Civis Mundi Digitaal #48
Een bloemlezing van Nederlandse dichters geredigeerd door Piet Ransijn
Ontleend aan Ons volk: een karakteristiek in verzen. Amsterdam, Ploegsma 1941, samengesteld door Paul Huf: een vaderlandslievende selectie die in de oorlog verscheen.
De spelling is zoveel mogelijk gemoderniseerd voor de leesbaarheid. De oude, klassieke gedichten kunnen soms een wat overdreven en gedateerde indruk maken, maar geven karakteristieke kenmerken van ons volk treffend weer, vaak in de overtreffende trap, die wat gezwollen kan overkomen.Aan het begin van de oorlog was de vaderlandsliefde welkom, die in vele verzen is verwoord.
Deze bloemlezing vormt een dichterlijke illustratie bij mijn artikelen over onze identiteit. Paul Hufaccentueert in deze gedichten het eigene van ons volk. Hij was ooit een vooraanstaand acteur in klassieke stukken van onder meer Shakespeare en Vondel. Gedichten voordragen was zijn specialiteit. Zijn zoon is de bekende fotograaf Paul Huf, bekend van foto’s van de koninklijke familie.
Geselecteerde onderwerpen
Huf laat onze dichters achtereenvolgens ons landschap typeren, het werkende volk, het strijdbare volk en enkele nationale grootheden als gestalten uit het verleden, zoals Vondel, Rembrandt, Erasmus en Sint Willibrordus, met wie de kerstening van ons land begon. Ons Godsvertrouwen komt als laatste naar voren. Bij Huf als eerste. We hebben de volgorde omgekeerd.
Door de ogen van de gekozen dichters is ons volk een een religieus volk, maar inmiddels zijn wij grotendeels geseculariseerd. Het geestelijke is echter altijd teveel om allemaal op te noemen levend gebleven. Opvallend openheid van ons volk voor spirituele bewegingen. Bijvoorbeeld in de 14e eeuw de Moderne Devotie, daarna de Reformatie in diverse gezindten, in de vorige eeuw een breed spectrum van bewegingen zoals theosofie, antroposofie, soefisme, Krishnamurti, Transcendente Meditatie en Advaita Vedanta, teveel om allemaal op te noemen. Enkele van deze bewegingen zijn in Civis Mundi aan de orde gekomen, onder meer in artikelen van Hans Komen en Patricia van Bosse. Naast genoemde arbeidzaamheid, werklust of nijverheid, kiest Huf strijdbaarheid en als belangrijk thema, die in de oorlog extra belangrijk zijn. Deze kenmerken illustreert hij met een paar beroemde landgenoten uit het verleden: Vondel, Rembrandt, Erasmus en Willibrordus
Religieuze tolerantie
Impliciet gaat het hierbij ook om onafhankelijkheid en religieuze tolerantie, die aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog aan de wieg van onze natie stonden. Bij dit keerpunt in onze geschiedenis werd ons land zelfstandig en bestendigde daarna zijn eigen identiteit, die tot dan toe een samenstel was van historische lokale en provinciale en religieuze identiteiten. Het uitgangspunt en strijdpunt van religieuze tolerantie markeert de vorming van onze natie.
“Deze tolerantie had Willem van Oranje nodig, als onderdeel van de nationalistische conceptie, als hij zoveel mogelijk onderdanen in de Lage Landen bij zijn oppositie wilde betrekken. Met een beroep op de overtuigde protestanten en vooral natuurlijk de calvinisten zou hij niet ver kunnen komen, aangezien deze slechts een kleine minderheid vormden,” aldus Kossmann, Een tuchteloos probleem: De natie in de Nederlanden, p 25.
De katholieken, waaronder het katholieke Zuiden, West-Friesland en Twente en vele andere min of meer gemengde en katholieke regio’s, waren onmisbaar. Dit blijkt met name uit gedichten van Brabantse dichters, om niet te eenzijdig de nadruk op Holland te leggen. Onze dichters zijn uit het hele land afkomstig en uit Vlaanderen.
Onze vaderlandse geschiedenis passeert welsprekend de revue in een beperkte selectie van enkele hoogtepunten en hoofdfiguren, die ons land vertegenwoordigen.
De IJssel vanaf de brug bij Kampen, Beeldbank Rijkswaterstaat Foto Martin van Lokven
Ons landschap
Hendrik Marsman
Herinnering aan Holland
Denkend aan Holland
zie ik brede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hoge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een groots verband.
de lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.
