerde ook het rozenkransgebed. Hij heeft meer heilig- en zaligver­kla­ringen uitgesproken dan al zijn voorgangers op dit terrein. Ook heeft hij geprobeerd de aflaten nieuw leven in te blazen.

Johannes XXIII werd als een charismaticus beschouwd. Hetzelfde geldt voor Johannes Paulus II, maar die stond veel meer aan kritiek bloot, omdat het voor sommigen (velen?), in tegenstelling tot Johannes XXIII een bewust nagestreefde indruk maakte[20]. Op de vraag of een paus met een dergelijk lichamelijk en pijnlijk lichamelijk verval wel aan moet blijven, werd in traditionele stijl geantwoord dat “ook Christus niet van zijn kruis kwam”..

Het is echter opmerkelijk dat Johannes Paulus II zijn repressie binnen de kerk combineerde met een verassende openheid naar “andere godsdiensten”. Daarin was hij een bruggenbouwer terwijl binnen de kerk de tegenstellingen door zijn toedoen steeds scherper werden. Hij heeft als eerste paus een moskee, een synagoge en een Lutherse kerk bezocht, als eerste paus bij de Klaagmuur vergeving gevraagd voor wat de christenen de joden hadden aangedaan en met de christen-orthodoxen gezamenlijk de Eucharistie gevierd. Hij heeft ook vergeving gevraagd voor de zonden van de kruistochten, de inquisitie en de godsdienstoorlogen, voor de deelname van katholieken aan de genocide op de joden, voor de gedwongen christianiseren van Zuid-Amerika en voor de katholieke schuld aan de kerksplitsing bij de Reformatie. Dat alles was recht tegen het zere been van de curie en staat bekend als hét grote conflict van Paus Johannes Paulus II met die curie. Daarin speelde mogelijk mee dat hij al direct begonnen was het bestuursapparaat te internationaliseren en zodoende de Italiaanse dominantie in het conclaaf te verminderen. Gedurende zijn lange pontificaat daalde het aantal stemgerechtigde Italiaanse kardinalen van 23,4 naar 17,3 %[21]. Dat verminderde de kans op een stembepalend machtsblok.

Het viel niet te verwachten dat het beleid van Paus Benedictus XVI sterk van dat van zijn voorganger zou afwijken. Hij was tenslotte als kardinaal Josef Ratzinger van 1981 tot aan de dood van Johannes Paulus II in 2005 Prefect van de Congregatie van de Geloofsleer, President van de Pauselijke Bijbelcommissie en van de Internationale Theologencommissie geweest. Als zodanig voerde hij een spijkerhard beleid (de pantserkardinaal) ter bewaking van de geloofsleer zoals hij die zag. De bevrijdingstheologie kon bij hem geen genade en hij liet zich vele malen scherp uit over het relativisme tot zelfs in de toespraak bij de uitvaart van zijn voorganger toe.

Ook zijn benoemingspolitiek kwam neer op het aanstellen van conservatieve gezagsdragers. Veel charisma bezat hij niet; hij maakte indruk als geleerd theoloog maar was zeer dogmatisch, had geen pastorale ervaring en stond ver van de alledaagse levenspraktijk. Ook was hij geen bestuurder, zoals hij later zelf toegaf. Gedurende zijn pontificaat werd hij geconfronteerd met een van de zwaarste problemen van de kerk, het seksueel misbruik waaronder hij zeer geleden heeft maar waartegen hij wel maatregelen wist te nemen al is het mogelijk een reden geweest om zijn ambt neer te leggen.

Maar in twee belangrijke opzichten ging hij terug achter zijn voorganger en zelfs achter Vaticanum II. Nog als kardinaal had hij in 2000 de verklaring Dominus Jesus gepubliceerd, waarin hij de uniciteit van de RK Kerk beklemtoonde en de andere christelijke kerken tot deelkerken reduceerde of zelfs weigerde ze ‘kerken’ te noemen[22]. Daarmee torpedeerde hij de officiële toenadering tot de Lutheranen. In 1999 was door beide kerken een gemeenschappelijke verklaring over de rechtvaardigingsleer ondertekend en dat zou in 2000 in Rome gevierd worden. Maar na Dominus Jesus verklaarde het hoofd van de Lutherse Wereldbond Christian Krause niet aan die viering te zullen deelnemen. Hij rechtvaardigde dat in een interview met Englisch: “Kardinaal Kasper had toegezegd dat wij op gelijk niveau zouden onderhandelen, en dan komt Joseph Ratzinger en noemt ons een ‘tweede klas kerk’. Dat kunnen we niet nemen”[23]. De naam Kasper zal hier nog vaker vallen.

In tegenstelling tot Johannes Paulus II was Benedictus sterk gekant tegen ‘mea culpa’s. Dat werd pijnlijk duidelijk bij zijn bezoek aan Zuid-Amerika in 2007, op de 5e bijeenkomst van Celam[24] in Parecida. In zijn openingstoespraak stelde hij dat de Latijns-Amerikaanse landen in hun religies in feite naar het licht van hun verlosser Christus hadden gezocht en dat de christelijke verkondiging nooit vervreemding van de precolumbiaanse culturen had bewerkstelligd. Dat is al kras, maar nog erger was dat hij zweeg over de ontelbare slachtoffers van geweld en meegebrachte ziekten. Er kwam geen ‘mea culpa’. De reacties in Zuid-Amerika (en elders) varieerden van teleurstelling tot regelrechte woede. Onder de teleurgestelden was de algemene rapporteur van de Conferentie, kardinaal Bergoglio[25].

