Civis Mundi Digitaal #44
Intro
Hier volgt een artikel dat in verkorte vorm (550 woorden) eerst aan het dagblad Trouw, een van onze kwaliteitskranten, als opinie werd aangeboden. Vanwege de inhoud ervan werd het echter meteen afgewezen, en dus niet toegelaten tot de opiniepagina. Een nieuw staaltje van censuur van een politiek correct opererende redactie, die zich geroepen voelt te waken tegen opinies die zij politiek niet deugdzaam genoeg oordeelt, en het grote publiek daarom niet mogen bereiken. Dit gebeurt trouwens al 30 jaar lang, waarbij leeftijdsdiscriminatie wellicht meespeelt. Tegelijk werpt die krant zich op als kampioen van de vrijheid van meningsuiting. Wat een gotspe.
Gelukkig dat Civis Mundi als politiek en financieel onafhankelijk medium de vrijheid van meningsuiting van politiek onafhankelijk denkende lezers nog kan redden. Het biedt tevens gelegenheid tot uitgebreider toelichting van een politiek niet correct geachte opinie.
Opmerkelijke kentering
Wie zijn wij Nederlanders, en wat is onze nationale identiteit? Dat zijn vragen die nu probleemloos in talkshows, als verkiezingsthema en op opiniepagina’s van kwaliteitskranten opduiken. Het is de moeite waard daar even bij stil te staan, want het duidt op een opmerkelijke kentering, waaraan kennelijk niet mag worden herinnerd. Luttele jaren geleden werd erkenning van een nationale, i.c. Nederlandse identiteit en van het publieke belang van een selectieve migratie- en adequate integratiepolitiek nog aan de kaak gesteld als uiting van een reactionaire en racistische gezindheid. Maar dat is nu ineens helemaal voorbij. Er wordt zelfs gewag gemaakt van een nationale identiteitscrisis. Die hangt naar veler mening nauw samen met de migratie- en integratieproblematiek. Door de socioloog en politieke denker Hans Boutellier wordt die crisis ook in verband gebracht met de ontzuiling van onze samenleving. Maar dat klopt mijns inziens niet. Tijdens de verzuiling was nationale identiteit ook een taboeonderwerp, omdat het die verzuiling immers ter discussie stelde. Dankzij de ontzuiling kwam er pas de nodige politieke ruimte voor een vrije discussie over de Nederlandse identiteit. Daar hebben we in Civis Mundi dankbaar gebruik van gemaakt. In lijn met toenmalig prinses Máxima roept Boutellier nu opgelucht uit: “De Nederlander bestaat in ieder geval niet”. Maar dat werd in de media onmiddellijk ter discussie gesteld. Zoals nationale identiteit niet langer als racistisch in de hoek staat van verboden termen, geldt dit ook voor de integratie en inburgering van migranten.
Inburgering allochtonen
Het duurde jaren voordat niet minderhedenbeleid, maar integratie van migranten centraal kwam te staan in beleid en onderzoek. In een interview met professor Han Entzinger bij gelegenheid van diens afscheid als hoogleraar migratie- en integratie studies aan de Erasmus Universiteit Rotterdam werd die omslag geassocieerd met het WRR-rapport Allochtonenbeleid van 1989. In lijn hiermee introduceerde Arie van der Zwan en Han Entzinger het idee van een verplichte inburgering van migranten. Zowel integratie als inburgering van migranten is echter al in 1981 bepleit in het Civis Mundi jaarboek De Nederlandse natie. Toen ik in dat jaarboek de vraag aan de orde stelde hoe onze nationale identiteit zich verhoudt tot de groeiende multi-etnische ontwikkeling van de Nederlandse samenleving en in aansluiting daarop een lans brak voor integratie en inburgering van allochtonen in onze Nederlandse cultuur, werd dat onmiddellijk gedesavoueerd als verwerpelijke uiting van cultureel racisme. Dat gebeurde nog onder invloed van het multiculturalisme dat toen als maatstaf gold voor politiek correct denken in deze problematiek. Nationale identiteit, zo luidde de toenmalige kritiek, veronderstelt een wij-zij-relatie en bevordert zodoende een continu besef dat we anders zijn dan anderen. En daarin zag men een vruchtbare voedingsbodem voor racistische tendenties.
