Van het huidige neoliberaal geïnspireerde kapitalisme naar een post-kapitalistische samenleving

Civis Mundi Digitaal #41

door Guido Eekhaut

We boffen

U hebt bijzonder veel geluk. U zit hier, of u hangt maar wat rond, in dit land waar welvaart en vrede heersen (dat was ooit anders, zo’n lange periode van vrede), waar er nauwelijks geweld en misdaad is. U had evengoed in een Aziatisch land met een weinig goedwillende dictatuur kunnen leven, in een ruïne werken die ter plekke een fabriek of een werkplaats genoemd wordt en joggingschoenen in elkaar naaien voor een hongerloon. Schoenen die door een befaamd merk met wereldwijde uitstraling daarna duur worden verkocht aan nieuwe rijken in een ander deel van Azië, of in Europa of de VS. Met het risico dat uw fabriek instort of er brand uitbreekt, met u erin als u nog meer pech hebt, want veiligheidsnormen kent men in dat land van u niet, net zomin als een minimumloon of een pensioenvoorziening.

            Dus, u boft toch maar even. En ik ook zeker. Ik leef veilig en beschermd, heb evenmin oorlog of hongersnood gekend, of rampen. Voorlopig ben ik nog gezond ook, dankzij een uitstekende en zeer betaalbare gezondheidszorg en de zeer snel evoluerende medische wetenschappen.

            Maar deze situatie is een uitzondering in de wonderlijke historische kosmos. Zelfs vandaag zijn de meeste mensen op deze planeet slechter af dan wij. De welvaartsstaat die we al sinds enkele decennia kennen, is historisch gezien een anomalie. De gebruikelijke norm voor de samenleving — voor elke samenleving en elke cultuur — is deze van een kleine, rijke en machtige elite en een grote massa van minder rijke, verarmde of arme burgers (of slaven). Lees Piketty er op na: zelfs de Europese samenleving van de achttiende en de negentiende eeuw vertoonde het soort radicale ongelijkheid die weer in vele samenlevingen na 1975 courante praktijk is geworden. Dat is de intrinsieke logica van het kapitalisme.

            En toch is de collectieve bevolking van onze planeet rijker dan ooit voorheen, en er is minder oorlog en misdaad dan voorheen. Onze perceptie zegt het anders, omdat de media overal aanwezig zijn en steeds op zoek naar misdaad en rampen, dus hebben we de indruk dat er daarvan meer zijn dan vroeger, in een historische context. Maar de cijfers en de statistieken vertellen ons een positief verhaal.

            Voor Steven Pinker (The Better Angels of Our Nature, 2011) kwamen we gaandeweg tot het besef dat andere mensen waardevol zijn, naargelang we met hen handel dreven en winst maakten. En we deden dat dankzij die connecties en de variëteit in menselijke cultuur en economie. Dit fenomeen greep snel om zich heen, naargelang we handel dreven over steeds grotere afstanden en met steeds grotere groepen mensen. Deze mensen werden partners in onze tocht om grotere rijkdom te verzamelen. Voordien werden ’die wilden’ gedemoniseerd, hun gewoonten afgedaan als afschuwelijke barbaarse opvattingen van wezens die nauwelijks menselijk waren. Ze mochten bestolen worden en tot slaven gemaakt. Maar culturen met een eigen rijkdom en traditie werden gaandeweg onze handelspartners, en de globalisering was begonnen. Ze kende voor het eerst een hoogtepunt in de tweede helft van de negentiende eeuw. Denk aan Victoriaans Engeland.

            Zelfs de verschillende economische en financiële crashes van de voorbije decennia hebben in onze collectieve welvaart geen deuk gemaakt, al deden ze dat wel in de persoonlijke welvaart van burgers die hun huis, spaartegoeden en/of pensioen kwijt raakten. Het verhaal is dus niet eenduidig positief. Er zijn ook nog veel armen, en ook in onze welvaartsstaat is het percentage mensen onder de armoedegrens een schande. En dan is er het in omvang en macht toenemende harde, egoïstische neo-liberalisme, een regelrecht recept voor een terugkeer naar een steeds toenemende ongelijkheid. Rechtvaardigheid en empathie is niet aan de nieuwe economische elite besteed, de superrijken die – in woord en daad – Randianen of Thatcheristen zijn. Een twijfelachtig voorrecht.