 

6.       De positie van Paus Franciscus

Paus en curie haten elkaar

In een van de interviews die de vaticanist Andreas Englisch[26] in het Vaticaan had, werd hem verteld dat paus Franciscus en de curie elkaar haten. Nu was de relatie tussen Bergoglio en de curie al lang voordien slecht. De curie beschouwde hem als een communist, achtte hem theologisch ver onder de maat en ging bij belangrijke benoemingen, bijvoorbeeld rectoren van universiteiten, buiten hem als aartsbisschop om. Zij stond hem maar heel moeilijk afspraken toe. Hij was dan ook betrokken bij de Celam, de organisatie van alle Latijn-Amerikaanse bisschoppen die al een moeilijke relatie met het Vaticaan had. In 1955 te Rio de Janeiro opgericht besloot zij op de conferentie te Medellin de zogeheten basisgemeenschappen en de bevrijdingstheologie te steunen. Dat ging het Vaticaan veel te ver maar onder Trujillo als secretaris generaal kregen de conservatieven weer de overhand. In 1979 bekende een stevige progressieve factie zich tot de ‘kerk der armen’. Die trof echter Johannes Paulus II en Joseph Ratzinger op haar weg. De eerste bekritiseerde op zijn reis naar Nicaragua de basisgemeenschappen en in 1984 werd het marxisme in de bevrijdingstheologie veroordeeld.

Bergoglio was echter een overtuigd aanhanger met uitzondering van eventueel geweld en bovendien een vurig propagandist van een ‘kerk der armen’. Hij gaf zelf het voorbeeld in zijn eenvoudige appartement, waar hij voor zichzelf zorgde en frequent arme wijken bezocht. Als ‘bisschop van de armen’ ergerde hij zich ook aan de luxe en meer nog aan de arrogantie van de westerse kerk die hij in Parecida in de toespraak van Benedictus had beluisterd: wij hebben u datgene gebracht waar u altijd al naar verlangde. Zijn levenswijze vormde ook een pijnlijk contrast met die van veel kerkelijke leiders[27].

Hij wist dus heel goed te midden van wie hij in 2013 terecht kwam en maakte ook zijn eigen positie direct duidelijk. Bij zijn presentatie op het balkon stonden niet, zoals gebruikelijk de kardinaal-vicaris van Rome en het hoofd ceremonieën naast hem maar kardinaal Hummes. Dat was een oud-voorzitter van het Celam en voorstander van de bevrijdingstheologie die in 2006 benoemd was tot hoofd van de Congregatie voor de clerus. Toen hij voor de acceptatie daarvan op weg was naar Rome, zei hij in een interview zich een priesterschap zonder celibaat wel te kunnen voorstellen. Bij aankomst werd hij al op het vliegveld direct naar Benedictus gedirigeerd die hem tot ondertekening van een lofzang op het celibaat dwong. Voor de curie had Hummes hiermee afgedaan. Nu stond hij naast de nieuwe paus.

Veel confronterender was Franciscus echter bij zijn eerste Angelusgebed, al zal dat vele toehoorders niet eens opgevallen zijn. Maar de Curie moet het direct begrepen hebben. In zijn daarbij behorende toespraak zei hij: “Dezer dagen las ik een boek van kardinaal Kasper, een geweldig en goed theoloog, over de barmhartigheid. Dit boek heeft mij zeer goed gedaan”[28].

 

Een ander kerkbeeld

Fundamenteel tegengestelde kerkbeelden

Dat was niet zomaar een opmerking over een boek maar een theologische positiekeuze voor de grootste tegenstander van de kerkopvatting van Benedictus. Beiden konden elkaar al sinds 1969 niet lijden en dat is nooit meer goed gekomen hoewel zij naar Vaticaans gebruik altijd vriendelijk met en over elkaar zullen spreken. In dat jaar had Kasper de kerkopvatting van Ratzinger, zoals deze in zijn Einführung in das Christentum had neergelegd, sterk bekritiseerd. Ik kom daar zo op terug. De breuk werd in 1993 verdiept door een publicatie die Kasper samen met de bisschoppen Karl Lehman en Oscar Saier schreef: Zur Zur seelsorgerischen Begleitung von Menschen aus zerbrochenen Ehen, Geschiedenen und wiederverheiratenen Geschiedenen. Zij wilden geen algemene maatregelen, lees: verboden, maar een zodanige opstelling dat rekening gehouden wordt met de concrete situaties waarin sprake kan zijn van ‘schuldeloze’ omstandigheden. Voor Ratzinger, toen nog prefect van de Congregatie van de geloofsleer was dat simpelweg ‘niet-katholiek’.

