Civis Mundi Digitaal #48
Bespreking van Onderwijs in tijden van Digitalisering, Ad Verbrugge en Jelle van Baardewijk (red.). Uitgeverij Boom, Amsterdam 2017
We leven in een tijd van snelle technologische veranderingen. De mogelijkheden van de digitale ontwikkelingen zijn groot. Wat voor gevolgen heeft dat voor het onderwijs, voor wat en hoe kinderen leren?
Deze vragen zijn voorgelegd aan leraren, wetenschappers en een aantal denkers en publicisten door Ad Verbrugge en Jelle van Baardewijk van Centrum Ethos van de VU. Ad Verbrugge is medeoprichter en voorzitter van Beter Onderwijs Nederland .
Impliciet en expliciet komen in de artikelen de aloude vragen en opvattingen over onderwijs aan de orde. Al vele decennia, eigenlijk al een eeuw sinds de opkomst van de ’traditionele vernieuwingsscholen: montessori, jenaplan, dalton, vrije scholen e.d. wordt daarmee geworsteld en geëxperimenteerd. Wat zijn fundamentele onderwijsbehoeften, hoe leert een kind het best: bij ’kind-volgend’ of ’leerstofgericht’ onderwijs? Waar ligt het evenwicht tussen kennis verwerven en algemene vorming, gaat het om ’vuren aansteken of emmers vullen’ en het steeds terugkomende ideaal van geïndividualiseerd onderwijs.
In deze tijd van digitalisering komen daar nog nieuwe thema’s bij: verandert de rol van feitenkennis nu we altijd een smartphone bij de hand hebben waarmee we kunnen opzoeken wat we willen weten? Moet leren programmeren een onderdeel worden van het curriculum? Neemt de aandachtsspanne van de leerlingen af? Zal door de inzet van digitale programma’s nu eindelijk de individualisering goed vorm kunnen krijgen?
Er zit in de artikelen veel overlap, de auteurs komen vanuit hun eigen invalshoek op een aantal van deze vragen uit. Erg is dat niet, het is wel interessant om steeds vanuit een ander vertrekpunt en in een andere context een aantal van de thema’s belicht te zien. Alle auteurs onderkennen dat de digitale ontwikkelingen mogelijkheden en kansen bieden, maar ook dat er nadelen aan kleven. Overdreven optimistisch òf bezorgd zijn ze niet. De teneur in deze bundel is wel enigszins kritisch. We moeten ons niet laten verblinden door de technologische ontwikkelingen. Bij goed onderwijs komt meer kijken. De rol van een bevlogen en bezielende leraar zal nodig bleven.
Effectief of goed onderwijs
In het eerste deel van de bundel komen drie leraren aan het woord. Vanuit hun dagelijkse praktijk beschrijven ze hun ervaringen met digitalisering. In veel literatuur en beleidsdocumenten worden drie doelen van onderwijs genoemd: kwalificatie, socialisatie, menswording. In het recente rapport Ons Onderwijs2032 is dat ’vaardig, aardig en waardig’ geworden. In de artikelen van de docenten, maar ook in andere bijdragen in het boek komt herhaaldelijk naar voren, dat bij het onderwijsdoel kwalificatie wellicht veel te winnen is door digitalisering. We kunnen dat effectief onderwijs noemen.
Computers zijn nuttig voor sommige routine taken. Maar ’een leraar is meer dan een trage computer en een slecht functionerende robot’ (Johannis Visser, blz 26 ). Omdat de computer zo goed is in meetwerk, is ook meer maatwerk mogelijk. De individualisering, die al zo lange tijd een doel is van onderwijshervormingen, zou nu goed van de grond kunnen komen. Daarin ligt ook een gevaar: wat meetbaar is zal wellicht ook het meest de inhoud van het onderwijs gaan bepalen. De andere doelen van onderwijs: jonge mensen leren omgaan met zichzelf en met elkaar is essentieel voor goed onderwijs. De rol van de leraar is daarin doorslaggevend.
De overheid en sommige onderwijsvernieuwers die iPadscholen promoten, zoals Maurice de Hond, zijn al te optimistisch over digitalisering. Docenten zijn niet wereldvreemd, allerlei digitale toepassingen hebben in de loop van de tijd al een plek in de school gekregen en er is geen reden om te denken dat dit zal stoppen. Geef de leraren de mogelijkheid nieuwe ontwikkelingen te integreren.