 

Twee problemen en tegenstellingen in het kapitalistische stelsel

Kapitalisme is simpel. Het heeft allemaal te maken met schaarste. Wat schaars is, is duur. Wat overvloedig is, is (bijna) gratis. Diamanten, goud en Ferrari’s zijn, samen met flats in Monaco, schaars, en dus duur. Lucht is overvloedig aanwezig, net als zeewater. Daarom kan je (voorlopig nog) geen lucht of zeewater kopen in de winkel. Hier en daar worden blikken zuivere berglucht aangeboden, maar dat is verlakkerij.

            Alle voorwerpen die ontworpen, gebouwd, gemaakt, verdeeld, aangeprezen en in winkels gestockeerd worden, moeten worden betaald. Ze zijn niet noodzakelijk schaars, maar ze zijn ook niet overvloedig in de vrije natuur te vinden. AL die activiteiten hebben een kostprijs. In de prijs van de krop sla bij uw groenteboer zit die verwerkt. Er zijn kosten en afschrijvingen van machines en gebouwen mee gemoeid. Er zijn lonen en diverse kosten mee gemoeid. Dat is de reden ook waarom een bank méér rente van u vraagt wanneer u geld komt lenen, dan ze u geeft wanneer u geld deponeert. Die rente bestaat voor een deel uit de kostprijs van dat geld (de rente die de bank aan deposanten betaalt), de kostprijs van het risico (want ook dat heeft een prijs), en de diverse kosten gemaakt door de bank (lonen, gebouwen, belastingen enzoverder).

            U hebt echter in huis een aantal spullen waarvan de productiekost (nagenoeg) nul is. Spullen waarvan de zogenaamde marginale kosten (productie- en dus ook loonkosten) nul zijn. Of verwaarloosbaar klein. Met ‘spullen’ bedoel ik zowel voorwerpen als diensten. Maar geen daarvan is nog ‘materieel’. Want allicht koopt u geen films of muziek meer op DVD of CD. U download die. Daar betaalt u een prijs voor.

            Maar waarvoor betaalt u? Voor de ‘film’? Of voor de ‘filmervaring’? Dit is in de veronderstelling dat u legaal download. Doet u dat illegaal, dan betaalt u niets. Maar onder normale marktomstandigheden betaalt u voor die filmervaring.

            Maar het maken van die ‘film’ die u op uw computer download, kost aan de producent niets. Wordt die film duizend keer gedownload of een miljoen, het maakt niets uit. De kostprijs van elk van die downloads is nul. Maar wat betaalt u dan wel? U betaalt voor de eerder gemaakte productiekosten van de filmmaatschappij, voor de gages van de acteurs en de regisseur, voor de lonen van de tweehonderd medewerkers en voor de auteursrechten van de scenarist. U betaalt de winstmarge van de productiemaatschappij.

            Maar zodra die activiteiten afgeschreven zijn, zijn er geen kosten meer verbonden aan het verkopen van de ‘film’. Geen DVD die moet gebrand worden, geen distributiekanaal dat haar marge moet hebben, geen kleinhandelaar. De ‘film’ heeft geen ‘waarde’ meer omdat hij overvloedig beschikbaar is. DIt is het speciale aan de digitale economie: eens de initiële kosten voor een productie zijn afgeschreven, is het product onbeperkt en gratis reproduceerbaar.

            Behalve voor u, want u moet daar nog steeds voor betalen.

            Tenzij we het over andere ‘producten’ hebben, namelijk diensten. U bent klant bij Google en Facebook en Twitter. En toch bent u dat niet. Ze leveren u een aantal zeer aanlokkelijke diensten, die u niet hoeft te betalen. U bent dus empathisch geen klant bij hen. U hebt geen contract met hen afgesloten. U betaalt niets. Ze passen dus niet in het klassieke kapitalistische economische model.