Dat Kasper toch in het Vaticaan terecht kwam, dankte hij aan Johannes Paulus II die hem waardeerde om zijn oecumenische openheid en benoemde tot secretaris van de Pauselijke Raad ter Bevordering van de Eenheid van de Christenen. In 2001 werd hij zelfs kardinaal. Maar de verhouding van Ratzinger en Kasper bleef slecht, zeker nadat Kasper Dominus Jesus, alleen al in stijl en toon, beledigend voor protestanten had genoemd. Het door Franciscus geprezen boek zal die niet verbeterd hebben. De daarin beklemtoonde barmhartigheid stond namelijk in schril contrast met de praktijk van Ratzinger als prefect van de Congregatie van de geloofsleer. Ter illustratie citeer ik een van haar spraakmakende slachtoffers, de Franciscaanse theoloog Leonardo Boff, een verdediger van de bevrijdingstheologie.

“Ik aanvaardde in 1985 de tekst waarin verscheidene van mijn meningen werden veroordeeld. En toen werd mij – in strijd met het kerkelijk recht, want ik was in alles door de knieën gegaan – een periode van eerbiedig stilzwijgen opgelegd”. Hij werd ontslagen als redacteur van twee tijdschriften en uit de redactieraad van een uitgeverij gezet. De uitgeverij en alle daar uitgegeven tijdschriften werden onder censuur geplaatst. Boff zelf mocht voor onbepaalde tijd geen theologie meer doceren. Vandaar een bittere reactie na twintig jaar. “De macht van het leergezag is wreed en meedogenloos. Deze macht vergeet niets, vergeeft niets, en vordert voor alles een prijs. Om hun doel te bereiken – de kerkering van het theologisch intellect – nemen deze machten alle tijd die ze nodig hebben en maken ze gebruik van alle middelen die in hun kraam te pas komen. Ik voel me alsof ik voor een muur sta. Er zijn grenzen die men beter niet overschrijdt: de rechten, de waardigheid en de vrijheid van de menselijke persoon … Die hiërachische kerk heeft niet het monopolie op de waarden van evangelie. Naast de kerk bestaat er een gemeenschap van christenen…”[29]

De achtergrond van deze gespannen verhouding is een strijd om ‘kerkbeelden’. In zijn kritiek op Einführung in das Christentum noemde Kasper het kerkbeeld van de auteur platoons. Plato zag de wereld als een gebrekkige afschaduwing van een wereld van zuivere en perfecte ideeën. Volgens Ratzinger is er ook de idee van een zuivere en perfecte kerk, waaraan de aardse gestalte zo goed mogelijk moet beantwoorden. Wat niet klopt met de zuivere idee hoort er niet te zijn en moet dus ook bestreden worden. Concreet betekent dit dat Ratzinger/Benedictus aan een kleine, zuivere kerk de voorkeur geeft boven een grote waarin tal van mensen in zonde leven. Daarom acht hij de regels van de kerk ook absoluut verplichtend, wie ze schendt doet afbreuk aan het geheel. In het verlengde daarvan stelde een conservatieve functionaris dat regels het skelet van de kerk vormen; zij houden de kerk overeind, bepalen haar identiteit en moeten dus onaangetast blijven. De kerk is zo een gesloten burcht in een bedreigende wereld. Als die wordt geopend, slaat de twijfel toe.

Met dit kerkbeeld hangt ook zijn weerzin tegen het relativisme samen, de opvatting dat er buiten de (natuur)wetenschap in principe geen waarheid gevonden kan worden. Nu staat het begrip waarheid binnen de natuurwetenschap ook niet zo sterk, maar het is onmiskenbaar dat men in de huidige tijd liever over meningen dan over waarheden spreekt. Bovendien is volgens Benedictus de (geloof)waarheid in haar totaliteit alleen binnen de door het leergezag geleide kerk te vinden. Dat roept de vraag op die uitspraak ook tot die waarheid behoort.

Kasper daarentegen ziet de kerk als het werk van mensen die ook kunnen falen en waarvoor ook ruimte moet zijn. Maar hij komt dan ook wel uit de pastorale praktijk en pleit voor begrip voor persoonlijke situaties en pastorale zorg in plaats van veroordeling en bestraffing. Daarin past ook barmhartigheid. Voor Benedictus is dat echter “niet katholiek” en Kasper wordt in de curie zelfs een protestant genoemd. Uit interviews van Englisch blijkt ook dat conservatieven in de curie – en dat zijn er veel – ook Franciscus al als niet-katholiek zien. De kans dat Kasper met zijn kerkbeeld na de keuze van Ratzinger tot paus, binnen het Vaticaan nog voet aan de grond zou krijgen, was te verwaarlozen. Dat liep anders.

Aan deze fundamentele tegenstelling voegde Franciscus nog een stevig element toe, de kerk is een kerk der armen. Met armen had hij veel ervaring opgedaan in de favela’s van zijn bisdom door die regelmatig te bezoeken en zette zijn levensstijl door toen hij paus werd. Het pauselijk verblijf liet hij links liggen en hij vestigde zich in het Huis van de H. Martha dat geen beste reputatie heeft op het stuk van comfort, kamers en keuken.

