Civis Mundi Digitaal #43
Samenvatting Opvallende resultaten in diverse onderzoekingen duiden erop dat er geen sprake is van slinkend vertrouwen in de relatie overheid en burger. Het ‘hebben van vertrouwen’ neemt toe. Maar niet bij allen in allen. Hoger opgeleid levert ook ‘meer vertrouwen’ op. Bijzonder opmerkelijk is dat de politie bij ons een grote mate van vertrouwen scoort. Elders in Europa en in de wereld is dit veelal lager, zo niet veel lager. |
Motto:
Meer wantrouwen in de overheid is gewenst. Meer gewenst dan dat we ons zorgen maken over groeiend wantrouwen tussen overheid en burgers.
Op 26 maart 2012 berichtte de Volkskrant:
‘Mulder zag zondag geen reden om stil te staan bij de tijdwaarneming. Onlangs meldde de NOS dat de apparatuur bij tijdsverschillen van een duizendste niet perfect zou zijn. “Ik vertrouw het wel”, zei hij.’ [Michel Mulder in Thialf, Heerenveen, dacht op zondag 25 maart even dat hij wereldkampioen op de 500 meter schaatsen was geworden. Hij werd 2e, op 0,01 seconde. Hij bestreed dan ook niet de afsluitende conclusie van de scheidsrechters.]
Gegeven dit voorbeeld-bericht moeten we nader preciseren over welke overheid, welk vertrouwen en welke burger we het vandaag hebben.
Welke overheid, welke burger, welk vertrouwen?
In het gegeven voorbeeld gaat het om een vrijwillig aanvaarde en (inter)nationaal aangewezen en benoemde particuliere overheid, de tijdswaarnemer met zijn apparatuur, niet gekozen door de deelnemers of bijstaanders (trainers, zaakwaarnemers, vrienden en familie, publiek, media) die onderling afgesproken regels toepast en een technisch-gebaseerd meetsysteem gebruikt dat zoveel mogelijk vrij van persoonlijke invloeden tot een beslissing komt. We spreken duidelijk af dat de tijdswaarneming niet democratisch wordt vastgesteld op basis van een meerderheid van stemmen die gelijk zou hebben.
Ons gaat het vandaag om die ‘overheid’ die wij, burgers van Nederland, kiezen volgens een door ons samen vastgelegde nationale procedure, gebaseerd op ‘one man one vote’, waarbij de meerderheid beslist, iedere stem telt, en elke stem even zwaar weegt. Wij noemen dat ‘democratisch’ omdat iedereen mag deelnemen die voldoet aan de gestelde regels betreffende nationaliteit, territorialiteit, leeftijd en verkiesbaarheid. Wij gebruiken daarbij ook technische middelen om de uitkomst van verkiezingen te verkrijgen (stemmachine of papier en potlood) en zorgen ervoor dat die niet subjectief beïnvloed kunnen worden. Uiteindelijk is het de meerderheid die telt. Niet wie het hardst kan lopen, of het meeste geld heeft, of het beste de zweeep legt over zijn medeburgers.
Publieke macht
Kort gezegd gaat het om ‘publieke macht’: we spreken samen af (wetgeving) dat in onze samenleving bepaalde taken door vertegenwoordigers van alle burgers worden uitgevoerd ten bate van allen zonder onderscheid te maken naar ras, geslacht, leeftijd, herkomst, bezit, inkomen, en opleiding of positie in de maatschappij. Wij vertrouwen de uitoefening van die taken toe aan diegenen onder ons waarvan we weten dat ze deze verkregen macht niet zullen uitoefenen ten eigen bate en met verwaarlozing van de gemeenschappelijke belangen.
Hier ligt voor mij de verbinding tussen het thema ‘vertrouwen’ en mijn kennis-specialisatie op de thema’s ‘corruptiebestrijding’ en ‘integriteitsbevordering’. Toen de Rotary mij uitnodigde om gedachten te formuleren over het onderwerp ‘vertrouwen tussen overheid en burger’ was mijn constatering dat deze drie samenhangen, en dat corruptie zelf ook gebaseerd is op vertrouwen, voor mij een verrassing.
De ondeugd die een deugd nodig heeft om te kunnen bestaan!
De kortst mogelijke en algemeen aanvaarde definitie van corruptie is immers ‘misbruik van toevertrouwde macht voor privaat gewin’.
Deze korte definitie is een latere uitwerking van de eerder gebruikte definiëring die luidde: ‘Misbruik van publieke macht voor privaat gewin’.