            We hebben dus enerzijds digitale producten (films, televisieseries, games, boeken) waarvan de verdeling niets ‘méér’ kost. Anderzijds zijn er de gratis diensten (waarvoor u in ruil persoonlijke informatie levert, maar dat is een ander aspect van het verhaal).

            Economen, zoals die saaie Jeremy Rifkin, stellen dat het kapitalisme zijn greep op de samenleving verliest, omdat de kostprijs van digitale producten en diensten nul benadert, en hun prijs dus tot bijna nul daalt. Dat laatste is voorlopig nog wel even onjuist. Kijk maar naar films, televisiereeksen, games en boeken. Die kosten nog steeds geld (en soms stevig wat). Ze zijn alleen maar ‘overvloedig’ in de technische betekenis. In elke andere betekenis zorgen bedrijven ervoor dat de toegang tot die producten zwaar bewaakt wordt en dat potentiële gebruikers tolgeld moeten betalen voor het gebruik ervan.

            Hun monopolie op dat product houdt de prijs voor de gebruiker in stand. Niks geen vrijheid. Ze beschermen die producten met uitgebreide encrypties want wanneer ze dat niet doen, gaan ze overkop en worden er geen films, boeken en games meer gemaakt. De kostprijs om al deze dingen te maken is nog steeds reëel en beslaat de kostprijs van de productie van het origineel. Ze hebben werknemers in dienst, een infrastructuur, en aandeelhouders (ook kapitaal kost geld, en wanneer het niets opbrengt gaan de aandeelhouders elders).

            Er is dus voorlopig geen overvloed. Niets is ‘gratis’.

            Nee, ik ben de diensten van de Googles en de Facebooks van deze wereld niet vergeten.

            In welke zin zijn zij ‘gratis’?

            Al die diensten gaan uit van een aantal basisprincipes. Ik kan van Google en Facebook gebruik maken wanneer ik (1) onderdak heb en tegen de elementen beschermd ben, (2) gegeten en gedronken heb zodat ik niet tegelijk van honger en dorst omkom, (3) elektriciteit heb, (4) een internetverbinding heb en (5) een toestel bezit dat mij toestaat mij met het internet te verbinden.

            Niets daarvan is gratis en zal dat ook in de toekomst niet zijn. De groei van mobiele telefonie en internet in de zogenaamde Derdewereldlanden is alleen maar te danken aan een stijgende levensstandaard, niet omdat de bovenstaande dingen gratis zijn. Een Smartphone kost ook al gauw een paar honderd dollar, een bedrag dat een aanzienlijke hap betekent uit het budget van de honderden miljoenen wier dagloon niet boven de één of twee dollar stijgt.

            Jaron Lanier wijst er echter op dat de vrije circulatie van gegevens en ideeën precies de grootste bedreiging is voor de digitale economie. Die vrije circulatie is immers een drogbeeld, omdat de grote informatie-beheerders (de Googles en Facebooks) gaandeweg een monopolie zijn gaan uitoefenen over de informatiestroom. Individuën die de inhoud creëren, lopen verloren in anonimiteit, verliezen controle over hun product, en verliezen ook elke ecomische slagkracht.

            De oplossing van Lanier is een omkering van de bestaande waarden. Wij, de gebruikers van het internet en van zijn diensten, zouden door de providers moeten behandeld worden als vooraanstaande medewerkers en betaald voor onze informatie (wie wij zijn, welke sites we bezoeken, ons kooppatroon, alles eigenlijk wat we vandaag gratis afstaan).

            En energie? Is die gratis? De utopische denkers menen dat dit binnen enkele decennia het geval zal zijn. De zon schijnt gratis. De wind waait gratis. Daarna hangt echter aan alles een prijskaartje, vooraal aan zonnecellen en windmolens. De bedrijven die deze ontwerpen, bouwen en plaatsen, willen forse winstmarges realiseren. Ze hebben aandeelhouders.

            Doorgaans behoren die aandeelhouders ergens tot de 1% rijken. Die willen rijk blijven en zo mogelijk nog rijker worden. Ze behoren tot een klasse die ook na de crisis van 2008 rijker werd. Gratis bestaat niet in hun woordenboek. Ze zijn nu al eigenaar van de volgende grote technologische Sprong Voorwaarts. Het Internet of Things, met meer niet gratis spullen in je huis en je auto, om je consumptie te bevorderen, en méér controle.