Waterland www.davevanbrenk.nl/mijn-wandelingen/eigen-wandelingen/waterland
Joh. van Meurs (1888-1945)
Waterland
Neem Hollands boer zijn guldens af
Zijn centen en vierduiten
Dan houd hij nog zijn vette klei
En staat er bij te fluiten
Neem Hollands boer zijn landen af
Dan houd hij nog zijn water
Daar maalt hij toch zijn land weer uit op
Wat vroeger of wat later.
Neem Holland al zijn dijken weg
En laat het onderlopen
Geen nood; elk kaasboerinnetje
Gaat vissersnetten knopen
Neem Holland al zijn bomen weg,
Zijn wilgen en zijn peppels
Dan ruist nog Hollands windezang
Door ‘t riet van sloot en greppels.
Maar neem je Hollands water weg
Zijn plassen en zijn vaarten
Dan is mijn land geen Holland meer,
Al staat het op de kaarten
Dan wordt het duin een woestenij,
Dan dorren alle weiden,
Dan gaat mijn mooie Holland dood
Omdat het dorst moet lijden.
www.trouwenmetthomas.nl/de-steenbock-festival-bruiloft-augustus
Jan Prins (1876-1948)
De Bruid (Holland is de bruid)
Stofe 1,2,3,4 en 7 slot
De lucht, over de jonge dag,
Was helderder dan ooit.
Iets ongewoon verblijdends lag
In weide en veld gestrooid.
De torenklok zong, wat ze kon,
De vlaggen staken uit:
De bruigom was de lentezon
En Holland was de bruid.
Ze was des morgens opgestaan,
Een ranke, frisse meid.
Ze deed haar gazen sluier aan
van dunne dauwigheid.
Ze stak zich van de perenboom
De bloesem in het haar,
Die witter dan een winterdroom
Is wonder, wonderbaar.
Ze deed een gladde gordel om
Van zilverig allooi,
Van zuivere waterglans, wat glom
Die ronde gordel mooi!
Toen hechtte ze als een donzen vacht
Aan haar satijnen kleed
De schuimrand die de zee haar bracht.
Toen was de bruid gereed.
(...)
Nu komt ze met haar lief gezicht
De bruigom tegemoet.
Wat is de hemel wijd en licht,
Wat is het leven goed!
De wereld is een wonderbron
Van telkens nieuw geluid.
De bruigom is de lentezon
en Holland is de bruid.
Jacob van Ruisdael, Riviermonding
Holland
E J Potgieter (1808-1875)
Grauw is uw hemel en stormig uw strand
Naakt zijn uw duinen en effen uw velden,
U schiep natuur met een stiefmoeders hand,
Toch heb ik innig u lief, o mijn Land!
Al wat jij bent, is onze voorvaders’ werk;
Uit een moeras wrocht de vlijt van die helden,
Beide de zee en de dwingeland te sterk
Vrijheid een tempel en godsvrucht een kerk.
Blijf, wat jij was, toen je blonk als een bloem:
Zorg, dat Europa de zetel van orde,
Dat de verdrukte zijn wijkplaats u noem’,
Land van mijn Vaderen, mijn lust en mijn roem!
En wat de donkere toekomst bewaart,
Wat uit haar zwangere wolken ook zal worden,
Lauweren behoren aan het vlekloze zwaard,
Land, eens het vrijst’ en gezegendst’ op aard’.
Willem Anthonie van Deventer (1824-1893). Strandgezicht met vissersschepen bij ondergaande zon
Joost van den Vondel (1587-1679)
Wildzang
Wat zong het vrolijk vogelkijn,
Dat in de boomgaard zat?
"Hoe heerlijk blinkt de zonneschijn
van rijkdom en van schat!
(...)
Wat is een dier zijn vrijheid waard!
Wat mist het aan zijn wens;
Terwijl de vrek zijn potgeld spaart!
O slaaf! O arme mens!
Waar groeien eiken t’ Amsterdam?
O kommerzieke Beurs,
waar nooit genoeg naar binnen kwam!
Wat mist die plaats al geurs!
Wij vogels vliegen, warm gedost,
Gerust van tak tot tak.
De hemel schaft ons drank en kost,
De hemel is ons dak.
Wij zaaien noch wij maaien niet:
Wij teren op den boer.