 

Contrast met pausen Johannes Paulus II en Benedictus

Hoe groot in dat opzicht het contrast is met Johannes Paulus II, blijkt uit de ontmoeting die Englisch had met een jonge manager, een vertrouwde van Johannes Paulus II die net uit een privé-audiëntie kwam en er verward uitzag. “Der Papst hat mich richtiggehend heruntergeputzt, - sagte er.- Er war außer sich vor Zorn. Ich hab wohl einen riesigen Fehler gemacht. - Wieso, fragte ich.- Ich hab ihm nur gesagt, dass es ja gut und schön sei, Priester zu werden, dass man aber mit ein paar Vater Unser die Rechnung nicht bezahlen könne. Er war stocksauer und erklärte mir dass es nebensächlich sei, sich um die irdischen Dinge zu kümmern. Als ich entgegnete dass ja irgendwer das Geld verdienen müsse von dem die Priester lebten, hat er mich fix und fertig gemacht”. “Voor Karl Wojtyla”, zegt Englisch die daarover met hem een aantal gesprekken heeft gehad, “ging het uitsluitend om het gebed, het vermeerderen van schatten in de hemel en hij was ervan overtuigd dat sober levenden overal in de wereld zouden kunnen rondkomen. Bergoglio wist uit eigen ervaring dat dat niet waar was en dat het geen zin heeft de catechismus te verklaren als mensen niet weten hoe ze hun kinderen te eten kunnen geven … Johannes Paulus II verbond het thema armoede uitsluitend met spirituele armoede. Hij vreesde, dat gebeuren kon wat hij in Polen zag gebeuren: dat voor een tevreden samenleving die niet meer door gebrek en armoe bijeengehouden wordt, de katholieke kerk en het geloof aan God weinig betekenis hebben”[30].

Benedictus had meer oog voor het thema armoede en stelde dat in meerdere geschriften en boodschappen aan de orde. Maar ook hier is een verschil met Franciscus. De laatste is de armen ‘nabij’, bezoekt ze in hun slums, terwijl zijn voorganger het bij geschriften hield die door armen nooit worden gelezen. Het is tekenend dat dergelijke gebaren – in slums rondlopen, brood uitdelen, een aantal armen ontvangen – door zijn critici ­– als goedkope symboolpolitiek worden afgedaan. Soms moeten zij ook weinig hebben van die nabijheid.

Tekenend daarvoor is het volgende. Een groep kardinalen werd in een bus naar een gevangenis gebracht om gevangenen te bezoeken en met hen de eucharistie te vieren. Maar de organisatoren (van route en beveiliging) hadden er geen rekening mee gehouden dat de route vlak langs een slum aan de stadrand liep. De eminenties waren woedend daarmee geconfronteerd te worden en er is een verzoek naar de ‘stad Rome’ gegaan om de slum te verplaatsen, “te dicht bij het Vaticaan”. Dat was in 2007. In 2015 bezocht Franciscus op eigen initiatief een slum. “De bewoners kunnen het niet begrijpen. Als zij hem herkennen komen ze op hem af, omarmen hem en brengen hun kinderen om te laten zegenen … Op die morgen heb ik Jorge Maria Bergoglio ‘Ohne jede Anstrengung lächeln sehen’”[31]. Dat veranderde niets aan hun materiële situatie. Maar zij voelden zich gezien als mens, door de hoogste leider van de christenen.

De kloof tussen beide kerkbeelden is diep en tussen de mentaliteit en gedragingen van de aanhangers ook. Dan ligt de vraag voor de hand hoe een verandering mogelijk is. Een uitstapje naar de wetenschapsfilosofie is hier wellicht verhelderend. In zijn breed geprezen boek, The Structure of scientific Revolutions (1962) heeft Thomas Kuhn gesteld dat de wetenschap revoluties kent, waarmee hij doelde op de verandering van de fundamentele beschouwingswijze van een bepaald object (paradigma genoemd). Hetzelfde object, de kosmos, het zonnestelsel, de samenleving, het lichaam kan op een gegeven moment ineens geheel anders dan voorheen bezien worden. Dat is een gevolg van de constatering dat werken vanuit het bestaande paradigma problemen oplevert die onmogelijk binnen dat paradigma kunnen worden opgelost. Als iemand of sommigen dan een beschouwingswijze presenteren waarin dat wel mogelijk lijkt, kan er een revolutionaire paradigmaverandering plaatsvinden die tot nieuwe inzichten leidt en perspectieven opent. Kuhns klassieke voorbeeld was de overgang van het Ptolemeische paradigma naar het Copernicaanse: Niet de zon draait om de aarde maar de aarde om de zon. Het eerste was eeuwenlang vanzelfsprekend maar paste eenvoudig niet meer bij de nieuwe gegevens die door astronomisch onderzoek verkregen werden.

