Civis Mundi Digitaal #41
Bespreking van:
- Hans Feddema, Een keizer zonder kleren. Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2016.
- Marnix Bieland, God is je vader niet. Hoe opheffing van religies de mens zal bevrijden. Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2016.
- Bespreking van: Taede Smedes, God, iets of niets? De postseculiere maatschappij tussen geloof en ongeloof. Uitgeverij Amsterdam University Press, Amsterdam, 2016.
Aan de geest van de Verlichting is een stroom van religiekritiek ontsproten, die zich in eerste instantie concentreerde op de religieuze pretenties en geloofsvoorstellingen van het christendom. Dat heeft daardoor veel van zijn eeuwenlange onaantastbaar lijkende geloofwaardigheid verloren, en is als uitvloeisel daarvan, althans in Europa, sterk in het defensief geraakt. Het heeft daar geleid tot een saillante religieuze identiteitscrisis. In Nederland was het met name een bekende theoloog van de Vrije Universiteit, te weten Harry Kuitert, die daarin een opvallende rol gespeeld heeft, sinds hij in zijn in 1974 verschenen boek Zonder geloof vaart niemand wel de klassiek geworden en veel geciteerde uitspraak deed: “Alle spreken over Boven komt van beneden, ook de uitspraak dat iets van Boven komt.” In zijn nadien verschenen reeks van boeken over religie heeft hij die uitspraak nader toegelicht en uitgewerkt, opnieuw in zijn laatste boek, nog op 90-jarige leeftijd gepubliceerd, en getiteld Kerk als constructiefout (2014).
De verlichte en serieuze religiecritici zouden hun pijlen niet alleen op het christelijk geloof moeten richten, zoals in Nederland veelal gebeurt, maar met dezelfde overtuiging ook tegen de islam. Met de uitspraak van Kuitert zoals hierboven geciteerd wordt de geloofwaardigheid van de islam evenzeer onderuitgehaald als die van het traditionele christendom. Het is een religiekritiek die niet religie op zichzelf tot een gepasseerd station maakt, maar de premoderne traditionele uitingen ervan. Waar dringend behoefte aan is, is een moedige modernisering van de religie, en daarmee dus ook de erkenning dat wat als religie van Boven gepresenteerd wordt, mensenwerk is, door creatieve en religieus begaafde geesten. Hier een korte bespreking van drie recente publicaties over die religieuze identiteitscrisis.
Optimistische visie op toekomst religie en kerk
Bespreking van: Hans Feddema, Een keizer zonder kleren. Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2016.
Sinds Civis Mundi gedigitaliseerd is, is bezinning op die religieuze identiteitscrisis gestadig voortgezet, met onder meer een bijdrage van de veelzijdige vrijzinnige denker en publicist Hans Feddema, waarin hij een derde weg schetst tussen het heersende materialistische paradigma en de snel verouderende kerkelijke dogmatiek. Dat heeft hij inmiddels uitgewerkt in een boekje, dat mij trof door de optimistische en idealistische toon over de toekomst van religie en kerk. De titel ervan slaat op de kerk, die in onze tijd nog wel gekleed gaat in het gewaad van eeuwenoude dogma’s, die in het credo nog steeds beleden worden. Maar die dogma’s hebben in onze geseculariseerde samenleving in veler ogen hun oorspronkelijke zin en betekenis verloren, en spreken steeds minder mensen aan. Feddema rekent er in vrijzinnige geest nog eens krachtig mee af. In zijn vrijzinnige ogen raakt de kerk ontdaan van het gewaad van de versleten geraakte kerkelijke dogmatiek. En zonder een nieuwe aansprekende religieuze boodschap in een moderne wereld, waarin zij nog slechts voortleeft als een Fremdkörper, verschrompelt zij steeds meer.
Hoe die diepe religieuze identiteitscrisis te boven te komen? Dat houdt de auteur al jarenlang bezig. De traditionele geloofsleer moet in de eerste plaats op de helling. Alles van boven komt van beneden, zoals Harry Kuitert als eens gereformeerd theoloog omstandig heeft toegelicht. Wat als boventijdelijke geloofsleer gepresenteerd wordt, is een onhoudbare pretentie, want tijd- en cultuurgebonden mensenwerk dat zijn tijd heeft gehad.