Zo hebben we kennis gemaakt met twee problemen van het kapitalisme, twee belangrijke tegenstellingen in het kapitalistische systeem: dat een belangrijk aantal consumptieproducten een steeds dalende en eventueel naar nul neigende productiekost kennen (voornamelijk wanneer ze als bits verkocht worden); en dat informatie, het belangrijkste element in de informatiemaatschappij, grotendeels vrij en gratis is.

 

Het derde probleem van het kapitalisme

Het derde probleem van het kapitalistische systeem is (dus) dat het mensen niet bevrijdt, maar in tegendeel op allerlei manieren slaven van hen maakt.

            Slavoj Zizek wijst er op dat de vrijheidsbelofte van het kapitalisme voor vele mensen de vrijheid inhoudt om te kiezen voor opties die voor hen niet bereikbaar zijn. Wanneer de Amerikaanse Republikeinen zich uitspreken tégen een universele ziekteverzekering, doen ze dat onder andere (en misschien zelfs op de eerste plaats) om geheel eigen neo-liberale redenen. Ziekteverzekering, in hun ogen, mag niet opgelegd worden (dat is verfoeilijk socialisme, een ziekelijk Europees idee) maar moet de vrije keuze zijn van elke burger. De meesten van die burgers kunnen zich evenwel geen ziekteverzekering veroorloven, want die is privaat geregeld en dus voor velen onbetaalbaar. Vrijheid mondt dus paradoxaal uit in niet-vrijheid en uitsluiting.

            Een andere en ook algemeen bekende paradox is dat met het verdwijnen van communistische staatsvormen de Westerse wereldleiders niet langer meer behoefte hebben aan de welvaartsstaat (of wat daar in sommige landen voor doorgaat) maar uitbundig hun neo-liberale fantasieën kunnen botvieren. Met het verdwijnen van het communisme als een alternatief voor het kapitalisme, hoeft dit kapitalisme zich niet langer meer gedeisd te houden. Burgers kunnen niet langer meer verlangend (of dreigend) oostwaarts wijzen, naar een concurrerende en corrigerende ideologie. Die is wijlen.

            Het kapitalisme hoeft niet langer meer te bewijzen dat het beter zorg kan dragen voor de massa, voor de achtergestelden en de armen, of zelfs maar voor de hardwerkende burger. Het hoeft niet te gebaren dat het bezorgd is als de huisvader wiens kinderen occasioneel dreigen in opstand te komen. Het alternatief, en het lichtende voorbeeld, is er niet meer. En daarom verdwijnt met het communistische alternatief ook de West-Europese sociaal-democratie, en zien we gaandeweg de meest doorgedreven vormen van neo-liberalisme de kop opsteken, ook in de stabiele en traditionele West-Europese samenlevingen.

            Voor wie echter goed toekijkt, is het echter duidelijk dat de heersende neo-liberale elite geen antwoorden heeft op de lopende crisissen, en niet in staat is het huidige kapitalistische model te stabiliseren. “Ze zijn steeds minder vaak in staat te heersen,” schrijft Zizek. Kijk maar, vervolgt hij, hoe Europa de Griekse crisis volledig (en moedwillig) uit de hand liet lopen. Met de opeenvolgende golven van soberheidspolitiek (austerity politics) is het al niet beter gesteld: “Soberheidspolitiek is niet werkelijk een wetenschap, zelfs niet in de meest minimale betekenis. Het staat veel dichter bij een hedendaagse vorm van bijgeloof.” Maar hetzelfde kan van economie gezegd worden.