Kuhns boek heeft tot brede, ook constructieve discussies geleid die hier buiten beschouwing blijven. Op één punt van kritiek na. Een werkelijke revolutie in de zin van een markeerbare omslag in een korte periode vindt zelden plaats; eerder gaat het om het uitsterven van aanhangers van het oude paradigma – die vaak machtsposities bezitten – waardoor de vernieuwers steeds meer kansen krijgen. Dus een geleidelijk proces, dat bovendien lang kan duren. Ook binnen het Vaticaan wordt het paradigmabegrip gebruikt. Een geïnterviewde curiefunctionaris achtte een paradigmawisseling echter ‘verderfelijk’. Die zou leiden namelijk tot een ‘andere kerk’ en dat mag nooit gebeuren[32].

 

7.       Kansen en belemmeringen

Vaak wordt onderschat hoeveel tijd fundamentele veranderingen in een samenleving kosten, zoals de sociale wetgeving, de afschaffing van de slavernij of de emancipatie van de vrouw. Wat cultureel diep geworteld is, valt niet in enkele generaties te veranderen; daarvoor is "krachtig en geduldig boren in hard hout” nodig (Max Weber). Dat geldt ook, in mindere mate, voor mondiale organisaties. De R.K. Kerk is er zo een met ruim een miljard leden (de Europese Unie telt iets meer dan de helft) en een heel bijzondere, met diep gewortelde overtuigingen en normen en een scherpe machtsverdeling tussen de gewijde, hiërarchisch geordende elites en de niet gewijde rest. En nog sacraal gelegitimeerd ook.

Het draagvlak voor het oude kerkbeeld dat de kerk al eeuwen uitdraagt, heeft nu binnen de kerk als geheel echter al sterk aan draagkracht verloren. Mensen voelen zich binnen zo’n kerk niet meer thuis, verlaten die of melden zich bij andere kerkgenootschappen. In Latijns-Amerika, het continent van Franciscus, heeft bijvoorbeeld de gang naar Pinksterbewegingen een hoge vlucht genomen ten koste van de katholieke kerk. Wereldwijd zouden reeds 600 miljoen mensen tot de pinksterbewegingen behoren. Degenen die blijven, bijten zich vast in de traditie of leggen vele voorschriften en verboden – met name het seksuele leven betreffende, naast zich neer of doen beide. Zeer veel theologen hangen een kerkbeeld aan dat meer rekening houdt met de realiteit van het leven en de nieuwe ontwikkelingen. Dit proces heeft zo’n omvang aangenomen dat het niet valt in te zien hoe het nog gekeerd zou kunnen worden. Exegetische en theologische vragen zijn alleen nog met kunstgrepen met het dominante paradigma te verzoenen. Veroordelen is eenvoudiger. Maar de centrale leiding in Rome heeft het krachtig verdedigd en zal dat vooreerst ook blijven doen. Het is dan ook de vraag wat Franciscus in feite kan bewerkstelligen.

Dat is minder dan vaak wordt gedacht. Zelfs een absolute heerser is afhankelijk van medewerkers die relevante informatie aandragen, objectief advies kunnen geven en maatregelen (helpen) effectueren. Zij kunnen echter ook het tegengestelde doen. De wijze bijvoorbeeld waarop pausen binnen het Vaticaan werden afgeschermd van “detonerende stemmen” is een simpel voorbeeld van het blokkeren van de communicatiekanalen. Hij kan concrete maatregelen daartegen nemen maar het apparaat is zo complex dat hij het simpelweg niet allemaal kan overzien. Natuurlijk kan de paus kardinalen van hun functie ontheffen. Dat gebeurde recent ook met de extreem conservatieve, Amerikaanse kardinaal Burke die een betekenisloze baan kreeg en het ontslag van de machtige, overigens door velen in de curie incompetent geachte staatssecretaris Bertone – als vriend van Benedictus voorheen onkwetsbaar. Maar voor vervanging moet de paus putten uit (hopelijk capabele maar) veelal conservatieve kandidaten die voor het overgrote deel door zijn voorgangers benoemd zijn. En in het algemeen geldt dat ook een opperherder moet balanceren tussen conflicterende partijen in zijn apparaat.

Wel kan hij door zijn gedrag en uitspraken het zijne aan de erosie van het oude kerkbeeld bijdragen. Dat deed ook Johannes Paulus II al met zijn bezoeken aan ‘zusterkerken’ waarmee een soort ban gebroken werd. Ik denk echter dat Franciscus met zijn pleidooi voor o.a. tolerantie en barmhartigheid en te weigeren oordelen uit te spreken, de bestaande regels verzwakt en in ieder geval hun centrale positie relativeert: zij zijn niet beslissend. Er is heel wat meer nodig om van schuld te spreken dan vast te stellen dat het gedrag objectief met de regels in strijd is en te zeggen “dat is nu eenmaal verboden”. Franciscus heeft trouwens de al heel lang omstreden opvatting dat de R.K. Kerk de enige heilsweg is[33] maar door Benedictus toch werd geaccentueerd, feitelijk al gerelativeerd. Maar zijn gedrag stuit bij machtige mannen binnen de curie op heftige tegenstand.