Een verschil van slechts één woord. Een belangrijk verschil omdat in de eerder gebruikte definitie het duidelijk en uitsluitend gaat om overheidsdienaren: gekozen politici en benoemde ambtenaren. In het corruptiedebat worden overigens die gekozen vertegenwoordigers dikwijls vergeten en wordt corruptie veelal toegeschreven aan de ambtenaren. De verbrede definitie kijkt naar allen die macht verkregen hebben van de burgers om voor die burgers de hun toegewezen taken binnen de samenleving uit te voeren. Die verbrede definitie sluit dan ook de zogenaamde ‘private corruptie’ mede in.
Ons gaat het nu om de publieke macht, de overheid op lokaal, provinciaal en nationaal niveau, om de gekozen volksvertegenwoordigers en dagelijkse bestuurders, en om het bestuursapparaat (‘administration’ zeggen de Engelsen en Amerikanen) bestaande uit door de politici benoemde ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de politiek genomen besluiten.
Vertrouwen tijdens ‘verzuiling’
Traditioneel was jarenlang verankerd dat wij vertrouwen hebben in ‘onze’ politici: rooms-katholieken stemden op kandidaten van de Katholieke VolksPartij en zijn voorlopers, gereformeerden hielden het meer op de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en meer vrijzinnig protestanten op de Christelijk-Historische Unie (CHU), de drie partijen die samensmolten tot het CDA, een partij die formeel weliswaar voor alle burgers openstaat als leden- en kiesvereniging, maar die feitelijk toch nog steeds door de overgrote meerderheid van de kiesgerechtigden gezien wordt als een partij verbonden met die kerkelijke wortels. Op soortgelijke wijze kwam de PvdA (met zijn voorlopers) op voor de lagere en middeninkomens, de arbeiders, en was de VVD (en haar voorlopers) de partij van de werkgevers en de beter-bemiddelden. Kortheidshalve ga ik verder niet in op de andere partijen uit onze parlementaire democratische geschiedenis. Ik noem nog slechts de Communistische Partij Nederland (CPN) die strijdbare anti-kapitalisten verenigde, de Boerenpartij die vocht tegen de knechting door het Landbouwschap, regionale partijen in Friesland, Groningen, Limburg en Zeeland die zich verzetten tegen de dominantie van Randstadbelangen in de traditionele regeringspartijen, en de ouderenpartijen die een einde wilden maken aan de verwaarlozing van de belangen van ouderen in onze maatschappij.
Kenmerkend bij alle partijen was het vertrouwen dat burgers-leden en -kiezers hadden in anderen, met name de gekozen en benoemde autoriteiten, als die maar behoorden tot de eigen kring. Het onderlinge vertrouwen tussen de burger en de overheid werd via het eigen milieu gericht. Het viel bijvoorbeeld niemand op dat de KVP-minister J.R.M. van den Brink en de CHU/ PvdA-minister P.Lieftink het kennelijk in 1951 doodnormaal vonden om aan Prins Bernhard dertig miljoen gulden mee te geven als omkoopgeld om in Argentinië te kunnen slagen met zijn handelsmissie ter bevordering van de Nederlandse export naar dat land. Het schaadde hun geloofwaardigheid in Nederland geenszins. Hoewel ze zich met deze beleidsdaad immoreel (mogelijk zelfs crimineel) gedroegen ging de bevolking hen niet wantrouwen. Ook de diverse moordpartijen gepleegd door het Nederlandse leger en het KNIL onder Nederlands commando in het zich vormende Indonesië van die tijd, waarvan we nu weten dat de regering donders goed wist wat er gebeurde, schaadde bij de grote massa van de burgers het vertrouwen in onze politici niet, integendeel! Kennelijk overheerste het gevoelen dat het een taak was die ze moesten uitvoeren om de staatsintegriteit van het koninkrijk te handhaven.
Nu denken velen dat het eigenlijk niet zo gek geweest zou zijn als vijftig jaar geleden de burgers wat minder vertrouwen gehad zouden hebben in de overheid.
Is vertrouwen tussen overheid en burgers verloren?
Nu wordt er alom geklaagd over het verlies aan vertrouwen in de overheid dat wijdverbreid zou zijn onder burgers-kiezers. Is dat zo?
Dat ‘blinde vertrouwen’ in de machthebbers van toen, dat lijkt inderdaad wel verdwenen te zijn. Maar om dat verdwijnen zal toch niemand zitten te treuren? Is ook vertrouwen verdwenen tussen politici en burgers dat we graag behouden hadden gezien?