Aan de zin van religie houdt hij onverkort vast, als model ter duiding van het Grote Mysterie in ons bestaan, dat Feddema omschrijft als stille dragende kracht achter ons leven. Wij zijn als golven, zowel deel van de zee (God), als erdoor gedragen. Wij zijn, zo betoogt hij, toe aan een nieuw begrip van God, kerk, mens en wereld in onderlinge samenhang. Feddema probeert daar op zijn manier een eigen bijdrage toe te leveren. De gevestigde kerken hebben daar nog grote moeite mee, al dringt de geest van vrijzinnigheid daar ook in zekere mate door. Het meest zal zijn betoog de snel groeiende groep van ongebonden spirituelen aanspreken, die vervreemd zijn geraakt van de kerk waarin zij zijn opgegroeid, en nood hebben aan een nieuwe spiritualiteit. Wat Feddema hier op het oog heeft, is nauw verwant met de holistische levensstijl, die als essentieel kenmerk van die nieuwe spiritualiteit geldt en groeiende weerklank vindt.
Is de kerk vandaag nog nodig? Volgens de eerder geciteerde theoloog Harry Kuitert lijkt dat minder het geval, ook al omdat haar waarden in sterke mate in onze cultuur zijn opgenomen. Niettemin breekt Feddema nog een lans voor een kerk ‘nieuwe stijl’, die zich wijdt aan de overdracht van christelijke tradities, maar dan wel zonder de pretentie dat het daarbij om waarheden van en over God gaat. Dus elkaar vertellen over die christelijke tradities, hoe men dat vroeger zag en beleefde, als een soort kijken naar oude wijsheden, metaforen en verhalen, vooral ook in hoeverre ze nog betekenis hebben voor het leven van nu.
De harde kern van het historische, d.i. Paulinische christendom raakt daardoor ontmythologiseerd als een tijd- en cultuurgebonden fenomeen met premoderne godsdienstige noties. Van een religieuze geloofsbelijdenis verandert het christelijk geloof daarmee tot een religieus cultuurgoed dat voornamelijk nog als historisch en cultureel bepaalde religieuze verbeelding gewaardeerd wordt. De jaarlijkse viering van de Matthäus-Passion van Bach is daarvan een klassiek voorbeeld.
Feddema eindigt zijn betoog over de kerk nieuwe stijl met te herinneren aan het vermaarde boek van Simon Vestdijk, De toekomst van religie uit 1945, waarin hij die toekomst gelegen ziet in een mystiek type religie, en een evolutie van het bewustzijn in die richting. Dit lijkt inderdaad de toekomst, meent Feddema.
In de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) dringt de boodschap van Feddema nog moeilijk door. Maar daar is wel volop beweging gaande. Volgens de kerkleiding, zo bericht het dagblad Trouw van 13 september jl., moeten gelovigen op zoek naar nieuwe geloofsvormen nu de traditionele kerkganger langzaam verdwijnt. Dat staat te lezen in “Kerk 2025”, een document waarin de kerkleiding de richting voor de komende jaren uiteengezet heeft. Daarin gaat het onder meer over het vormen van christelijke gemeenschappen en het overnemen van elementen uit de monastieke traditie van de katholieke kerk. Binnenkort wordt een functionaris benoemd om die nieuwe monastieke initiatieven, zoals leefgemeenschappen en gebedsgroepen, te begeleiden en te stimuleren.
Genadeloze afrekening met religie en kerk. Op naar een wereld zonder religie?
Bespreking van: Marnix Bieland, God is je vader niet. Hoe opheffing van religies de mens zal bevrijden. Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2016.
Dit boekje ademt een geheel andere geest, en is een genadeloze afrekening met religie en kerk. Dit blijkt al meteen uit de wijze waarop het wordt ingeleid. De grootste bedreiging voor de toekomst van de mensheid, zo begint dit boekje, is niet de atoombom, een derde wereldoorlog, of de opwarming van de aarde. De grootste bedreiging voor ons voortbestaan, voor ons levensgeluk en voor onze welvaart zijn de religies, of het nu het christendom, jodendom, de islam of welk ander geloof ook … Het overgrote deel van het geweld van dit moment, de gruweldaden, de vluchtelingenstromen en de burgeroorlogen zijn het gevolg van religieuze conflicten en bekeringsdrang … Hoe komt het dat geweld een onvermijdelijk gevolg is van religie? Dat zit in het DNA van religies.
