Civis Mundi Digitaal #42
De Onderwijscoöperatie heeft op 17 november een rapport uitgebracht dat de vraag moest beantwoorden of er draagvlak is voor invoering van een vernieuwd curriculum volgens de lijnen van Onderwijs2032.
De Onderwijscoöperatie concludeert dat de mening van de docenten wat betreft het curriculum Onderwijs2032 zeer uiteenloopt, maar dat er wel een grote meerderheid van leraren is die meent dat zij een grote rol moeten spelen in het ontwerpen van een nieuw curriculum. Gegeven die conclusies uit de raadplegingen die de OC heeft gehouden, adviseert de OC dan ook om Onderwijs2032 niet top-down in te voeren, maar een continu proces te faciliteren waarbij leraren in klassen, in scholen en in bredere gremia met elkaar spreken over een nieuw curriculum.
BON kan zich niet vinden in de conclusies van de Onderwijscoöperatie. Daarvoor hebben we de volgende overwegingen:
1. Het onderzoek naar draagvlak dat aan dit advies ten grondslag ligt is slecht opgezet en uitgevoerd. De resultaten ervan kunnen op geen enkele manier betrouwbaar of valide worden genoemd. Deze kritiek heeft BON herhaaldelijk binnen de Onderwijscoöperatie en ook daarbuiten laten horen. Ook zijn er alternatieven voorgesteld, maar daar werd niet voor gekozen.
Voor BON was dit een belangrijke reden om uit de Onderwijscoöperatie te stappen.
2. BON verbaast zich over de uitkomst dat een grote meerderheid van leraren vindt dat zij een prominente rol zouden moeten hebben bij het bepalen van het curriculum. Mocht dat al de mening zijn van de aanwezigen bij de raadplegingen, dan nog betekent dat niet dat dat ook de mening is van een meerderheid van de docenten. De raadplegingen werden zo slecht bezocht dat uiteindelijk besloten is specifieke scholen te benaderen, waarbij het aantal respondenten 51 bedroeg.
3. Natuurlijk moeten leraren betrokken zijn bij curriculumveranderingen in hun vak en hun schooltype. Toch is voorzichtigheid geboden omdat een curriculum geldt, of zou moeten gelden, voor alle scholen van eenzelfde type. De verschillen van inzicht tussen verschillende leraren is hierbij groot. Er zijn leraren die bovenal vaardigheden willen onderwijzen, er zijn er die vooral kennis willen overdragen, die alles thematisch willen benaderen en er zijn er die juist de vakken een centrale rol willen laten spelen.
4. De vraag is of de leraren die hierover spraken van te voren voldoende voorgelicht en ingelezen waren om een verantwoorde keuze te kunnen maken. Bij de internet-raadplegingen waar BON-bestuursleden aan deelnamen was dat overduidelijk niet het geval. Stellingen dienden in sneltreinvaart gewaardeerd te worden. Tijd voor nadenken en overleg was er niet.
5. Verder is het onduidelijk in het rapport hoe de meningsverhoudingen liggen tussen leraren in het VO en het PO. Het rapport gaat over een curriculumwijziging in zowel PO als VO, maar spreekt zich niet uit over de verschillen die er zijn bij een curriculumwijziging, alleen al omdat het VO met vakleraren werkt en het PO niet.
BON is van mening dat een curriculumverandering een uiterst zorgvuldig proces dient te zijn waarbij velen betrokken moeten worden en veel afwegingen moeten worden gemaakt.
Af en toe een middag discussiëren onder leiding van medewerkers van de Onderwijscoöperatie is een werkvorm die hiervoor totaal ongeschikt is. Het geschetste proces is van zo’n enorme complexiteit en bureaucratie dat het in de dagelijkse praktijk voor lesgevende leraren onmogelijk zal zijn om hier voldoende inbreng in te hebben. De Onderwijscoöperatie heeft overigens bewezen niet in staat te zijn dergelijke processen, indien al gewenst, te kunnen begeleiden.
Opmerkelijk is dat deze aanpak vergelijkbaar is met de aanpak van de commissie-Schnabel om tot haar advies te komen en met de aanpak van de Onderwijscoöperatie om het draagvlak vast te stellen. Die resultaten geven weinig hoop op een nieuw en qua tijd en mogelijkheden reëel traject waarbij alle leraren begeleid mee kunnen denken over een curriculumverandering.
Leraren lijken volgens het rapport mee te willen praten over een nieuw curriculum; wij vragen ons ten zeerste af of dit werkelijk zo is. De raadpleging lijkt daarvoor niet valide en professioneel genoeg.