Maar iedere groep met een zekere duurzaamheid ontwikkelt een eigen collectieve identiteit en zodoende impliciet een wij-zij-relatie. Hand in hand met die kritiek ging een krachtige pleidooi voor een eerbiediging van de culturele identiteit van onze etnisch minderheden en dat is ook uitgangspunt van het overheidsbeleid geworden, met als gevolg dat het belang van een redelijke mate van integratie van die minderheden in onze samenleving en cultuur jarenlang sterk onderschat is. En daar plukken we nu de wrange vruchten van, zo constateerde ik in het Civis Mundi jaarboek 2001 Nationale identiteit. Van Nederlands probleem tot Nederlandse uitdaging. Dat was een nieuwe reactie mijnerzijds op de weerstanden en verdachtmakingen waarop het idee van een nationale identiteit in linkse kringen nog steeds placht te stuiten. Het lijkt me relevant daar nog een aan te herinneren met het oog op een correcte geschiedschrijving.
De Nederlandse identiteit geniet nu warme belangstelling in de politiek, vooral in verband met de inburgering van nieuwkomers. Maar die inburgering is nog steeds een streven dat als heel problematisch wordt ervaren, zoals de Algemene Rekenkamer onlangs nog signaleerde[1]. Met het oog daarop heeft de Tweede Kamer onlangs ingestemd met het regeringsvoorstel nieuwkomers als onderdeel van hun inburgering een zogenaamde participatieverklaring te laten tekenen, waarin zij verklaren de kernwaarden van onze samenleving te zullen respecteren.
Nationale identiteit als omstreden concept
We geven hier ter informatie nogmaals een korte terugblik op de geschiedenis van die nationale identiteitsproblematiek. In het conflict over het vreemdelingen- en minderhedenbeleid dat sinds de jaren ‘70/’80 ook in Nederland sterk op de voorgrond trad en in Civis Mundi al vroegtijdig aan de orde is gesteld[2], is door ons gekozen voor een gematigde opstelling, te weten een selectief migratiebeleid op grond van bevolkingspolitieke overwegingen en een consequent integratiebeleid met het oog op de verdere ontwikkeling van de Nederlandse identiteit. Vooral het beroep op een eigen Nederlandse identiteit stuitte op felle reacties. Het werd weggehoond als kwalijk nationalisme, een naar spruitjeslucht riekend concept en zelfs verdacht gemaakt als uiting van xenofobie en nieuw racisme.[3]
Het moreel aangeklede bezwaar tegen dat concept is zoals gezegd het wij-zij denken dat dat cultiveert. Nu is wij-zij denken in een pluralistische maatschappij als de onze een sociologisch gegeven (ingroup-outgroup denken). In veel gevallen staat wij naast zij. Maar in een meerpartijen stelsel zoals dat in de westerse samenleving bestaat gaat het om wij tegen zij. En dat geldt uiteraard ook voor de concurrentie tussen bedrijven in een vrije markteconomie en voor de competitie tussen sportclubs. Opvallend is dat critici van het concept van nationale identiteit die dat afwijzen vanwege dat wij-zij denken, probleemloos het links-rechts schema hanteren als het over politieke verhoudingen gaat. Alsof dat geen wij-zij denken impliceert! Een filosoof als Hans Achterhuis erkent dat in ieder geval ronduit. In het wij-zij denken van het links-rechts schema heb ik van stonde af aan juist gekozen voor een derde, i.c. een middenpositie, een verbinding dus van linkse en rechtse waarden.
Tijdens de discussie over de opstelling van een historische canon werd er opnieuw aan herinnerd, dat Nederland nu eenmaal een samenstel is van allerlei verschillende culturele identiteiten en dat nationale identiteit derhalve een fictie is, onder andere ook door de historicus Maarten van Rossem.[4] De Nederlandse hokjesgeest, onmiskenbaar een belangrijk kenmerk van de Nederlandse identiteit, werd hiermee opnieuw gekoesterd en omarmd. In de Nederlandse geschiedenis zijn er wel momenten geweest, waarin die hokjesgeest ter discussie gesteld is, in de tweede helft van de 19e eeuw met name van liberale zijde met een duidelijke voorkeur voor maatschappelijke organisaties op algemeen-Nederlandse grondslag en na 1945 met pleidooien voor een nationaal omroepbestel, onder andere van de zijde van de VPRO. Maar de Nederlandse diversiteitscultus blijkt telkens te diep geworteld te zijn in de Nederlandse geestesgesteldheid. In de partijpolitieke ontwikkeling komt dat ook tot uiting in een sterke voorkeur voor een streng doorgevoerd stelsel van evenredige vertegenwoordiging.