Als het koren in zijn aren schiet
Bestelt de hele land ons voer.
Wij minnen zonder haat en nijd,
En dansen om de bruid;
Onze bruiloft bindt zich aan geen tijd,
Zij duurt ons leven uit"
Wie nu een vogel worden wil,
Die trekt nu pluimen aan,
Vermijd de stad, en straatgeschil,
en kies een ruimer baan.
Het paradijs, Jan Brueghel de Oude
Kenau Simonsdochter Hasselaar (1526-1588) Heldin van Haarlem
Het werkende volk
H Roland Holst-Van der Schalk 1869-1952)
Der vrouwen moed
Strofe 1, 4, 6, 11, 12
Buiten in de heldere wereld vol bewegen
Weefden de mannen hun glanzende taak,
zij vulden samen de uren tot de zege,
de ogen waren op hen als op een baak.
(...)
Maar de vrouwen hoe vulden zij de dagen?
Wat is achter muren, wat is geschied
in de holle nachten, dat zij wakende lagen
turend naar wat men in waaknachten ziet?
(…)
Portret van de moeder van Rembrandt
Maar de vrouwen achter muren verscholen
hoe heeft hun hart, hoe heeft hun hart geleefd?
Onrust brandde in hun vlees diepe holen,
zij hebben verdragen en niet gebeefd
(…)
Hun arme ogen zien eruit als zwart uitgebrande
vensters waar het vuur aan heelt geknaagd:
neem met zachte eerbied hun hete handen
en zeg hun, dat een morgen daagt
Zeg hun dat de kinderen die zij gaan baren
de vrede brengen, dat hij zeker daalt
omdat de moeders dapper waren
omdat hun hart niet heeft gefaald
De beroemde jonge stier van Paulus Potter
Aart van der Leeuw (1876-1931)
De dieren
De landman gaat, nu de avond is gevallen,
En de arbeid slaapt, voor het laatst zijn hoeve rond;
Hij keurt het werk der knecht in schuur en stallen,
En als zijn schaduw volgt hem trouw de hond.
Hij toeft bij het vee, en luistert hoe het ademt;
Rond schoft en horen hangt een warme damp,
Die met een geur van zomer hem bewademt,
En in een nimbus nevelt om de lamp.
Dan loopt hij tastend langs de ruif der paarden,
Verwelkomd door een dreunend hoefgeklop;
Hij spreekt hen aan, en streelt een ruig behaarde,
Een speels hem toegestoken manenkop.
En als hij eindelijk, rustig na het volbrachte,
De handen boven het vlammend houtvuur heft,
Vervult hem nog de ontroerende gedachte
Aan wat rondom hem leeft en niet beseft.
Hij peinst, en leest in het boek met koperen sloten
Het hoofdstuk uit, dat Noachs tocht beschrijft,
Hoe de ark met haar simpele reisgenoten
Lang op de oeverloze zondvloed drijft.
Geheel in het wonderbaar verhaal verloren,
Terwijl hij mijmerend in de haardgloed staart,
Lijkt het hem of, door God daartoe verkoren,
Hij met zijn dieren over het water vaart.
http://www.familieinbeeld.nl/2016/04/8-het-boerenleven-in-de-18e-eeuw.html
J Werumeus Buning (1891-1958)
Ballade van de boer
Strofe 3, 6 en 7 slot
(...)
Men heeft de boer zijn hof verbrand,
Zijn vrouw en os vermoord;
Dan spande de boer zichzelf voor de ploeg,
Maar de boer hij ploegde voort.
Napoleon ging de Alpen op
En hij zag de boer aan ’t werk,
Hij ging voor Sint-Helena aan boord
En de boer hij ploegde voort.
(...)
En de boer hij ploegde voort.
Eerst toen de boer de hemel zag
Zo vol van lichte schijn,
Toen spande hij zijn ploegpaard af,
En hij veegde het zweet van zijn voorhoofd af,
En hij knielde naast zijn stilstaand paard,
En hij wachtte op Gods woord.
Een stem sprak tot aarde, hemel en zee
En de boer heeft haar gehoord:
"Ter wille van de boer die ploegt
Bestaat de wereld voort!"
Het strijdende volk
Anton van Duinkerken (1903-1968)
Nieuw Nederlands lied
strofe 1, 4 en slot
Nederlands is: niet te kniezen
Aan de boorden van het verdriet,
Niet jezelf te verliezen,
Waar je goed verloren ziet,
Dat je graag had meegedragen
Tot het afscheid van de tijd.