De kernvraag voor BON blijft: Is er werkelijk een nieuw curriculum nodig? De commissie-Schnabel komt met een rapport dat duidelijk gestoeld is op één bepaalde visie op onderwijs. Tegenover dit rapport kunnen nog vele andere visies geplaatst worden. Die discussie is door de Onderwijscoöperatie niet gevoerd of gestimuleerd. Het lijkt dat de visie op onderwijs zoals in het rapport vermeld de leidraad wordt om ’bottom-up’ met de leraren het curriculum te vernieuwen.
Het is nog maar de vraag of de meerderheid van de leraren in PO en VO daarvoor in het draagvlakonderzoek voor hebben gekozen. BON trekt dat ernstig in twijfel.
Ten slotte vragen wij ons serieus af of het curriculum werkelijk het grootste probleem is dat in het onderwijs aangepakt dient te worden.
Andere zaken, zoals grootte van de klassen, werkdruk van leraren, slecht taal- en rekenonderwijs in het PO, onbevoegde of onderbevoegde leraren in het VO zijn allemaal vele malen belangrijker en urgenter.
BON voorziet dat wanneer dit advies door de politiek wordt overgenomen, er miljoenen zullen worden besteed aan het proces van het begeleiden van de leraren die samen aan het curriculum gaan werken, of volgens ons inzicht, samen werken aan de invoering van Onderwijs2032 volgens het rapport-Schnabel.
En dat terwijl wij menen dat een dergelijk proces geen gedegen curriculum zal opleveren, maar enkel een langdurige en flinke markt creëert voor allerlei organisaties die menen die begeleiding goed te kunnen verzorgen.
BON zegt, op onderwijskundige en organisatorische gronden, nogmaals NEE tegen Onderwijs2032!
Hoe nu verder met het lerarenregister?
Zoals we eerder opmerkten was en is BON voor een lerarenregister dat in overeenstemming is met de eisen die wij er steeds aan gesteld hebben.
Sinds dat bericht geplaatst is, is er het een en ander veranderd. BON is uit de Onderwijscoöperatie gestapt en heeft daardoor geen directe invloed meer op de manier waarop de invulling van het lerarenregister zich zal ontwikkelen. Dat betreuren wij, omdat juist BON steeds opnieuw in de Onderwijscoöperatie bleef hameren op een goede ICT-inbedding van het register en voor een zorgvuldige validatie van het nascholingsaanbod. Ook hebben wij de kritiek van de Raad van State serieus genomen die pleitte voor voldoende bevoegde leraren en opmerkte dat een mogelijk register geen soelaas biedt voor het verkrijgen van voldoende bevoegde docenten.
Ook zijn wij niet voor niets uit de Onderwijscoöperatie gestapt. De door de Onderwijscoöperatie ingezette richting bij het draagvlakonderzoek voor Onderwijs 2032 leek eerder gericht op een wenselijke conclusie dan op een werkelijk correct beeld van het draagvlak onder de leraren. Nu blijkt steeds duidelijker dat veel leraren ook geen heil zien in het lerarenregister zoals dat nu is en zoals zich dat verder lijkt te ontwikkelen. Dat blijkt uit de media, maar ook uit een petitie van LIA tegen het register: https://stopditlerarenregister.nl/. Deze petitie is ruim 22000 maal getekend.
BON neemt haar leden en ook de leraren die geen BON-lid zijn uitermate serieus en wij brengen deze petitie graag onder uw aandacht, zodat zoveel mogelijk mensen op de hoogte zijn en het duidelijk wordt wat het werkelijke draagvlak voor dat lerarenregister eigenlijk is.
Nieuwe afleveringen Café Weltschmerz
De staat van het onderwijs 8: Martin Sommer
Martin Sommer is journalist bij de Volkskrant. In de jaren tachtig onderzocht hij als journalist het beruchte studiehuis. Hij bezocht scholen en publiceerde kritische artikelen die resulteerden in een bundel.
Dit gesprek met Ad Verbrugge gaat over het onlangs verschenen rapport van het Platform Onderwijs2032 onder leiding van Paul Schnabel en daarnaast het oprukkende Engels in het hoger onderwijs.
Tijdens zijn onderzoek naar het studiehuis kwam hij er gaandeweg achter dat er twee realiteiten bestonden. Eén die de kinderen, de ouders en de leerkrachten meemaakten. Massaal klaagde men steen en been over de slechte werking van het studiehuis, omdat er een mate van zelfstandigheid van leerlingen werd verwacht die niet waargemaakt kon worden. De andere realiteit bleek die van het ministerie, de Tweede Kamer en de onderwijsinstituten, die geen enkel zicht hadden op de problemen en het het beleid gedurende lange tijd stoïcijns faciliteerden en doorzetten. De conclusie van het onderzoek luidt dat de onderwijsvernieuwing zich keer op keer baseert op de wensgedachte dat onderwijs slechts een prikkel is die kinderen ertoe aanzet om in vrijheid hun eigen educatie te bepalen.