Een godsdienst of sekte beginnen is zo eenvoudig, dat iedereen met een beetje charisma het kan: je plukt een denkbeeldige hoeveelheid goddelijke macht uit de lucht, en die macht ga je over andere goedgelovige mensen uitoefenen. Soms begint dat vanuit de oprechte overtuiging werkelijk door God ingefluisterd te zijn. Tegelijkertijd is het een beproefde werkwijze voor het verwerven van geld, macht, roem en seks, ook voor de prominente volgelingen, verworvenheden die voortaan met hand en tand verdedigd worden. De gelovige ontvangt troost, een luisterend oor en de belofte van een prettig hiernamaals. Hij wordt opgenomen in de groep, en weet zijn doen en laten overzichtelijk geregeld door van hoger hand vastgestelde normen en waarden. Afgezien van de offers die de gelovigen zelf voor dit geestelijke comfort over moeten hebben, wordt er op wereldschaal een onmetelijk hoge prijs voor betaald. Godsdiensten hebben onvoorstelbare offers van de volken gevraagd in termen van mensenlevens, geld, goederen en inspanningen. Religies verdragen elkaar niet, omdat kerkleiders hun macht en positie niet willen prijsgeven. En in die geest gaat de auteur verder, en zet hij zodoende meteen de toon van zijn betoog, dat hoopvol gericht is op de bevrijding die het opheffen van religies voor de mensheid zal opleveren.
Wie is deze religiecriticus? Hij is, zo meldt hij, oorspronkelijk katholiek opgevoed, maar heeft daar al op 15-jarige leeftijd afscheid van genomen, en is op zoek gegaan naar alternatieven. In de loop van zijn leven verkende hij alle godsdiensten, werd hij ingewijd als soefi, beoefende hij yoga, mediteerde hij, en maakte hij steeds weer nieuwe ontwikkelingen door. Inmiddels heeft hij alle overtollige ballast afgeworpen, gevaarlijke illusies doorgrond, en illusies ontmaskerd, bekent hij. Is dat bijzonder? Totaal niet, vindt hij. Het is tamelijk eenvoudig om in te zien dat er een leven mogelijk is, waarin we werkelijk tot kennis van de schepper kunnen komen, een leven zonder de verwoestende werking van religies, zonder de gevaarlijke roes van misleidende aanbidding, zonder sektarisch geweld, moslimterreur, en het lijden dat dit alles met zich meebrengt. Zo’n leven ligt voor het oprapen, maar het zal nog lang duren voordat iedereen bereid is om het te omarmen.
Er bestaat in zijn ogen wel een schepper. Maar de mens wil maar niet accepteren dat het geen vaderfiguur is, dat wreedheid en meedogenloosheid in de natuur vitale onderdelen zijn van zijn schepping, en dat de enige manier om God werkelijk te leren kennen, ook de duistere kanten ervan, het bestuderen van zijn schepping is. In een gedachte-experiment beschrijft hij de wereld, zoals die eruit zou kunnen zien wanneer alle religies in het jaar 2200 zouden zijn afgeschaft.
Onze samenleving is inmiddels in vergaande mate geseculariseerd. Biedt dat een afdoende alternatief? Ook degene die kerk en religie uit zijn wereldlijk leven verbannen heeft, houdt grote levensvragen over. Secularisatie geeft daarop geen antwoord. Het is een reactie op de greep waarin religies ons eeuwenlang gevangen hebben gehouden. Maar als deze reactie uitgewerkt is, blijft de mens zich afvragen waarom en waartoe hij op de wereld is. Het alternatief voor religie ziet hij niet gelegen in secularisatie, maar in pure nieuwsgierigheid naar de wereld om ons heen, en naar de schepper die erachter zit, en die we het best kunnen doorgronden met behulp van de wetenschap. En daar schrijft de auteur heel hoopvol over.[1] Tot slot eindigt hij met zichzelf eniger mate ter discussie te stellen. Zijn conclusies kunnen bij voortschrijdend inzicht onjuist blijken te zijn. Ze zijn gebaseerd op zijn huidige, langs zintuiglijke weg verkregen waarnemingen. Blijf vooral de schepping onderzoeken met instrumenten van de positieve wetenschap, is zijn slotoproep.