 

Strijd in het Vaticaan

De vele observaties van de zeer goed ingevoerde Englisch en zijn interviews maken duidelijk dat het Vaticaan een adderkluwen genoemd kan worden waarin onder de schijn van vriendelijkheid reputaties en carrières worden gemaakt en gebroken. Achter de coulissen heerst “ein unglaubliches Hauen und Stechen”[34]. Het is ook moeilijker in het Vaticaan de waarheid te achterhalen, moeilijker dan bij een democratisch gekozen regering, schrijft hij. Wat functionarissen werkelijk denken, kon hij alleen achterhalen in gesprekken die puur privé en als het ware in het geheim werden gehouden. Conservatieven bleken gemakkelijker bereid hun gal te spuwen over deze theologische nitwit. Wat zij soms zeggen is niet alleen stuitend van toon maar ook verontrustend vanwege de denkwereld er achter[35].

Geconfronteerd met een ronduit vijandige curie lijkt de Paus weinig moeite te doen om daarin vrienden te maken. Zijn voor iedereen zichtbare levenswijze staat opvallend duidelijk in fel contrast met die van vele kardinalen en bisschoppen. Hij is toegankelijk voor iedereen in Huize St. Martha, ook voor de lagere regionen die bij hem, zoals iemand zei, over hun chefs kunnen komen klagen. Hij belt wie hij wil, gaat wanneer hij wil en naar wie hij wil en heeft alle kantoren van de curie bezocht en met het lagere personeel gesproken. En zijn mening steekt hij niet onder stoelen en banken.

Dat merkten de curiekardinalen in de Kersttoespraak van 2014, een ongehoorde strafpredikatie. Tot dan toe was het gebruik bij deze gebeurtenis over omstreden thema’s te zwijgen. Nu werd het “die erste verbale Vernichtungsschlag eines Papstes gegen seine Kurie seit Jahrhunderten”. Hij wilde daarin een “Katalog der Krankheiten der Kurie” aanbieden en begint met hun hoogmoed: zichzelf uitverkorenen achten die boven alles verheven zijn met een uiterst luxueuze levensstijl. Ook zegt hij wat iedereen in het Vaticaan weet, de curie is een verzameling ‘godloze’ bureaucraten “Mit Gott hat diese Verwaltung des Heiligen schon lange nichts mehr zu tun”. De curie lijdt ook aan spirituele Alzheimer: ze herinneren zich niets meer van persoonlijke ontmoetingen met God. Hun geldingszucht is onmiskenbaar en ze worden gekenmerkt door spirituele leegte die gemaskeerd wordt met academische titels. Ze hebben het contact met de echte mensen verloren. Die houden ze wel strenge regels voor maar nemen die zelf allang niet meer serieus; ze leiden parallelle levens. Bovendien zijn ze lafaards die anderen alleen achter hun rug kritiseren. Egoïsten die voornamelijk aan hun carrière denken en begerig zijn naar bezit. En er niet voor terugschrikken collega’s in de publiciteit af te maken om zelf meer macht te verwerven[36].

Velen binnen het Vaticaan vroegen zich af wat de paus bewogen kon hebben op deze wijze alle kardinalen publiekelijk te kapittelen. Englisch kreeg drie veronderstellingen te horen. Een ervan is hier al vermeld; het betrof het gedrag van kardinalen bij de slum. Hoewel dat vóór zijn pontificaat gebeurde, openbaarde het hem de aanwezigheid binnen het bestuur van wat hij hartgrondig haat. Het tweede is veel erger; er wordt binnen het Vaticaan door sommige conservatieven serieus gesproken over de noodzaak van een schisma, voortzetting van de reine kerk onder de nog levende maar afgetreden paus Benedictus en mogelijke excommunicatie van Franciscus. Ook de huidige prefect van de Congregatie van de Geloofsleer, Ludwig Müller, zei in 2015 dat hij een kerksplitsing vreesde als wijzigingen in de houding t.o.v. gescheidenen en opnieuw gehuwden zouden worden doorgezet. Zo’n excommunicatie lijkt me uitgesloten. Maar het feit dat dergelijke ideeën feitelijk circuleren in de nabijheid van de paus zelf, is tekenend voor de huidige bedorven – en riskante – sfeer in het Vaticaan. De derde veronderstelling betrof het probleem van de ‘Istituto per le Opere di Religione’, beter bekend als de Vaticaanse Bank.

 

Het bankschandaal

Toen de kerkelijke staat in 1870 gevallen was voelde de adel zich bedreigd. Hun bescherming was weggevallen en zij vreesden onteigening van hun landgoederen en de aantasting van hun rijkdom door belastingheffing. De uitweg was, hun kapitaal onder te brengen in het Vaticaan, waar Leo XIII al in 1887 een bank wenste die via fasen als Commissie van kardinalen voor vrome doelen en idem voor godsdienstige werken door Pius XII in 1942 in de huidige bank Istitito per le Opere die Religione (IOR) werd omgezet. Een belangrijk motief van de ‘inleggers’ (waaronder veel adel) was dat de roofzuchtige Italiaanse staat niet met hun rijkdom aan de haal mocht gaan.