Al te veel overheidsbeleid wordt gemaakt uit angst achterop te raken en niet mee te gaan met de nieuwste maatschappelijke ontwikkelingen. Er is echter niet erg goed nagedacht over wat en hoe van computers in het onderwijs te leren valt. Dat tekort is er al vanaf de komst van computers, zo blijkt uit het relaas van Gerard Verhoef, die al veertig jaar betrokken is bij digitale ontwikkelingen in het onderwijs.
Parate kennis
In het tweede deel staan bijdragen waarin ICT in het onderwijs wordt afgezet tegen het ideaal van Bildung, algemene vorming. In deze bijdragen komt een aantal van dezelfde thema’s terug. Zoals wat moeten kinderen nu eigenlijk leren; is bijv. programmeren nuttig voor alle leerlingen?
Een argument dat ook in het Ons Onderwijs 2032 terugkwam, is dat kinderen geen feiten meer hoeven te leren: de devaluatie van parate kennis. In alle bijdragen wordt betoogd dat dit een te snel getrokken oppervlakkige conclusie is.
Er is informatie nodig om nieuwe informatie te verwerken. Parate kennis is nodig om in de oneindige hoeveelheid informatie op het internet je weg te kunnen vinden en die te kunnen beoordelen op betrouwbaarheid. Informatie staat in een kader of context. Als dat kader ontbreekt krijgt een leerling als commentaar op een werkstuk over de Eerste Wereldoorlog door een leraar(!) dat het jammer is dat hij niet Anne Frank heeft behandeld...
Soms dreigen docenten en beleidsmakers zich te gaan richten op wat mogelijk is door de digitale ontwikkeling, in plaats van deze techniek als nieuw gereedschap te gebruiken. Natuurlijk verandert het leven door nieuwe techniek, maar juist in het onderwijs is het van belang te blijven zien dat digitalisering ’goed gereedschap is maar een slechte baas’.
In een paar bijdragen wordt de rol en het belang van commercie en grote bedrijven aangestipt. Dit zijn ook krachten die op het onderwijs inwerken en die een grondiger nadenken over de optimale rol van digitale middelen in het onderwijs onder druk zetten.
Kritisch verstand
In de bijdragen van Aleid Truijens, Steven Valkenburg en Hans Schnitzler wordt benadrukt dat we willen dat kinderen met een kritisch verstand in de wereld staan. Daarvoor is meer nodig dan wat digitale programma’s nu kunnen bieden. In dit verband is taalbeheersing zeer belangrijk, in verband met het kritisch leren denken. Herhaaldelijk komt ook het pleidooi voor inspanning, herhaling en concentratie naar voren als essentieel voor een goede persoonsvorming. Maar docenten worden geconfronteerd met leerlingen die zich minder lang kunnen concentreren. Dit lijkt een maatschappelijke ontwikkeling te zijn als gevolg van de digitalisering. Hoe moet het onderwijs hiermee omgaan? Het vergt een aanpassing wat betreft didactiek van de leraren.
Er liggen verschillende opvattingen over de menselijke natuur ten grondslag aan de onderwijsopvattingen dat onderwijs de natuurlijke neiging van kinderen moet volgen om te leren en we ze dus vrij moeten laten om hun intrinsieke motivatie te volgen (het nieuwe leren). Maar onderwijs is er niet alleen om individuen zich te laten ontplooien, het is ook cultuuroverdracht. Ook in dit opzicht zal een evenwicht gevonden dienen te worden. Het gaat niet alleen om jezelf, maar ieder mens is ook deel van een groter geheel.
Neuro-cognitieve inzichten
In het derde deel zijn een aantal artikelen opgenomen met nog andere perspectieven.
Het artikel over de neuro-cognitieve inzichten van ICT in de klas geeft interessante informatie over hoe hersenen functioneren en de relevantie ervan voor het leren. Een voorbeeld: iedereen bouwt een eigen model van de wereld, maar is ook steeds bezig afwijkingen van dit model waar te nemen en het model aan te passen. Daardoor vindt leren plaats. Digitale programma’s zouden hierop in kunnen spelen. Sleutelzin is: verleid de leerling om te leren.
Een andere invalshoek is dat we altijd de neiging hebben om informatie samen met associaties op te slaan. De neuro-cognitieve inzichten bevestigen het belang van de lichamelijke inbedding van kennis. De auteurs zien mogelijkheden om door neuro-cognitieve kennis het leren van basisvaardigheden efficiënter te laten verlopen. Dan zouden docenten en onderwijskundigen wel nauw samen moeten werken met neurowetenschappers en ICT-ontwerpers. De leraren zouden meer tijd kunnen overhouden voor de interactie met leerlingen om de hogere orde vaardigheden te leren en te oefenen.