Ik zie in deze publicatie een opmerkelijk teken van herlevende religiekritiek, waarin de auteur als achtergrond van allerlei conflicten veel te eenzijdig alleen de invloed van religies ziet. Religiekritiek had oorspronkelijk sterk linkse wortels. Het was een uitgesproken links thema. In lijn hiermee wordt religie door de linkse filosoof Habermas in het moderne denken aangemerkt als overbodig, nutteloos, ja zelfs disfunctioneel. Die linkse religiekritiek is inmiddels gedempt. Religiekritiek is nu inmiddels gekaapt door rechts geheten krachten en vooral toegespitst op islamkritiek, terwijl er aan linkse zijde nu sprake is van een reli-revival als reactie daarop.[2] Islamofobie is nu een bekend links scheldwoord geworden voor die islamkritiek. Dit boekje staat helemaal los van die links-rechts controverse, en staat ook principieel kritisch tegenover linkse en rechtse politieke illusies, die niet gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderbouwde waarnemingen. Het is een religiekritiek nieuwe stijl, in apolitieke zin.
Onderscheid tussen geloof en ongeloof vervaagt
Bespreking van: Taede Smedes, God, iets of niets? De postseculiere maatschappij tussen geloof en ongeloof. Uitgeverij Amsterdam University Press, Amsterdam, 2016.
We leven in een tijd, waarin traditionele onderscheidingen van weleer vervagen. In de politiek is dat het onderscheid tussen links en rechts, en in religie en geloof is dat het onderscheid tussen geloof en ongeloof. Dat laatste is in dit boekje onderwerp van een relevante reflectie. Onder de vlag van het Dominicaans Studiecentrum voor Theologie en Samenleving doet de auteur als godsdienstfilosoof in het bijzonder onderzoek naar religieus atheïsme. De aanhangers ervan geloven wel in meer dan wat we met de zintuigen kunnen waarnemen, zoals de auteur van het vorige boekje, maar wat dat ‘meer’ precies inhoudt, blijft vaag. De auteur signaleert een tendens die in Civis Mundi al herhaaldelijk is opgemerkt, namelijk de trend waarbij mensen religieus winkelen en bricoleren, dus elementen uit verschillende religieuze tradities combineren. Het is een typisch kenmerk van onze huidige vloeibare samenleving, waarin grenzen vervagen en vervloeien. Religie blijft wel aanwezig, al wordt zij soms vrijwel onherkenbaar. Zo zijn er atheïsten die zich religieus noemen, maar die ieder idee van een bovennatuurlijke god verwerpen. En religieuze naturalisten, vaak natuurwetenschappers zoals Einstein, die een spiritualiteit aan de natuur of aan hun wetenschappelijke activiteiten ontlenen, maar daarbij de taal gebruiken uit de christelijke traditie; voorts zijn er post-theïsten, zoals de auteur zelf. Dat zijn zinzoekers, die het idee van een persoonlijke god vaarwel hebben gezegd, en accepteren dat we leven in een wereld zonder god, maar die menen dat gebeurtenissen in de wereld aanleiding geven om te blijven spreken over het heilige en transcendente. Maar, zoals gezegd, blijft dat allemaal heel vaag.
Hoe verschillend ook, deze zinzoekers zien onze sociale en natuurlijke werkelijkheid als een samenhangend en zinvol verband. Tegenover het wijdverbreide nihilisme spreken zij over onze wereld als iets ‘heiligs’, maar wat dat is, blijft in het vage. Zo laat de auteur in dit boek aan de hand van allerlei voorbeelden zien dat, onder invloed van de nieuwe religieuze dynamiek van onze postseculiere samenleving, de traditionele categorieën gelovig en ongelovig veelal niet langer transparant blijken te zijn, zoals vroeger. De auteur werpt in zijn analyse een verhelderend licht op de huidige identiteitscrisis, zij het op een geheel andere wijze dan in de twee voorgaande boeken. Maar een bespreking van zijn boek past ook heel wel in deze serie over religieuze identiteitscrisis.