Nederlands is: niet versagen,
Als ze je vragen wie gij zijt
(...)
Als de zee van ’t Noorden wild wordt,
Luidt de stormklok ons bijeen.
Zorgt, dat dan geen kracht verspild wordt
Aan verdeeldheid ondereen!
Slaat de handen uit de mouwen,
Iedereen voor ’t eigen werk.
In gemeenzaam Godsvertrouwen
Samenwerken maakt u sterk.
(...)
Nederlands is: een verleden,
Dat ons rechten heeft geborgd,
Waar wij fier vooruit mee treden,
Door wat wij leden onbezorgd.
Er wordt een betere tijd geboren
Achter het woeden van den strijd,
Laat dan aan de wereld horen,
Dat gij Nederlanders zijt
Koningin Wilhelmina, die het volk in de oorlog vele malen toesprak
Adrianus Valerius (1575-1625)
Uit de Nederlandse gedenkklank
Strofe 1 en 3, slot
O Nederland, let op uw zaak
De tijd is aanstonds daar
dat uw vrijheid nu voorwaar
niet in de hoek raakt
die uw ouders hebben gekocht
met goed en bloed en leven;
want zij werd nu eenmaal gezocht
om niet te zijn verdreven.
(...)
Beschut, bescherm, bewaar uw land,
let op het Spaans bedrog;
en laat uw privileges toch
niet nemen uit uw hand;
maar toon u elk een man vol moed
in het houden van uw wetten,
bovenal dien God, val voor zijn voet,
dat hij op u mag letten.
Het Brabantse land geschilderd door Van Gogh; http://www.bedandbreakfasttilburg.nl/Van-Gogh-in-Brabant.html
Louis de Bourbon (1908-1975)
Laus Branbantiae (Lof aan Brabant):
strofe 1,3 en laatste 2 (6 en 7)
Ik houd van het Brabantse land
door de eeuwen geteisterd, gehard,
als een phoenix verrijst uit den brand
rees zijn schoonheid uit rampspoed en smart.
Door geen legers van geuzen geknecht
maar versomberd van eeuwen in rouw,
gebeten op vrijheid en recht
maar zijn God en zijn Heren getrouw.
Land van vennen en wouden en wei,
rivieren, moerassen en zand,
Peel, land van Maas, Meierij
en het eenzame Kempenland.
Land van Altena, Biesbos, Breda,
oude zetels van adellijken roem,
schoon is elk oord waar ik ga,
gewijd elke naam die ik noem.
Heeft de dood weer uw akkers gekleurd?
Zijn uw steden en dorpen gewond?
Wie geknield en in deemoed treurt,
diens traan vindt een vruchtbare grond.
Wie weet, dat geen lot wordt volbracht
in dit donkere dal van den tijd,
wie gelooft en wie hoopt, die wacht
op het licht van de eeuwigheid.
Ik houd van dit Brabantse volk,
van dit land tussen Schelde en Maas.
Zij de dienstmaagd des Heren zijn tolk
en het Goddelijk Kind zijn solaas.
Carel van Mander (1548-1606)
Boerenklacht (Boere-claght)
2e strofe
(…)
Komt weder gouden tijd, wilt eeuwig bij ons blijven
Maak dat de ijzeren eeuw eerst wijkt en plaats maakt
want uw aanwezigheid baart wel duizend ongerijven [ongerieven]
Wie oorlog heeft geproefd, die weet hoe vrede smaakt
Albert Verwey (1865-1937)
Honestum petimus usque: Wij streven naar het Hoogste, tot het bittere einde toe
Fragment
Wie waarlijk leeft, heeft in zijn hart
een onvernietigbare veer
een stille kracht die iedere weerstand tart
Noem ons haar naam: spreek uit en leer
wat sterker is dan ramp en smart
Geen leer geen naam: alleen de wil
sterker te zijn dan leed en tijd
Aanvaard uw taak, volvoer haar stil
Heb lief en wees bereid
Boven het leed, boven de tijd
verrijst het onvervaard gemoed
dat weet, dat iedere mensheid lijdt
maar draagt zijn leed en doet wat moet
Boven de tijd, boven het leed
verheft zich de goede en schone daad
die klein mag zijn, want elk mens weet
dat hij voor kleine taken staat
Klein kan de taak zijn, maar sterk de wil
die haar met vaste trouw volvoert
’Wie zo doet heeft in zich zijn spil
waaraan geen verdere chaos roert
Als dan iedereen in eigen kring
zo werkt, steek dan uw handen uit
en reik ze tot een grotere kring
de bond van broederschap zich sluit
Sluit aan tot wij als enig volk
de tijd weerstaan die rukt en rijt
ontredt aan wolk en warrelkolk
de schoonheid van de nieuwe tijd
Gestalten uit ons verleden
Jan Engelman (1900-1972)
Vondel
Strofe 1,4,7-eind
Soms denk ik dat zijn hart nog slaat
in schemer van de Warmoesstraat
of dat hij peinzend wandelen kwam
door de open klaarte van den Dam.