            Het enige antwoord van het zegevierende kapitalisme op de onbeheersbaarheid van crisissen, bestaat er in burgers steeds meer te laten leven op krediet. Deelname aan de samenleving moet op die manier betaald worden, vaak met interestvoeten die schandalig hoger liggen dan de marktwaarde van het geld. Want lonen stijgen uiteraard niet meer, zelfs integendeel. De marktwaarde van menselijke arbeid in de totaliteit van de samenleving daalt al decennialang. Rechten zijn een kwestie van onderhandelingen geworden — en in de meeste gevallen zelfs van financiële onderhandelingen. In de Verenigde Staten kijken vele studenten na het einde van hun studies aan tegen een geduchte schuldenlast, en hun leven is nog niet eens begonnen.

            Individuele en collectieve risico’s moeten door burgers zelf verzekerd worden. De Amerikanen weten daar al decennia alles over. Sociale relaties worden vervangen door relaties tussen lener en ontvanger (of, in andere gevallen, tussen klant van diensten en de leverancier ervan, waarbij ook een verzekeringsmaatschappij diensten levert). De nieuwe slavernij is die van het krediet (wat ook niet-financiële vormen aanneemt). Nieuw is dit niet — het fenomeen neemt alleen maar toe. Wij zijn niet langer meer burgers van een natiestaat zoals die in politieke termen gedefinieerd wordt, maar van diverse financieel-economische complexen. Wij zijn de burgers van Google, Facebook, Microsoft, Amazon, en van onze banken (om niet van nutsvoorzieningen en verzekeraars te spreken).

            En de triomf van het kapitalisme is pas dan compleet wanneer elke burger zelf een ondernemer geworden is, in de eerste plaats de ondernemer van zijn eigen arbeid. Die triomf is al gegarandeerd bij de jongste generatie, die niet kan wachten een Startup te beginnen, onafhankelijk te zijn, freelancer, enzoverder. Ze beseffen dat ze dan zelf elke vorm van een sociaal contract (ziekteverzekering, pensioen, ongevallenverzekering, belastingen, werkloosheidsgarantie, enzoverder) zelf moeten betalen, maar voorlopig stoort hen dat niet.

            Ze werken doorgaans in de een of andere sector die stevige bedragen neertelt voor hun diensten. Wanneer ze tenminste tot die groep behoren die interessante diensten aan te bieden heeft. Sociale werkers, historici en journalisten staan niet op de verlanglijst van bedrijven. “De vrijheid van keuze,” schrijft Zizek, “is een valse vrijheid. Het is de ultieme vorm van servitude.” Want de schuld, sociaal of financieel, is niets anders dan een directe vorm van controle en dominantie.

 

Alleen een herverdelend kapitalisme als alternatief, maar wat is de praktijk?

De vraag is dus: als het kapitalisme voor de meeste mensen (diegenen die niet tot de 1% rijksten behoren) zo’n slecht systeem is, wat kunnen en willen we er dan voor in de plaats hebben? Alle andere modellen (met het communisme op kop) zijn uiterst defectief gebleken. Het lijkt dus dat het kapitalisme The Only Game in Town is. Het is ook het enige systeem dat het dichtst aanleunt bij onze (basale) menselijke natuur, die neigt (bij sommigen méér dan bij anderen) naar status, bezit, macht, passie en hebzucht, om maar de meest voorkomende zonden te benoemen.

            Pikkety beseft dat maar al te goed: het kapitalisme zelf moet veranderen, om zijn eigen overleven te garanderen, en de trend naar onbeheersbare instabiliteit en chaos te stoppen. Daarom moet het binnen zijn eigen termen veranderen in iets anders, zodat het zijn rijkdommen kan herverdelen, ongelijkheden uitroeien en de verschillen tussen klassen verminderen.

            Maar de grote dreiging voor het kapitalisme komt vandaag, net als in 2008, van haar eigen economische en financiële hart, de banksector. Na de crisis van 2008 beloofden de nationale en trans-nationale overheden méér controle op de banken, acties tegen fiscale paradijzen, en het voorzien van grotere kapitaalbuffers voor de individuele banken. Een aantal van die dingen zijn gerealiseerd, maar de hervormingen zijn zelfs dan laks en onvoldoende (zoals onder andere blijkt uit de Panama Papers en het onuitroeibare bestaan van de fiscale paradijzen waar de echt rijken hun vermogens parkeren, veilig voor de hongerige blikken van nationale belastingsdiensten). Ondertussen zijn banken er in geslaagd om opnieuw groter te worden en de systeembanken zijn ware Leviathans van macht en vermogen. De winstmarges zijn niet meer wat ze geweest zijn — maar dat is het gevolg van de zeer lage inflatie en de consequent zeer lage rentevoeten. Toch wijzen waarnemers uit de sector erop dat het systeem blijvend instabiel is.