Englisch schrijft bepaald niet de enige te zijn die weet heeft van de “ungeheuere Summe” van in feite zwart geld die in de bank voor de Italiaanse belasting verborgen worden gehouden. De adel zwijgt er ook niet over; zij beroemen er zich zelfs op hun privilege er cliënt van te zijn. Maar de bank bleek een broedplaats van schandalen, waar ik niet nader op inga, omdat die overal na te lezen zijn. Hier gaat het vrijwel allen om het optreden van Franciscus die als hoofd van het Vaticaan ook ineens een (hoogst omstreden) bank onder zijn hoede kreeg. Hoe zou hij als paus van de armen daarmee omgaan, vroegen betrokkenen zich af.

                Onder de Italiaanse pausen was er voor de bezitters geen reden tot onrust, die kwam wel toen Johannes Paulus II gekozen werd, een niet-Italiaan die geen enkele relatie had met de Italiaanse adel. Hij wist natuurlijk van de schandalen maar deed er niets aan. Hetzelfde geldt voor Benedictus die het probleem van de bank aan zijn staatssecretaris Bertone overliet, waarvan ook niets te vrezen viel. Beide pausen waren vriend van de adel. Wel benoemde Benedictus een nieuwe directeur na het fiasco met diens voorganger, bisschop Paul Marcinkus die (ook) een transporteur van zwart geld bleek te zijn.

                De onrust leefde sterk op na de keuze van Franciscus. Dat ontdekte Englisch toen hij door een romeinse prins werd uitgenodigd voor een bezoek. Die wilde weten wat de paus van plan was. De betekenis van die vraag bleef hem lang duister. De bedoeling er achter was echter te weten te komen of de paus “Italiaans” genoeg was – hij heeft Italiaanse familie – om de zaak met rust te laten. Dat hij geen Italiaan was, werd al in april 2013 (een maand na de keuze van Franciscus) gezegd door de chef van de Pauselijke Academie van Wetenschappen, Sorondo, opgegroeid in Buenos Aires. Hij voegde toe zeker te weten dat in het Vaticaan het geld van rijke Italianen werd witgewassen en ook dat hij onder druk was gezet om die uitspraken te herroepen en er verder over te zwijgen. Die druk kwam vanuit het staatssecretariaat dat jarenlang een politiek van zwijgen had gevoerd.

                Het is goed voorstelbaar dat Franciscus daarover zo woedend is geworden dat hij op ongehoorde wijze tegen de kardinalen tekeer ging. En hij liet het niet bij woorden. Hij reinigde de Augiasstal. Tot eind 1915 werden 4614 rekeningen gesloten, waarvan 2600 van lange termijn cliënten waren. 556 werden er gesloten omdat de bezitters helemaal geen rekening in het Vaticaan mochten hebben, 1460 cliënten vertrokken uit eigen beweging. Hij ontsloeg in 2014 de door Benedictus benoemde directeur en hief de Vaticaanse immuniteit voor de overtreders op. Voorheen hadden de pausen niet toegelaten dat de justitie hen arresteerde. Dat is afgelopen zoals meerdere hogere functionarissen aan den lijve hebben moeten ondervinden. In 2015 werd bovendien een rechtbank opgericht voor bisschoppen die seksueel misbruik hebben gedekt.

Hoe het verder zal gaan is onzeker. Voorlopig gaat de strijd gewoon door[37]. Franciscus blijkt echter een moedige en zelfs harde tegenstander te zijn van een apparaat dat zich een superieur elite waant maar waarin corruptie vrij baan heeft. Het wordt nog spannend, maar wat er al gebeurd is, opent perspectieven..

 

* Prof. dr. L. Laeyendecker is hoogleraar sociologie aan de Universiteit Leiden.



[1] Gebaseerd op M.N. Ebertz, Herrschaft in der Kirche. Hierarchie, Tradition und Charisma im 19. Jahrhundert, in: K. Gabriel und F.X. Kaufmann (Hgbs), in: Zur Soziologie des Katholizismus, Mainz 1980, 89-111

[2] Bijvoorbeeld stemden van de 45 amerikaanse bisschoppen er 15 voor, 4 tegen, 5 voor onder voorbehoud en trokken 21 zich terug vóór de stem­ming. https://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=816

[3] Max Weber, Wirtschaft und Gesellschaft, Köln 1964, 1047

[4] Cf. A. Krijnen, Kennen binnen coördinaten, Helmond 1987

[5] Gecit. bij R. Aubert, De kerk van de crisis van 1848 tot Vaticanum II, Geschiedenis van de Kerk, o.r.v. L.J. Rogier, R. Aubert & M.D. Knowles, Xa, Bussum 1974, 172

[6] https://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=816

[7] Wat inhoudt dat Maria bij haar conceptie in de schoot van Anna gevrijwaard bleef voor de erfzonde. Het wordt frequent verward met het dogma van de maagdelijkheid van Maria.

[8] J.A. Lorz, gecit. bij Ebertz o.c., 109).