(…)
En ginds vocht Gijsbrecht, streng en kuis,
voor Badeloch en voor zijn huis
hij vond een regel van het gedicht
dat ’s avonds kwam, bij kaarsenlicht.
(...)
Hem was de deugd een heiligheid
wanneer zij om het zuiverste lijdt,
’t gefemel striemde hij met spot
in Roskam en in Rommelpot,
maar zong het bruidslied zó vervoerd,
dat het den grond der ziel ontroert
zolang de taal van Nederland
nog Nederlandse kelen spant.
Ik zie hem oud, ik zie hem grijs:
een man die, het leven zat en wijs,
door armoe en verdriet gekweld,
de panden in den lommerd telt.
De bomen gelen langs de gracht,
de hemel in oktober is zo zacht
en teder op het groenig glas
alsof het pril in het voorjaar was.
Hij droomde van het paradijs,
zijn geest begon die grote reis,
op vleugels door de sferen heen,
tot voor de voeten van den Een.
Dan stamelt, wie niet zingen kan,
als een voorgoed ontwereld man.
De olie mangelt in de lamp,
hij zweeft al boven aardse damp.
Hij liet de koude om ons heen
en er is waarlijk geen, geen een,
die het koele land zó heeft doorstraald
en bij zijn visioen gehaald.
“In 1906, toen men het derde eeuwfeest vierde,.. werd Rembrandt hij voorgesteld als rasechte Hollander, wiens genie en wiens kunst door en door Hollands waren en die in meesterwerk na meesterwerk het wezen van de Hollandse ziel tot uitdrukking bracht, mystiek opstijgend naar het goddelijke maar tegelijk vol ontroerende aandacht voor de alledaagse werkelijkheid... De onmededeelzaamheid vol verborgenheden van de stil doordringende, contemplatieve Rembrandt... drukte het wezen van het Hollandse volk uit. De hele wereld zag dat zijn werk behoorde tot het mooiste en diepste ooit door mensen gemaakt.” De rond Rembrandt geschapen genie-cultus wordt gebruikt om het twijfelachtig geworden vaderlandse zelfvertrouwen te versterken, aldus E Kossmann, Een tuchteloos probleem: De natie in de Nederlanden, p 32-34.
Jac van Looy (1855-1930)
Ode aan Rembrandt
strofe 6, 10, 15, 17 slot
’s Levens omsomberde blijheid,
Wat eeuwig is kerend uit nacht,
Heeft hij, Heros van vrijheid,
Voor ons in beeld gebracht.
Nieuw was de wereld herboren,
Holland’s staat stond gevest,
O, ’t woelde kleurig naar voren
In ’t jonge gemenebest.
De polsen joegen en de harten gingen aan,
Toen hij zijn wordend volk door ’t vrije licht zag gaan
(...)
Rabbijnen, predikanten,
Dokters en magistraten,
Grootmogende gezanten,
Prinsen en potentaten
Die komen met gevolg en stoet
En een geweld van praal,
Met schittering om hals, op hoed,
Met flonkering van metaal.
(…)
Mensheid, voor mensen, mensen,
Heeft hij gezien, gedacht;
Zichzelf ook met de lenzen
Van zijn ziel betracht.
In het opgaan van den geest,
Zag hij zichzelf vermooid,
Zittend aan ’s levens feest
Met Saskia getooid
Rembrandt en Saskia in De verloren zoon in een herberg ca. 1635,
(...)
De nacht begon te sintelen,
De duisternis werd oud,
En onze ogen tintelen
Van violet en goud.
