Civis Mundi Digitaal #41
Bespreking van: Clemens van Herwaarden, De liefde voor een leider. Uitgegeven in eigen beheer.
1. Raadselachtig succes
Het is hoogst raadselachtig dat Fortuyn zoveel aanhang wist te verwerven met zijn kritiek op Paars, zo verbaast de historicus Maarten van Rossem zich kortgeleden nog steeds over het succes van Fortuyn in een interview. Al decennia lang gaat het in zijn ogen immers uitstekend in dit land zoals internationaal cijfermateriaal aantoont. Waar valt daarom in ’s hemelsnaam over te klagen? In internationale bladen was er ook een en al lof over het kabinet-Kok en het Nederlandse poldermodel.[1]
Tijdens de revolte van Fortuyn was die verbazing er ook bij zijn critici. Tot voor kort was er in dit land sprake van een wijdverbreide stemming van grote tevredenheid. Nederland was af, vonden velen. Op wat marginale correcties na, stelde Parool-journalist M. Zonneveld in 1997 in zijn boek Het platteland – het succes van de Nederlandse democratie, leven we hier in de best denkbare wereld. Blijkens onderzoeksgegevens zouden we als Nederlanders eind jaren ’90 nog relatief veel vertrouwen gehad hebben in onze belangrijkste instellingen. Alles wees erop dat Nederland een tevreden natie was, vond ook PvdA-ideoloog Bart Tromp.
2. Journalistieke verklaringshypothese
Sindsdien is die verbazing evenwel spoedig geweken door nader onderzoek. Al in 2003 is de historische achtergrond van de Fortuynrevolte duidelijke onthuld door de journalist Gerard van Westerloo. Er was al geruime tijd sprake van sluimerende maatschappelijke onvrede, vooral over het migratie- en integratiebeleid en de criminaliteitsbestrijding. Het succes van Fortuyn, constateerde de journalist G. Van Westerloo[2], was de uitkomst van een al twintig jaar smeulende onvrede. Een open debat daarover is jarenlang afgeremd door een links georiënteerde publieke opinie.
Bij zijn afscheid als hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam beklaagde Fortuyn zich in dat verband over het doodzwijgen van zijn publicaties daarover door het politieke establishment. Wat hem vooral griefde was dat men stelselmatig weigerde met hem in debat te gaan. Maar dat lot trof hem zeker niet alleen. Dat treft in de regel ieder die vanuit een onafhankelijke positie gevestigde opvattingen en belangen ter discussie stelt en attaqueert. Het is een gebruikelijke afweerreactie van dat establishment dat op die manier probeert te voorkomen dat critici de nodige publieke aandacht krijgen en daardoor gevaarlijk kunnen worden. Buitenstaanders van haar erf(goed) weghouden, dat is de klassieke strategie van elke machtselite zoals Bert Snel hierover in zijn intellectuele Fortuyn biografie opmerkt.
In gevallen dat men zich toch gedwongen voelt op afwijkende en gevaarlijk geachte standpunten te reageren doet men dat bij voorkeur door ze te relateren aan kwalijke posities. De laatste decennia is daarbij dankbaar gebruik gemaakt van stigmatiserende kwalificaties als extreemrechts, racistisch, fascistisch en dergelijke. Wat daarbij opvalt, is dat standpunten die aanvankelijk met dergelijke kwalificaties bestreden zijn, daarvan bevrijd raken, zodra zij beleden en in de praktijk gebracht worden door exponenten van het politieke establishment. Ik noem hier slechts een bekend voorbeeld. Zo gold de leuze “eigen volk eerst” als uiting van een kwalijke, want extreem rechtse gezindheid. Nu het kabinet-Rutte die leuze openlijk belijdt door het Nederlandse belang in het buitenlands beleid als richtlijn expliciet voorop te stellen en niet het dienen van de internationale rechtsorde zoals de grondwet voorschrijft, wordt dat niet langer als extreem rechts geëtiketteerd.
3. Charismatisch leiderschap als wetenschappelijk onderbouwde verklaringshypothese
3.1 Charisma omstreden
Aan deze journalistieke verklaringshypothese is nu ook een wetenschappelijk onderbouwde verklaringshypothese toegevoegd. We vinden die in een recent proefschrift van de historicus Clemens van Herwaarden, op 4 november jl. verdedigd op de Erasmus Universiteit Rotterdam, met prof. H.J.G. Beunders en prof. P.B. Cliteur als promotoren. De bekende theorie van Max Weber over charismatisch leiderschap dient daarbij als uitgangspunt.