Onderzoek en rapportage wijst uit dat een genuanceerd antwoord op zijn plaats is.
In 2010 publiceerde het CBS ‘een beeld van de sociale samenhang in Nederland’ [1]. Uit deze publicatie zal ik hier veel citeren.
Om die sociale samenhang te kunnen schetsen koos het CBS drie invalshoeken, te weten: ‘vertrouwen’, naast ‘sociale en maatschappelijke participatie’, en ‘integratie’. In dit CBS-rapport worden verschillen tussen burgers en bevolkingsgroepen belicht, onder meer tussen mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, lager en hoger opgeleiden, allochtonen en autochtonen, en tussen kerkelijken en onkerkelijken die kenmerkend zijn voor deze invalshoeken.
Ik verwaarloos vandaag even de andere gekozen invalshoeken, en concentreer op ‘het vertrouwen in de medemens en in maatschappelijke en politieke instituties’ dat [opmerkelijk genoeg] ‘iets is toegenomen’. ‘Wel zijn bepaalde bevolkingsgroepen
– waaronder vooral de lager opgeleiden – doorgaans minder actief en hebben minder sociaal en institutioneel vertrouwen dan andere groepen.’
Als het al zo zou zijn dat ‘het onderling vertrouwen steeds minder wordt vooral in Beroep en Bedrijf’ (zoals de Rotary-Commissie Ethiek voor een vertrouwens-symposium het verwoordde) en op deze terreinen dan ook werk op Rotarians ligt te wachten, recent onderzoek stelt dit niet vast voor de relatie ‘Overheid en Burger’.
Voor dit rapport is een grote verscheidenheid aan statistische bronnen gebruikt onder andere de Enquête Beroepsbevolking (EBB), het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS), en de European Social Survey (ESS)[2]. Dit zijn rijke bestanden, waar – vanaf 1997 – zo’n 1,5 miljoen personen aan hebben deelgenomen. Maar ook is geput uit registers met informatie over de totale Nederlandse bevolking.
De statistieken leren dat de Nederlandse bevolking hoog scoort op een breed palet van indicatoren die duiden op een hoge mate van sociale samenhang. Ook trendmatig laten ze zien dat er in de afgelopen 15 jaar geen sprake is van een tanende sociale samenhang.
Het ‘hebben van vertrouwen’ neemt toe
Ten aanzien van het ‘hebben van vertrouwen’ is er zelfs sprake van een toename. Dit staat haaks op de beleving van velen dat de binding in de samenleving afbrokkelt, en dat de burgers een gebrekkig en afnemend vertrouwen hebben in elkaar en in de traditionele instituties. De deelname aan activiteiten om de politiek te beïnvloeden, is tussen 2006 en 2010 niet veranderd: ruim een op de drie hebben dit de afgelopen vijf jaar geprobeerd te doen via acties zoals deelname aan een demonstratie, het benaderen van politici, en het bijwonen van een inspraakbijeenkomst. Ook de opkomst bij verkiezingen is allezins bevredigend, in de pakweg afgelopen 15 jaar constateren deze onderzoekers geen tanende belangstelling voor de politiek.
Wederkerigheid tussen participatie en vertrouwen lijkt aanwezig. Vertrouwensbanden tussen burgers vergroten de bereidheid om te handelen in het belang van de groep of gemeenschap. Tegelijkertijd geven sociale contacten waarschijnlijk ook een impuls aan het vertrouwen. Samengevat: ‘Hoe meer participatie, hoe meer vertrouwen’.
Ook uit het Europees onderzoek over de periode 2002‒2008 blijkt dat het sociale en institutionele vertrouwen niet is afgebrokkeld, maar zelfs iets is gegroeid. Recente cijfers van het Nationaal Kiezersonderzoek tonen eveneens aan dat het vertrouwen in de periode 1996-2010 zeker niet is verminderd. Een ruime meerderheid heeft vertrouwen in de medemens en in maatschappelijke en politieke instituties. En daarmee neemt Nederland, samen met Scandinavische landen, een koppositie in.
Ook uit eerder onderzoek komt naar voren dat van de bevolking zo’n zes op de tien personen vertrouwen schenken aan anderen. Zo laten cijfers gebaseerd op het ESS zien dat in 2008 64 procent van de Nederlanders vertrouwen had in hun medeburgers. Uit recent onderzoek onder het electoraat, dat rond de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 is gehouden, blijkt wederom dat bijna 60 procent vertrouwen heeft in de medemens. Nederland behoort hiermee tot de landen met een groot sociaal vertrouwen.