            Waarnemers in het linkse spectrum wijzen er ook op dat geen van de maatregelen die nationale en transnationale overheden namen in de nasleep van de crisis de gewone burgers ten goede kwamen, wier belastinggelden in een aantal gevallen dienden om falende banken te nationaliseren of van hulpfondsen te voorzien. Diezelfde banken maken nu opnieuw winsten, en gaan schaamteloos over tot het verminderen van hun aantallen werknemers. Waar ze dus op zeker moment hun schulden en risico’s nationaliseerden (en de burgers opdraaiden voor de kosten daarvan), gaan nu hun winsten naar hun aandeelhouders terwijl de gewone medewerker zich geconfronteerd ziet met besparingen, stagnerende lonen en dreigende ontslagen of verplichte beëindiging van de actieve loopbaan binnen een kader van een vervroegd pensioen (nooit in het voordeel van de werknemer, dat niet).

 

Post-kapitalisme als oplossing

Een oplossing voor de inherente tegenstellingen van het kapitalisme? Daar is in de voorbije jaren veel over geschreven. Marxisten houden het simpel: de logica van het kapitalistische systeem, die bepaalt hoe productie verloopt, moet verdwijnen. In de plaats moet er een nieuw systeem komen (of beter gezegd: ze willen de terugkeer van een oud idee): publiek bezit van productiemiddelen, rationele productieprocessen die niet op winst zijn gebaseerd, democratische controle op management en economie. Socialisme, dus.

            Maar voor Paul Mason, die allicht het meest invloedrijke recente boek over deze materie heeft geschreven, is ook deze stap niet evident. Hij verwacht méér van een nieuwe invulling, een post-kapitalisme veeleer dan socialisme. Ook al lijkt wat hij voorstelt op socialisme: democratische controle over banken en de grote bedrijven, investeringen in technologie en automatisering zodat de werkweek radicaal korter wordt en menselijke arbeid zo goed als helemaal kan verdwijnen, een universeel basisinkomen voor iedereen bekostigd door de meer rationele automatische productie. Netwerken, in de plaats van hiërarchieën, en door een neutrale overheid geregulariseerde economische beslissingen. Er is nog steeds ruimte voor kapitalisme, maar onder een veel vriendelijker en verantwoordelijker vorm, die niet alleen de rijken rijk maakt, maar elke burger ten goede komt.

            Het alternatieve systeem voor het kapitalisme zijn de zogenaamde collaboratieve (of social) commons. Gedreven door gemeenschappelijke belangen en interesses en door een nood aan connectiviteit en de wens om kennis en middelen te delen. Een open-source model, wat impliceert :gratis werken, maar dat kan alleen door mensen die elders een (basis)inkomen betrekken. Peer-to-peer gemeenschappen (waarvan Michel Bauwens een van de pioniers is), hebben samenwerkingsmodellen ontwikkeld die op grotere schaal dienen toegepast te worden. We hebben niet alleen iets anders dan winstgerichte markten nodig voor het verdelen van goederen, stelt Mason, we hebben ook een beter aangepast financieel model nodig voor het toekennen en beheren van kapitaal.

            Wat dat in ieder geval niet moet zijn, is het Sovjet-model. De weg naar een gedwongen overheidsplanning en de onderdrukking van de markt is geen goed idee. Maar de huidige economie, die het klimaatdebat ontkent ten voordele van de enorme winsten in de energiesector, is evenmin een goed idee. Daarenboven leven we bovenop een demografische tijdbom, met een snel verouderende bevolking in de industriële wereld (incluis China, dankzij het eenkindbeleid). De oude elite klampt zich nog vast aan de macht, die snel erodeert.