[9] R. Zinnhobler, gecit bij Ebertz o.c.,109

[10] Weber o.c., 890

[11] En in 1965 in Congregatie voor de geloofsleer

[12] Schoof, T.M., Aggiornmento. De doorbraak van een nieuwe katholieke theologie, Baarn1968

[13] http://www.hetkatholiekegeloof.nl/sub/antimodernisteneed/

[14] Cf. L.J. Rogier, Op- en neergang van het integralisme, Archief voor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland,12 (1970)257-357

[15] Bijv. Romano Guardini, Vom Geist der Liturgie (1918); Vom heiligen Zeichen (1922)

[16] De katholiek in het openbare leven van deze tijd

[17] De progressief georiënteerde Kardinaal Montini, de latere Paulus VI, zei: “de heilige oude weet niet in wat voor wespennest hij zich steekt”.

[18] Al was hij verantwoordelijk voor de benoeming van twee conservatieve bischoppen (Simonis en Gijsen) die de zaken in Nederland op scherp zetten. Ook zijn encycliek Humanae Vitae over geboorteregeling viel buitengewoon slecht. Hij trok zich dat aan en heeft daarna geen encycliek meer geschreven.

[19] W. Böckenforde, Kirchenrechtliche Anmerkungen zur gegenwärtigen Lage in der römisch katholischen Kirche, Orientierung 62(1998)

[20] “War Johannes XXIII XXIII noch der representative Mensch innerhalb eines von ihm beherrschten traditionellen Ritus, so geht Johannes Paulus den Weg über den ritualisierten Menschen als Representanten hin zur zeremoniellen Selbstpresentation eines Individuums innerhalb der hergebrachte Ritus…Der Besuch des ‘heiligen Vaters’ wird zu einer Tournee, einer Mixtur aus Staatsbesuch und Celebrity-Show”, H-G. Soeffner, Die Ordnung der Rituale, Frankfurt/M 1992, 102-130

[21] A. Englisch, Der Kämpfer im Vatikan, München 2015, 111

[22] http://www.vatican.va/roman_curia/congregations/cfaith/documents/rc_con_cfaith_doc_20000806_dominus-iesus_en.html

[23] Englisch o.c. 79

[24] El Consejo Episcopal Latinoamericano.

[25] Van Benedictus vermeld ik nog zijn twee pijnlijke internationale uitglijders. De eerste was zijn toespraak in Auschwitz (1979) waar hij wel over het zwijgen van God maar niet over het zwijgen van de kerk sprak en waar hij zich een zoon van het volk noemde ” waarover een bende schurken met valse beloftes, met de voorspelling van welvaart en ook met terreur en inperking van macht gewonnen hebben, zodat ons volk als instrument van hun storm van vernietiging en overheersing gebruikt en misbruikt kon worden”. En de tweede in Regensburg (2006) waar hij waar hij de byzantijnse keizer Manuel II Paleologos (14e eeuw) citeert: “Laat mij dan zien wat Mohammed voor nieuws heeft gebracht, en je zult er een alleen maar iets slechts en onmenselijks vinden, zoals dit: dat hij voorgeschreven heeft, het geloof dat hij predikte met het zwaard te verbreiden". De paus citeerde alleen maar hij had beter moeten weten. Het is een interessante vraag of hij bij het schrijven van de toespraken anderen geraadpleegd heeft en zo ja, waarom die hem niet gewaarschuwd hebben.

[26] Bij wat volgt heb ik dankbaar gebruik gemaakt van Englisch o.c. 2015. De auteur is een Duitse journalist die als 28 jaar in Rome woont als ‘Vaticanist’ en over een uitgebreid netwerk onder progressieven én conservatieven beschikt. Hij heeft een reeks van boeken over pausen, de kerk en het Vaticaan gepubliceerd die geen van allen in het Nederlands zijn vertaald. In Duitsland was het genoemde boek (terecht) een bestseller. Daar vond ik het toevallig in een kleinsteeds boekwinkeltje.

[27] Een wellicht extreem voorbeeld is de voormalige staatssecretaris Bertone die in Vaticaanstad een appartement met dekterras liet bouwen van 700 m2.

[29] L. Boff, Er zijn grenzen, De Bazuin 7-8-1992.

[30] Englisch o.c. 101-102

[31] Englisch o.c. 187

[32] De kritische beweging 8 mei keeg hetzelfde verwijt van de Nederlandse bisschoppen

[33] Buiten de kerk geen heil, aldus voor het eerst de 3e eeuwse bisschop Cyprianus.

[34] Englisch, o.c. 149.

[35] Men kan trouwens ook op internet voldoende over Nederlandse conservatieven vinden om zich te blijven verbazen over het gif in hun betogen en scheldpartijen. Met een klik op ‘paus Franciscus’ komt men al een heel eind. Ook een beschaafd geachte commentator als Antoine Bodar permitteerde zich iets dergelijks in Trouw.

[36] Englisch, o.c. 119-127 passim. Het gaat hier om de hoge regionen van de curie waarin natuurlijk ook een massa gewone ambtenaren rondloopt, die het niet breed heeft.

[37] Ludwig Müller, Raymond Burke en nog drie andere kardinalen hebben zich in 2015 in hun boek In de waarheid van Christus blijven zich tegen Kasper gericht die hen in een reactie daarop van niet-katholiek theologisch fundamentalisme beschuldigt. Zij behandelen volgens hem het evangelie als een wetboek van strafrecht en bij gebrek aan een goede hermeneutiek hebben zij er een ideologie van gemaakt.