Conclusie: neen, vertrouwen houdt stand
De meerderheid van de Nederlandse bevolking heeft vertrouwen in de medemens, met slechts geringe verschillen tussen vrouwen en mannen.
Bovendien is het vertrouwen de afgelopen jaren met enkele procentpunten toegenomen. Ook is het vertrouwen in zowel medemens als in maatschappelijke en politieke instituten in Nederland, samen met enkele Scandinavische landen, groter dan in vrijwel alle andere Europese landen. Nederland doet het dus binnen Europa goed.
Maar niet bij allen
Een groot vertrouwen in andere mensen geldt echter niet voor alle bevolkingsgroepen. Slechts één op de drie laagstopgeleiden vertrouwt op medeburgers (5:15), tegen bijna vier van de vijf hbo’ers of universitair geschoolden (12:15). De hoogstopgeleiden met de hoogste vertrouwensscore worden gevolgd door twee geloofsgroepen: de gereformeerden en leden van de Protestantse Kerk Nederland. Als verklaring geldt dat mensen in het onderwijs leren over andere culturen en er in aanraking komen met andere bevolkingsgroepen, resulterend in een meer open en tolerante houding tegenover anderen. Daarnaast gaat een hoge opleiding vaak gepaard met maatschappelijk succes en hebben succesvolle mensen minder reden om anderen te wantrouwen, dan mensen die het minder voor de wind gaat. Bovendien kunnen ze de gevolgen van een schending van het vertrouwen gemakkelijker dragen. Opleiding biedt zodoende een belangrijke verklaring voor de verschillen in sociaal vertrouwen tussen bevolkingsgroepen. Bijvoorbeeld vrouwen en ouderen scoren vaker lager omdat deze groepen vaker lager opgeleid zijn. Voor de meeste andere bevolkingsgroepen geldt dat minstens de helft zich uitspreekt voor vertrouwen in andere mensen.
Naast opleiding is vooral de religieuze denominatie, burgerlijke staat en arbeidspositie van belang voor het vaststellen welke bevolkingsgroepen veel of weinig scepsis hebben ten aanzien van andere personen in de samenleving.
Ook buurtkenmerken spelen een rol. Mensen die wonen in een buurt met een groot aandeel laagopgeleiden en/of veel niet-westerse allochtonen hebben een meer gebrekkig vertrouwen in anderen dan mensen die wonen in een buurt met een geringere concentratie laagopgeleiden en weinig niet-westerse allochtonen.
Oorzaken?
Onderzoek in de Verenigde Staten laat zien dat daar de teloorgang van de sociale samenhang gepaard is gegaan met een uitbreiding van het aantal uren dat Amerikanen voor de buis en de computer doorbrengen. Ook de toename van de tijd besteedt aan het woon-werkverkeer, betekent minder tijd die men met anderen kan spenderen, hetzij individueel of in clubverband. Het CBS is voornemens aan deze drie aspecten – TV-kijken, de gevolgen van het internet, en de tijd nodig om naar het werk en weer naar huis te gaan – meer aandacht te gaan schenken. Wel is al bekend dat vrijwilligers minder uren voor de buis doorbrengen en vaker de krant lezen dan personen die zich niet inzetten als vrijwilliger. Maar wat is oorzaak en wat is gevolg?
Instituties
Ter afsluiting toch ook nog enkele opmerkingen over het vertrouwen dat burgers hebben in de instituties in onze maatschappij. Ook dan ben ik nog bepaald niet uitputtend bezig met dit onderwerp van vertrouwen, maar er zal genoeg zijn om de onderlinge gedachtenwisseling te bevruchten.
Opvallend is dat weliswaar het vertrouwen in de medemens beduidend lager is onder de niet-westerse allochtonen, maar dat dit niet geldt voor hun vertrouwen in de meeste instituties, vooral eerste generatie allochtonen stellen veel vertrouwen in de verschillende instituties. Een ander zeer opmerkelijk verschijnsel is dat de politie met ruim 70% het grootste vertrouwen geniet. Dat is heel bijzonder, in vele landen scoort de politie als laatste of bijna laatste! Dit goede resultaat voor de politie wordt bevestigd in het ESS-onderzoek. In 2008 scoorde de politie ook hier het meeste vertrouwen: 73% van de Nederlanders. Ook rechters worden door bijna 70% van de Nederlandse bevolking gezien als betrouwbare actoren.