De basisstelling dat Pim Fortuyn door een significante groep kiezers beleefd en gesteund werd als charismatisch leider is op boeiende wijze inzichtelijk gemaakt met pre en post mortem bronnenmateriaal. Die stelling dient tevens als stellingname tegen een groep onderzoekers die charisma als theoretisch concept niet meer in wetenschappelijk onderzoek willen hanteren. Dat concept is in hun ogen namelijk in diskrediet geraakt, ter verklaring van het politieke succes van politieke leiders sinds het kwalijke succes van charismatisch geheten politieke leiders als Hitler en Mussolini.
Het is juist als charismatisch leider dat Fortuyn erin slaagde een significante groep stemgerechtigden te mobiliseren om te gaan stemmen, wat zij voorheen niet deden. En daarmee introduceerde hij een afwijkende populistisch benoemde stijl van optreden in de Nederlandse politiek.
In de geest van juist genoemde basisstelling is dit proefschrift glashelder opgebouwd en uitgewerkt. Na een kort inleidend hoofdstuk over controverses rond het charismatisch leiderschap van Fortuyn wordt in aansluiting hierop de theorie van charismatisch leiderschap nader toegelicht als middel ter verklaring van Fortuyn als bijzonder politiek fenomeen; wordt vervolgens het charismatisch potentieel in Nederland in samenhang met de opkomst van Fortuyn in twee delen onderzocht; worden voorts pre en post mortem uitingen rond Fortuyn als charismatisch leider onder de loep genomen als basis van dat toegekende charismatisch leiderschap, waarna dat onderzoek afgerond wordt met een slotbeschouwing over de receptie van Fortuyn en de liefde voor een leider.
Liefde voor een leider als titel van een proefschrift, ik keek er wel even van op. En die slotbeschouwing begint deze historicus ook met een korte uiteenzetting over liefde voor een leider als een fenomeen van alle tijden, om in de laatste paragraaf van die slotbeschouwing wel te onderkennen dat die liefde voor een grote groep wetenschappers een lastig onderwerp blijft. Het is niet zozeer lastig als titel, maar het roept gauw verdachte associaties op. Het intrigeert ongetwijfeld, en maakte mij onmiddellijk nieuwsgierig naar de inhoud van wat als proefschrift is bedoeld. Daarbij is, naar mijn ervaring, de nodige voorzichtigheid gebruikelijk.
3.2 Fortuynrevolte als cesuur in onze parlementaire geschiedenis
De receptie van de Fortuynrevolte wordt als gekleurd gekenmerkt, zeker ook in het geschiedenisonderwijs dat deze historicus zelf doceert, in verband met de grote voorkeur die veelal progressieve auteurs van schoolboeken voor linkse onderwerpen koesteren. Het is volgens de auteur niet ondenkbaar dat veel wetenschappers met een progressief wereldbeeld zich daardoor laten beïnvloeden bij de behandeling van een door hen als rechts bestempeld fenomeen als Pim Fortuyn. Ik kom daar nader op terug in een artikel over geschiedenisonderwijs.
Dat het optreden van Fortuyn als een cesuur in de Nederlandse parlementaire geschiedenis kan worden beschreven, dat zijn revolte te vergelijken valt met een paradigmawisseling in de wetenschap, zoals hij in zijn dissertatie stelt, is een interessante interpretatie, maar die lijkt vooralsnog zeker niet algemeen gedeeld.
3.3 Uniciteit Pim Fortuyn
De uniciteit van Fortuyn ziet deze historicus gelegen in de combinatie van rechtse en linkse standpunten. Dat is al spoedig na de Fortuynrevolte opgemerkt. De historicus B.J. Spruijt[3] typeert het fortuynisme als een explosief mengsel van libertinisme, liberalisme en socialisme, CDA-bestuurskundige C.J.J. Veldkamp als een fascinerende mix van conservatieve en progressieve standpunten en van linkse en rechtse invalshoeken; en PvdA-prominent J. Th. J. van den Berg als een doorbreking van klassieke links-rechts tegenstellingen.[4] Dat benadert beter het karakter van de Fortuynrevolte.
Als men blijft uitgaan van de denkcategorieën van de oude politiek zoals Fortuin’s critici doen is het fortuynisme inderdaad moeilijk te plaatsen. Maar hoe uniek is die combinatie van linkse en rechtse standpunten? Zoals eerder uiteengezet is het juist kenmerkend voor een politieke middenpositie dat zij openstaat voor zowel linkse als rechtse standpunten en waarden, zoals ik sinds eind jaren ’50 van de vorige eeuw al verdedigd heb[5], en daarna ook in Civis Mundi. Wel bleef dit in de oude politiek jarenlang taboe.
Met die combinatie van linkse en rechtse standpunten onttrekken populisten zich tegenwoordig aan het traditionele links-rechts schema, en worden zij, zoals de historicus James Kennedy in verband met de Fortuynrevolte al opmerkte, ideologisch ongrijpbaar.