Rembrandt, Rembrandt, Rembrandt,
Nog zijn wij uw geslacht;
Dromers om de mensheid, om Holland,
Kinderen van het licht en van de nacht.
Dit bronzen beeld van Erasmus was omstreden
Strenge predikanten vonden hem een vrijdenker
Joost van den Vondel
Erasmus
(Op het bronzen beeld van Erasmus te Rotterdam)
Strofe 3
In 690 stapte Willibrord aan land waar nu Katwijk aan Zee ligt vanuit Noordoost- Engeland (Northumbrië), om de Friezen te bekeren vanuit Utrecht waar hij een kerk bouwde op de plek die we nu het Domplein noemen. De schoolplaat toont Willibrord op weg naar Friesland met andere monniken
Dit gedicht illustreert de intolerante houding van het christendom ten opzichte van andere religies
J B Wellekens (1658-1726)
Lofzang op de H. Willibrord
Regel:
Wij vieren heden het feest van Vader Willibrord
wiens naamgedachtenis van elk gezegend wordt
die door Gods woord en licht ons Vaderland verlichtte
onze eerste apostel die hier zijn zetel stichtte
Het land aan de Neder-Rijn lag nog aan wederzijden
verzonken in de poel van snode afgoderijen
(…)
Nadien zes eeuwen het licht van Christus vele landen
verlicht had, was het nog nacht aan deze barre stranden
maar eindelijk werd de tijd, ter goeder uur, geboren
de tijd, door ’s Hemels raad tot deze dienst verkoren
Toen priester Willibrord hier het Evangelielicht
vertoonde, blonk de zon daar alle damp voor zwicht...
Ons Godsvertrouwen
G A Bredero (1585-1618)
Onderstaand gedicht lijkt een bijna mystieke bijna pantheïstische strekking te hebben
Wie bovenal zijn God bemint
zijn God in alle dingen vindt
Wie iet(s) meer wil verkiezen
zal God in al verliezen
Wie wijselijk doen wil woekerwinst
die mint God meest, zich zelve minst
die hem tot God kan neigen
die maakt van God zijn eigen
Min ik een mens, dat zeker is
dat hij mij mint, ’t is ongewis
dus wil ik God mijn leven
mijn ziel en alles geven
Want God is trouw, die trouw ook houdt
maar die op een mens vertrouwt
vertrouwt hem ook den logen
en is vervloekt bedrogen
Hij is wel dol, wel zot, wel blind
die iet(s) meer dan God bemint
het zijn verloren mensen
die ook iet(s) anders wensen
Want alles wat men zichtbaar ziet
dat is het zichtbaar grote niet
daar niet is op te bouwen
maar God is te vertrouwen
G A Bredero
Gedenkt mijn ziel uw Schepper krachtig
strofe 1 en slot
Gedenk mijn ziel uw Schepper krachtig
die al wat is, eerst schiep uit niet
enm door zijn woord alsnog gebiedt
troost u in hem, hij zal waarachtig
u zijn gedachtig
(…)
Laat mij, O Heer, niet langer zwerven
met een gemoed dus ongerust
En geeft mijn ziel geen hogere lust
als in mijn hart u te verwerven
en wèl te sterven
Hugo de Groot in zijn kamer op slot Loevestein. Zijn vrouw smokkelde hem in de beroemde boekenkist naar buiten
Hugo de Groot (1583-1645)
Avondgebed
eerste en laatste strofe
O Schepper van de dag en nacht
Het duister door U voortgebracht
bedekt dit al met zijne vlerken
wilt ook alzo tot deze stond
door uw genade ongegrond
bedekken onze kwade werken
(...)
Wilt allen die gevangen zijn
beladen zijn met ziekte of met pijn
vertroosten in hun droevig lijden
als deze loop zal zijn gedaan
wilt dan, door Uwe rust, voortaan
ons in de eeuwigheid verblijden
Anna Bijns (1493-1575)
De waarheid
Eerste 4 en laatste 4 regels
Wie de waarheid wil zeggen, die moet nood lijden nood
Maar voor zulk lijden bood God eeuwig verblijden
Het is Gods vrienden ook gebeurd, die voor ons waren
in verleden jaren
(…)
Dus, al zou men nog in onze dagen
Gaarne verjagen, die de waarheid verstijven
Het is niet nieuw: dus wilt niet klagen
De waarheid zal onoverwonnen blijven