De pers scoort het laagst: 35%, de kerken niet veel beter: 40%, hoewel kerkgangers er wel vertrouwen in hebben, maar dat zal niemand verbazen. Het Europese parlement komt in 2008 tot 48%, de politieke partijen en politici scoren niet best met ongeveer 52%. Het institutionele vertrouwen verschilt niet sterk tussen mannen en vrouwen.
Het grotere vertrouwen onder hoogopgeleiden wordt verklaard door de kennis die zij hebben over de verschillende instituties. Daarnaast kan een gevoel van onbehagen, vertaald in een negatief toekomstbeeld, leiden tot meer wantrouwen onder de laagopgeleiden. Eerder onderzoek toonde ook aan dat mensen in maatschappelijk zwakkere posities, zoals laaggeschoolden, vaak minder vertrouwen hebben in maatschappelijke instellingen en in de politiek.
Meer wantrouwen gewenst?
Een betoog over vertrouwen kan eigenlijk niet eindigen zonder bespreking van begrippen als ‘onbetrouwbaar’ en ‘wantrouwen’.
Ik denk dat het ‘vertrouwen’ als verschijnsel in onze maatschappij in aanzienlijke mate geschaad wordt door autoriteiten en overheden die onwaarheden verkopen. Dat er eens een onderzoeker over de schreef gaat en onderzoek vervalst om met mooie resultaten aanzien te verwerven, is onaanvaardbaar, wel begrijpelijk. In elk milieu komen wel rotte appelen voor.
Ernstiger vind ik onze algemene verwaarlozing van het verschijnsel dat onderzoekers door de overheid geprest worden om met onderzoeksresultaten te komen die politiek wenselijk geachte beleidskeuzes moeten onderbouwen. Het besluit toch de Betuwelijn aan te leggen kwam tot stand nadat met cijfers gegoocheld was. De President van Schiphol verklaarde bij zijn aftreden, bewust verkeerde cijfers, herhaaldelijk, gebruikt te hebben rond het fenomeen van de geluidsoverlast. De bioloog Hans van den Berg sprak er schande van dat alleen gegoochel met cijfers tot Wientjes’ gevolgtrekking kon leiden dat statiegeld overbodig is om af te komen van het zwerfvuil op straat.
Het meest verontrustend is dat op een later moment dan dikwijls gesteld wordt dat ‘het voortschrijdend inzicht’ ertoe leidt dat nieuwe, andere conclusies uit de feiten getrokken hadden dienen te worden. Terwijl toch op het moment van de beleidskeuze al bekend was dat de feiten gemanipuleerd werden. De hoogopgeleiden dragen een zware verantwoordelijkheid. Zij weten dikwijls beter, maar houden hun mond, eigen belangen verdragen dikwijls geen weerwoord. Meer wantrouwen in de overheid is gewenst. Meer gewenst dan dat we ons zorgen maken over groeiend wantrouwen tussen overheid en burgers.
*****
Auteur dr. Michel van Hulten. De eerste versie van dit artikel dateert van 21 april 2012 en was geschreven ten behoeve van het Rotary symposium ‘Vertrouwen’ georganiseerd in Amsterdam door de Subcommissie Ethiek, die als motivering aangaf:
‘we kunnen geen krant openslaan of TV aanzetten of dit onderwerp komt op de een of andere manier, maar vaak ook expliciet als probleem aan de orde. Het onderlinge vertrouwen zou steeds minder worden vooral in Beroep, Bedrijf en tussen Overheid en Burger’.
Mogelijk komen er reacties van lezers. Dat zal dan voor mij medebepalend zijn om met een vervolgartikel te komen gebaseerd op gelijke of gelijkwaardige bronnen tussen 2012 en 2016.
[1] Sociale Samenhang: Participatie, Vertrouwen en Integratie, ISBN: 978-90-357-0670-5, Oplage: 600. Meer informatie is te vinden op de website www.cbs.nl.
[2] De European Social Survey (ESS) is een tweejaarlijks onderzoek dat in meer dan 30 landen wordt gehouden. De eerste ronde is verzameld in 2002/2003, de vijfde in 2010/2011. Data en documentatie van ronde vijf zijn nu beschikbaar via de ESS website. De ESS biedt kwalitatief uitstekende metingen van de publieke opinie in Europa, met sterke accenten op politicologische indicatoren, zoals vertrouwen in de overheid, politieke communicatie, sociale participatie en politieke participatie. De gegevens zijn gratis en zonder beperkingen beschikbaar, voor not-for-profit doeleinden via de ESS-website. Voor meer informatie bezoek de European Social Survey website: http://www.europeansocialsurvey.org/.