4. Receptie Fortuynrevolte in Civis Mundi
4.1 Populistisch alternatief anders benaderd
Wat de receptie van de Fortuynrevolte in Civis Mundi betreft, in lijn met ons streven naar politieke vernieuwing sinds de jaren ‘60 hebben we de Fortuynrevolte als een welkome inbraak in het oude partijpolitieke bestel opgevat en gewaardeerd, en het politieke belang ervan onderstreept door er speciaal een jaarboek aan te wijden.[6] Die inbraak werd door de oude politiek en daarmee sympathiserende media spoedig geïnterpreteerd als de opkomst van een populistisch alternatief. En daaraan werd meteen een negatieve bijbetekenis verbonden. Zo werd het tijdens de verkiezingsstrijd in 2002 geassocieerd met een appèl op rancune en onderbuikgevoelens, anti-intellectualisme, politiek cynisme en rechts extremisme.
Met de Fortuyn-revolte kwam hier het Amerikaanse ‘confrontational listening’ bovendien in zwang: schreeuwen maar niet luisteren.[7] Dit is zeker heel ordinair. Maar niet zo nieuw als Fortuyn-critici meenden. Tijdens de ‘teach-ins’ van de rebellerende jaren zestig-generatie was die conversatiestijl ook al heel gebruikelijk. En in veel politieke discussies sindsdien is dat niet erg veranderd.
In juist genoemd jaarboek is die revolte niet in dergelijke negatieve termen gekenschetst, maar veeleer begrepen als verklaarbaar protest tegen het democratisch falen van het politieke establishment en een normale poging tot correctie daarvan. Democratisering van de oude politiek was een wezenlijk element van die populistisch geëtiketteerde rebellie[8] die om die reden evengoed als neo-democratisch te karakteriseren valt, zoals eerder de rebellie van D66. In de ogen van toenmalig NRC-Handelsblad columnist A. Ellian[9] was het een burgerlijk-democratische revolte waarop het intellectuele establishment zich door zijn arrogante en minachtende opstelling daartegen danig verkeken had.
“Populism is the barometer of the health of representative politics”, zoals de Britse populisme expert Paul Taggart stelt. De Fortuynrevolte was zo’n barometer, die pijnlijk onthulde hoe weinig representatief de oude partijpolitiek nog was en hoe kwetsbaar.[10] Hoe anders te verklaren dat zij door een lange tijd volstrekt niet serieus genomen politieke buitenstaander als Fortuyn in luttele maanden zo in het nauw gedreven kon worden als in feite gebeurde en zich alleen nog staande wist te houden door tegen hem een bijzonder venijnige hetze te ontketenen die hij niet overleefd heeft.
4.2 Na demonisering doorgedrongen tot de historische canon
De maatschappelijke en politieke onvrede waar die revolte succesvol op inspeelde, duurt nog onverminderd voort. Dat een bekend historicus als Maarten van Rossem nog steeds hogelijk verbaasd is over het succes van die revolte, wekt dan ook enige verbazing, maar is niettemin wel verklaarbaar. Deze historicus is kennelijk te zeer vergroeid geraakt met de oude politiek om het succes van die revolte te kunnen begrijpen. De oude gevestigde politiek heeft Fortuyn tien jaar na diens gewelddadige dood inmiddels volledig in de armen gesloten. Van een gedemoniseerde, geminachte en doodgezwegen buitenstaander is hij nu samen met Johan van Oldenbarnevelt doorgedrongen tot de historische canon van Nederland.
De onmacht van de oude politiek om zichzelf te vernieuwen en adequaat te reageren op een maatschappelijke context die onder invloed van ontzuiling, migratie en multi-etnische spanningen sterk veranderd was, heeft er tenslotte toe geleid, dat er politieke ruimte is gegroeid voor de opkomst van een populistische tegenbeweging met de Fortuyn-revolte als eerste belichaming ervan.
4.3 Vacature Fortuyn
Bij de herdenking van de politieke moord op Fortuyn in 2003 werd van verschillende kanten de vraag gesteld of de door hem op gang gebrachte politieke revolte een vervolg zou krijgen. HP/De Tijd sprak in dit verband van de vacature-Fortuyn. De krachten om terug te keren naar de oude wijze van politiek bedrijven, zo constateerde toenmalig PvdA-leider Wouter Bos in 2003, blijken nog enorm sterk te zijn. Veel dingen waarop Paars is afgerekend, zoals het gangbare benoemingsbeleid, het gebrek aan dualisme tussen regering en Kamer, het gebrek aan politiek debat, en onduidelijkheid over de wijze waarop prioriteiten gesteld worden, dreigen vrijwel ongecorrigeerd terug te komen.[11]
Spoedig leek alles inderdaad weer in de oude sporen terug te vallen. Maar luttele jaren later is de vacature-Fortuyn op luidruchtige wijze alsnog opgevuld door de politieke revolte van PVV-leider Geert Wilders, zelf evenals Fortuyn (voormalig PvdA-lid) afkomstig uit de oude politiek (i.c. de VVD), daarin ook gefrustreerd geraakt en evenals Fortuyn gebrandmerkt als exponent van nieuw rechts populisme.