Dat in Nederland vanouds bijzondere identiteiten en loyaliteiten van wisselende aard sterk gekoesterd worden, is een sociologisch feit, dat steeds uitgangspunt is geweest van onze reflectie op nationale identiteit.[5] Maar sinds de Bataafse Omwenteling van 1795 worden die wel meer en meer overkoepeld door een zich ontwikkelende Nederlandse identiteit als expressie van een zekere culturele integratie. Heel globaal gaat het hierbij om een gemeenschappelijke taal, geschiedenis, politieke cultuur, stijlkenmerken en gedeeld cultureel en moreel erfgoed. Die maken dat Nederlanders zich in dit land thuis kunnen voelen, al betekent dat niet dat over dit alles eensgezindheid bestaat. In een vrije samenleving is de invulling en ontwikkeling van nationale identiteit uiteraard inzet van voortdurende rivaliteit tussen verschillende tradities; in Nederland in het bijzonder tussen de confessionele traditie van calvinistische huize en de liberale of rekkelijke traditie die teruggaat tot de regentenklasse van de Republiek. Een homogene nationale identiteit is in zo’n omgeving uiteraard uitgesloten. Vandaar dat de Nederlandse identiteit allerlei tegenstrijdigheden in zich bergt.
Afhankelijk van de zich ontwikkelende machtsverhoudingen is zij ook in voortdurende ontwikkeling. Dat is in vroegere publicaties[6] over de eigen aard van de Nederlandse kunst en literatuur niet of onvoldoende onderkend. Men trachtte daarin nog bepaalde nationale wezenskenmerken op te sporen en sprak nog onbekommerd van de Nederlandse volksaard.
In Europees verband is dat zich ontwikkelende Nederlandse identiteitsbesef op zijn beurt een onderdeel van de culturele pluriformiteit van Europa. Het is ook slechts één aspect van een geleed, meervoudig besef van identiteit. Als nationale identiteit een fictie is, hoe dan bijv. uit te leggen, dat het verstandshuwelijk van KLM en Air France zo kil blijft vanwege nationale cultuurverschillen? In linkse kringen, meent publicist Bas Heijne[7], valt niettemin nog steeds een zekere smetvrees voor dat concept van nationale identiteit te bespeuren. In academische kringen blijft het ook een zeker ongemak opwekken. Valt dat ongemak wellicht niet mede te verklaren vanwege de hokjesgeest die ook in die kringen met hun monodisciplinaire prioriteiten nog welig tiert?
School der capitulanten
Van een heel omstreden en problematisch begrip in de vorige eeuw en sinds de jaren zestig van die eeuw een tijdlang als irrelevant terzijde geschoven is onze nationale identiteit nu niet alleen inzet van veel reflectie en discussie, maar tevens een cruciale uitdaging geworden voor de Nederlandse politiek en cultuur. Waarom en hoe die identiteit in stand te houden in een samenleving met steeds meer een multi-etnisch karakter en snel toenemende internationale, in het bijzonder Europese invloeden? Het is een vraag die mede dankzij de Fortuyn-revolte op niet langer te negeren wijze op de politieke agenda gezet is, de vraag dus naar de zin van ons voortbestaan als kleine natie in een tijd van snel groeiende wereldwijde communicatie en afhankelijkheid.
Nederland annexeert zichzelf, riep de schrijver Ernst van Altena[8] in 1987 vertwijfeld uit op een Clingendaelconferentie over buitenlands cultureel beleid. Hij doelde met deze wanhoopskreet op de over ons land heen spoelende importcultuur, die het eigene steeds meer verdringt. We geloven in onze gloeilampen, kazen, bloembollen, tuinproducten, maar niet in onze eigen taal en cultuur. Gegeven het feit dat onze culturele identiteit in Europees verband de meest kwetsbare is, rijst de vraag die H. Hofland al jaren geleden in een van zijn vele essays aan de orde stelde, hoe een geruisloze opheffing van Nederland als cultuurnatie te voorkomen. Of moeten we erin berusten dat de Nederlandse cultuur geruisloos opgaat in een Europees-Amerikaanse of wereldcultuur als consequentie van een historische ontwikkeling waarin op termijn voor kleinere cultuurnaties als Nederland geen toekomst meer is? Onder culturele elites is er een kosmopolitische stroming die inderdaad in die richting denkt en die nationaal-culturele zelfverloochening in het verlengde ziet van de universele pretenties van onze cultuur.
Paul Scheffer[9] spreekt in dit verband van de ’school der capitulanten’. Daar rekent hij ook de socioloog A. de Swaan toe vanwege diens stelling dat de cultuur zich uit zijn nationale bedding heeft losgemaakt, en dat we op weg zijn naar een vaderlandsloze cultuur[10]. Anderzijds behoort De Swaan echter tot de weinigen in onze spraakmakende gemeente die onze taal nauw verweven zien met onze nationale identiteit en die taal zeker niet wenst prijs te geven. Ja, hij vindt zelfs dat Nederlanders zich terecht niet bekommeren om hun nationale identiteit omdat die vanzelf spreekt. Maar dat getuigt van een nationaal zelfvertrouwen dat nauwelijks steun vindt in de realiteit[11].