Ook in het artikel over games opent zich een wereld van nieuwe mogelijkheden die zich nog veel sterker zal kunnen ontwikkelen. Niet alleen zijn er games met een didactisch doel. Het zelf ontwerpen van games opent heel nieuwe creatieve mogelijkheden voor leerprocessen.
Kennis, kunde en vaardigheden
Ad Verbrugge gaat in een uitvoerig stuk dieper in op zijn visie waar het in het onderwijs om draait. Hij stelt dat er te oppervlakkig is nagedacht over wat kennis en informatie nu eigenlijk is. Kennis en kunde zijn niet alleen verwant in etymologisch opzicht of in het filosofisch denken vanaf oude Grieken. Kennis, kunde en vaardigheden hebben altijd een overlap. Hij benadrukt dat computergebruik ook onkunde en onwetendheid met zich meebrengt. Als voorbeeld de Tomtoms, intussen leren we af om kaarten te lezen en ons ruimtelijk te oriënteren. “Onze belevingscultuur, de vele virtuele shortcuts en de gemakkelijke beschikbaarheid van informatie staan de oefening en toe-eigening van vakdisciplines in de weg”.
Ook benadrukt hij de betrokkenheid van het lichaam bij leerprocessen, de horizon waarin iedere ervaring zich voordoet. Hij pleit voor een grotere waardering voor de oefening, discipline, concentratie, aandacht en speelsheid. Interessant zijn de verbanden die hij legt tussen niet goed gelukte vorming en psychologische problemen. De drie onderwijsdoelen: kwalificatie, socialisatie en persoonlijke ontwikkeling moeten niet als verschillende domeinen gezien worden, maar in hun onderlinge samenhang begrepen worden.
“Kundige kwalificatie is tegelijkertijd een vorm van socialisatie die ruimte kan geven aan persoonlijke ontwikkeling.” Deze komt tot stand onder leiding van een vakkundige en bezielende leraar. Immers, om met Plato te spreken is onderwijs uiteindelijk gericht op verheffing van de ziel.
De bundel eindigt met bijdragen over de gevolgen van digitalisering voor de organisatie van het werk van de docenten en mogelijk nadelige gevolgen in het hoger onderwijs.
Al met al een goed leesbare bundel, die voldoet aan de bedoeling om een bijdrage te leveren aan de discussie over mogelijkheden en moeilijkheden van digitalisering. De leerbehoefte van kinderen zal voor een deel altijd hetzelfde zijn. Het is uiterst belangrijk om er grondiger na te denken over nieuwe technologische vernieuwingen in plaats van zich te veel laten leiden door een mentaliteit van angst om de boot te missen.
Inhoudsopgave
Inleiding - Ad Verbrugge & Jelle van Baardewijk
Deel I: De computer in de praktijk: de leraar aan het woord
1 Waarom de docent van de toekomst geen robot is
Johannes Visser
2 ICT in het voortgezet onderwijs - Pleidooi voor een integrale benadering
Erik Kamerbeek
3 Veertig jaar computers in het onderwijs
Gerard Verhoef
Deel II: Idealen en utopieën: ICT en de vraag naar Bildung
4 ICT: goed gereedschap, slechte baas
Theodore Dalrymple
5 Kennis zit niet meer in de hersenen - Hoe de werksoldaatjes van de toekomstige economie worden gekneed
Aleid Truijens
6 Het trivium in het digitale tijdperk
Diederik Boomsma
7 Nieuw Babylon nog steeds in aanbouw - Over het ontzag van beleidsmakers voor technologie
Sebastien Valkenberg
8 Bildung, technologie en onderwijs in ‘interessante tijden’
Hans Schnitzler
Deel III: De digitalisering van het onderwijs in een breder perspectief
9 Neurocognitieve perspectieven voor ict in de klas
Jurjen van der Helden, Inge Molenaar & Harold Bekkering
10 Wie weet hier de weg?
Over kunde en onkunde door digitalisering van het onderwijs
Ad Verbrugge
11 Van spelenderwijs naar wijs over spel(l)en
René Glas
12 Digitalisering en zinvolle arbeid in het onderwijs - Een perspectief vanuit de Nederlandse sociotechniek
Matthijs Moorkamp
13 Gegoogel met studenten - Waarom digitalisering het universitaire onderwijs bedreigt
Jelle van Baardewijk