5. CDA via Fortuynrevolte kortstondig terug in oude machtspositie
De tweedeling die door de Nederlandse politiek loopt, is niet meer die tussen links en rechts, aldus het Eerste Kamerlid van de PvdA W. Witteveen, maar die tussen democratische partijen die gelukkig de meerderheid van de bevolking vertegenwoordigen (PvdA, VVD, D66 en Groen Links) en de Staatspartij: het CDA die de D in zijn naam verloochtent.[12] D66-leider Hans van Mierlo zag het in de jaren ’90 daarom als de voornaamste opdracht van zijn partij aan “het laatste eenpartijstelsel van Europa” een einde te maken. Twee Paarse kabinetten waren het resultaat van deze ambitie, met onmiddellijk daarop de Fortuynrevolte in 2002, waarin in bepaalde opzichten mede teruggegrepen werd op thema’s van de jaren ’60 waar D66 de inspiratie aan ontleende voor haar opgang. Door slim op die revolte in te spelen – welbewust besloot het CDA niet mee te zingen in het anti-Fortuynkoor van de Paarse partijen – slaagde het erin zijn omstreden geraakte centrale machtspositie in de Nederlandse politiek kortstondig weer te herstellen.
Tijdens de leiderschapscrisis in oktober 2001 zag het er nog heel somber uit voor het CDA. Voor die crisis werden drie verklaringen gegeven. Zij zou duiden op een vergeefse strijd tegen verdere afbrokkeling van het CDA als gevolg van voortgaande secularisering en ontkerkelijking; op onenigheid over de te volgen koers; en op een ordinaire machtsstrijd.
De eerste verklaring lijkt het meest relevant. Die crisis, aldus politiek commentator Mark Kranenburg[13], is slechts een symptoom van de echte crisis waarmee het CDA geconfronteerd wordt, te weten de crisis van zijn politieke bestaansreden. De partij is langzaam maar zeker aan het verdampen en worstelt met de vraag hoe haar dreigende overbodigheid af te wenden. PvdA-prominent Bram Peper[14] zag in die dagen ook weinig perspectief meer voor het CDA. Het is er niet in geslaagd ook maar één onderscheiden thema te bedenken waarmee het zich kan profileren. En de huidige leiderschapscrisis maakt de politieke ontreddering van die partij compleet. Alleen een uitzonderlijke Nederlander kan het CDA nog redden, meende Peper. Die uitzonderlijke Nederlander bleek spoedig de door Paars verguisde Pim Fortuyn te zijn. Via zijn revolte kreeg het CDA de regie in de Nederlandse politiek weer kortstondig in handen.
[1] Zie voor dat interview Dagblad De Pers, 28 november 2011, zie voorts M. van Rossem, Waarom is de burger boos?, 2010.
[2] G. van Westerloo, Niet spreken met de bestuurder, 2003, pp. 12-15.
[3] B.J. Spruijt, Lof van het Conservatisme, p. 10.
[4] C.J.J. Veldkamp, Pim Fortuyn als neoconservatief?, Christen-Democratische Verkenningen (CDV), herfst 2003, p. 125 ev.; en J.Th.J. van den Berg, Een jaar van extremen, in: Jaarboek Parlementaire Geschiedenis, 2003, p. 181
[5] S.W. Couwenberg, De strijd tussen progressiviteit en conservatisme, 1955, pp. 30-38.
[6] Zie Opstand der burgers, Civis Mundi jaarboek 2004.
[7] B. van Stokkom, Hedendaagse intolerantie, Filosofie, 4, 2003.
[8] Anders P. Schnabel. Zie zijn opstel Paars en later in: Haagse tegenstrijdigheden, 2003, pp. 63-64
[9] A. Ellian, Postmodern amen, NRC Handelsblad 25 januari 2003.
[10] Op het lustrumcongres van het Documentatiecentrum van de Nederlandse Politieke Partijen op 15 oktober 1999 was dat trouwens al gesignaleerd. Wie of wat vertegenwoordigden onze politieke partijen nog? Die vraag stond centraal op dat congres.
[11] Zie het interview met Wouter Bos in het Jaarboek parlementaire geschiedenis, 2003, p. 129.
[12] Zie W. Witteveen, De vanzelfsprekendheid aan de macht, Socialisme en Democratie, 7/8, 1992, p.355
[13] M. Kranenburg, Sterfhuis CDA, NRC Handelsblad, 28 september 2001
[14] Bram Peper, Alleen een bijzonder mens kan het CDA redden, NRC Handelsblad, 20 oktober 2001