Een ’capitulant’ is zeker ook de godsdienstwetenschapper P. van der Veer[12]. Die ontwaart nauwelijks nog een eigen Nederlandse cultuur die de moeite waard is om in stand te houden. Nederland als cultuurnatie bestaat in zijn ogen ook slechts als afgeleide van de Nederlandse staatsnatie en die verliest steeds meer aan betekenis. Een samenleving kan in zijn ogen zeer wel functioneren zonder gedeelde normen en waarden. Het idee dat we daar niet zonder kunnen, is, zo meent hij, sociologische onzin uit de jaren ’50. Of hier sprake is van voortschrijdend sociologisch inzicht sinds die jaren is niettemin een vraag die zich spontaan opdringt.
Door als natie op te gaan in een verenigd Europa raken we vanzelf de anomalieën kwijt die ons politiek-sociale bestel aankleven. En daar hoeven we niet om te treuren, meent de historicus B. Knapen.[13] Dat laatste moge zo zijn, maar dat is nog geen reden een zelfopheffing van Nederland als een der Europese naties te legitimeren.
Franse identiteitsproblematiek
De hernieuwde discussie over nationale identiteit speelt zich af tegen de historische en politieke achtergrond van het land in kwestie, al heeft zij wel een gemeenschappelijke achtergrond, de invloed namelijk van economische, politieke en culturele globaliseringsprocessen, die gepaard gaan met nieuwe migratiegolven van Zuid naar Noord en veel onzekerheid en onbehagen teweeg brengen. In Frankrijk bijvoorbeeld heeft die discussie een andere achtergrond dan in Duitsland. Frankrijk heeft sinds lang een sterke nationale identiteit. Die is echter ter discussie geraakt door een reeks van factoren zoals de linkse revolte van mei ’68 en daaropvolgende mentaliteitsverandering, juist genoemde globaliseringsprocessen en de vestiging van snel groeiende etnische minderheden die in Frankrijk officieel niet als zodanig erkend worden vanwege het heersende republikeinse eenheidsdenken.
De huidige Franse identiteitsproblematiek heeft bovendien te maken met een gebrek aan respect onder linkse intellectuelen voor de Franse natie en haar culturele verworvenheden. Zij kunnen, meent de rechts geheten intellectueel Alain Finkielkraut, zelfs de minste verwijzing naar zoiets als een nationale identiteit niet verdragen. Maar ook in Frankrijk hebben die niet langer een overwicht in de publieke opinie, nu rechtse intellectuelen zich daarin zelfbewust roeren en daar afrekenen met de marxistische invloeden die decennia lang het publieke debat in dat land in een houdgreep hielden. Daardoor is er ruimte gekomen voor een nieuwe maatschappelijke discussie over nationale identiteit die door de heftigheid ervan diepe sporen getrokken heeft in de Franse samenleving. Karakteristiek is in dit verband bijvoorbeeld de wijze waarop juist genoemde filosoof Finkielkraut[14] zich afzet tegen het kosmopolitisme van links. Een ontheemde kosmopoliet is in zijn ogen een wandelende Jood die nooit thuiskomt. Frankrijk is in zijn ogen ondanks het republikeinse eenheidsdenken een verdeelde natie geworden met etnische en religieuze enclaves en is moeizaam op zoek naar een nieuwe cohesie.
Duitse identiteitsproblematiek
Van taboe naar hernieuwde discussie
De discussie over nationale identiteit in Duitsland heeft een heel andere achtergrond. Wegens de vreselijke ontaarding van nationalistische sentimenten tijdens het Hitler-regime is het denken in termen van nationale identiteit daar jarenlang taboe geweest, al werd het streven naar Duitse hereniging in feite wel geïnspireerd door nationale sentimenten. Na die hereniging viel een discussie over de idee van een nationale identiteit niet langer te ontlopen. Dat is een heftige discussie geworden die zich afspeelde binnen de oude links-rechts polarisatie. Om te voorkomen dat die opnieuw acceptabel geworden Duitse identiteit een rechts stempel zou krijgen, is van linkse zijde met Jürgen Habermas als inspirator en heraut het idee van een constitutioneel patriottisme gelanceerd ter ondersteuning van het Duitse eenwordingsproces met als inhoud de waarden van de democratische rechtsstaat zoals die in de Duitse grondwet als liberaaldemocratische basisorde (artt. 20 en 79 lid 3) verankerd zijn. Ook in andere landen zoeken linkse culturele en politieke elites nu in een constitutioneel verankerd patriottisme een aanvaardbare vorm van nationaal identiteitsbesef.