            Toch kan in de visie van Mason alleen een gecentraliseerde overheid (en de samenwerking van alle natiestaten) actie ondernemen om onze problemen op te lossen, en om de overgang naar het postkapitalisme te begeleiden. De problemen vereisen een overgang naar staatstoezicht, naar een door overheden geleide economie, evenwel als een ‘revolutionaire hervorming’. Zijn visie op de postkapitalistische samenleving bevat een aantal sleutel-elementen. Die hebben voornamelijk te maken met een stabilisering van de koolstofuitstoot (carbon emissions) en van het internationale financiële systeem. Informatie-technologie moet in staat zijn voor materiële welvaart te zorgen en de heersende sociale problemen op te lossen.

            De economie moet niet langer verplicht draaien op menselijke arbeid. Met een basisinkomen voor iedereen, waarbij zinvol werk een kwestie is van vrijwillige inzet, kan het economische management zich toespitsen op het beheren van energie en grondstoffen veeleer dan op het maken van winst. De overheidsschuld moet worden aangepakt, niet met soberheidsmaatregelen maar met het aanpakken van belastingontduiking. Werk is er anderzijds genoeg, vooral in de sociale sector en in de zorg.

            Voor dit alles zijn netwerken van mensen en organisaties nodig, geen klassieke hiërarchieën, die hun beste tijd gehad hebben. Al deze veranderingen zijn echter niet uitsluitend economische en financiële veranderingen, maar in de eerste plaats veranderingen in de geest van mensen, in hun mentaliteit en houding. Wat dan weer meer en nieuwe onzekerheden met zich meebrengt, maar ook de nood aan nieuwe vormen van politiek en democratie. Kennis en informatie zijn de drijvende krachten achter deze processen.

            Het neo-liberale proces moet echter gestopt worden, oordeelt Mason. En de mythe dat de staat neutraal staat in dit proces, moet worden doorprikt. Het is de staat die de neo-liberale economie in stand houdt met zijn structuren, wetten en interventies. De hele digitale economie en de grote Amerikaanse bedrijven die de markt van de informatie beheren, zouden simpelweg niet bestaan indien de Amerikaanse overheid niet decennia lang belastinggelden had gestoken in fundamenteel onderzoek, dat leidde tot computers en het internet. Nu die bedrijven enorme winsten maken, doen ze er overigens alles aan om geen belastingen te moeten betalen. Zo werkt het neo-liberale model dus.

            In het postkapitalistische model moet de staat echter de infrastructuur in handen nemen en beheren. De staat is in dit model verantwoordelijk voor oplossingen voor alle grote problemen. Alleen publieke agenten zoals staten en internationale organisaties kunnen dat. Wat dan met bedrijven? Mason is voor het afschaffen van monopolies, of althans wil hij deze collectief eigendom maken. Zodra al de vorige elementen operationeel worden, zal de markt radicaal veranderd zijn. Marktkrachten werken niet meer in een model waar de modellen die Mason voorstelt actief zijn.

            En het wordt overigens tijd om de superrijken te ontlasten van hun verantwoordelijkheid en hun zorgen. Ook zij zullen gelukkiger zijn in een meer egalitaire wereld.

 

 

Mason, Paul: Postcapitalism; a Guide to Our Future. Allen Lane, London, 2015. Ned.: Postkapitalisme. Een gids voor de toekomst. De Bezige Bij, Amsterdam, 2016.

Piketty, Thomas. Le Capital au XXI siècle. Ed. Du Seuil, Paris, 2013.

Pinker, Steven. The Better Angels of our Nature. Allen Lane, London, 2011.

Rifkin, Jeremy. The Zero Marginal Cost Society. Palgrave MacMillan, New York, 2014.

Zizek, Slavoj. Trouble in Paradise. Allen Lane, London, 2014.

 

 

* Guido Eekhaut is futurist, journalist en schrijver. Hij is actief in de financiële sector als sociaal onderhandelaar en werkt aan toekomstprojecten. Hij geeft presentaties voor bedrijven en organisaties over de noodzaak van verandering en de uitdaging van de toekomst. Hij schreef onder andere over internationale politiek, sociologie en de digitale wereld. Hij is een actief gebruiker van diverse sociale media.