Van politiek naar cultureel identiteitsbesef
Maar van het Duitse identiteitsbesef maakt behalve een politiek-constitutionele ook een culturele component deel uit. In tegenstelling tot Nederlanders zijn Duitsers wel trots op hun taal en cultuur. Het streven naar Duitse hereniging was er immers ook op gericht de naoorlogse verdeeldheid van Duitsland als cultuurnatie ongedaan te maken. De Duitse taal en cultuur valt in dit verband immers moeilijk over het hoofd te zien als men de Duitse identiteit een meer specifieke inhoud en betekenis wil geven dan de westerse waarden van de liberaaldemocratische basisorde in de grondwet. De ontwikkeling van een hernieuwd politiek en cultureel identiteitsbesef wordt nu niet langer gehinderd door de invloed van langdurig voortlevende schuldgevoelens over het nazi-verleden.
Dit blijkt ook uit het debat over de integratie van vele miljoenen immigranten, waarvan zo’n 6 miljoen moslim zijn. Met het oog op het naziverleden is dat debat jarenlang zoveel mogelijk op een laag pitje gehouden. Maar na de publicatie in 2010 van het boek Deutschland schafft sich ab van Thillo Sarrazin vlamde het plotseling heftig op. Wegens zijn politieke vrijdenkerij werd deze oud SPD-politicus door gevestigde politici aanvankelijk verketterd. Maar toen zijn boek bij zoveel Duitsers aansloeg – het werd een bestseller – sloeg dat snel om. Dat bracht bondskanselier Angela Merkel er spoedig daarop toe op een congres van CDU-jongeren uit te roepen dat het idee om een multiculturele samenleving op te bouwen volstrekt mislukt was en dat het stimuleren van de integratie van allochtonen, in het bijzonder moslims, een van de belangrijkste opdrachten van de komende tijd dient te zijn.
De ‘Vergangenheitsbewältigung’ geldt nu als voltooid. De Holocaust doet niemand ons na, maar haar verwerking ook niet, merkte de Duits-Joodse publicist H. Broder in dit verband eens ironisch op[15]. Zonder die emotioneel geladen verwerking van het naziverleden valt de naoorlogse politieke en culturele ontwikkeling in Duitsland niet te begrijpen. Het is vooral de rebellerende generatie ’68 geweest die daarin een cruciale rol gespeeld heeft.
[1] Zie Trouw, Wie zijn wij? 25 januari 2017.
[2] Zie Het vraagstuk der etnische minderheden, Civis Mundi september 1982; en De Nederlandse natie, Civis Mundi jaarboek 1981.
[3] Zie S.W. Couwenberg, Civis Mundi spreekbuis van nieuw racisme?, Civis Mundi 6, 1983.
[4] Zie M. van Rossem, Een historische canon in Maarten van Rossem (red.), De wereld volgens Maarten van Rossem, 2005, pp. 166-169; zie ook A. Nuis, Op zoek naar Nederland, 2004, p. 220.
[5] Zie Nationale identiteit, Civis Mundi Jaarboek 2001; en Nederlandse en Vlaamse identiteit, Civis Mundi Jaarboek 2006, pp. 31-37.
[6] Zie bv. E.H. Korevaar-Hesseling, Het Nederlandse volkskarakter weerspiegeld in de Nederlandse schilderkunst, 1941; A. Donker, Karaktertrekken der Vaderlandsche letterkunde, 1945
[7] Zie zijn column in NRC Handelsblad, 2/3 oktober 2010.
[8] E.R van Altena, Geloof in eigen cultuur?, in: W.J. Wassen (red.), Cultuur en buitenlands beleid, Nederlands Instituut Clingendael, 1987, pp. 35-41.
[9] P. Scheffer, Over zelfverheffing en zelfverloochening van een natie, NRC-Handelsblad (zaterdag bijvoegsel) 19 september 1992.
[10] Zie A. de Swaan, Perron Nederland, 1991.
[11] A. de Swaan, Het Nederlands in het Europese talenstelsel, in: T. Zwaan (red.) Het Europese labyrint – nationalisme en natievorming in Europa, 1991, p. 215.
[12] P. van der Veer, Nederland bestaat niet, De Gids, september 2000.
[13] B. Knapen, De daffodil en het kosmopolitisch mankement in Nederland, 1992.
[14] A. Finkielkraut, De verloren beschaving, 1997
[15] Geciteerd bij T. Dassen en T. Nijhuis, Gegijzeld door het verleden, 2001, p. 9