Civis Mundi Digitaal #50
Een politiek detail uit de laatste verkiezingscampagne was het pleidooi van CDA-leider Buma om scholieren staand het Wilhelmus als volkslied te leren zingen. Bij de kabinetsformatie lijkt dit oerconservatieve pleidooi toch effect te sorteren, blijkens een uitgelekte concepttekst uit het regeerakkoord. D’66-Leider Pechtold dreef aanvankelijk terecht de spot met dat pleidooi, maar lijkt nu op dit punt toch tot een concessie bereid. Onbegrijpelijk. Hoe dit zij, in de kwaliteitskranten in ons land is er inmiddels een hele discussie over het Wilhelmus van redactie en lezers ontstaan.
Als je van het Wilhelmus met zijn vijftien coupletten kennisneemt, dan dringt zich onweerstaanbaar de conclusie op dat dat prima paste in de tijd toen het werd ingevoerd. Dat was namelijk de tijd toen de oude drievoudige leuze “God, Nederland en Oranje” nog begrepen werd, en het Oranjehuis een integrerend deel van ons nationale verleden uitmaakte. In veler ogen geldt het nog als symbool van onze nationale identiteit. In staatkundig opzicht is dat met de verdere democratisering van ons staatsbestel steeds minder het geval. En in cultureel opzicht betekent het Oranjehuis allang weinig meer. Het heeft nauwelijks gediend als bron van inspiratie voor onze taal en cultuur. Dat eerst Koningin Beatrix en daarna Koning Willem-Alexander tegen het internationaal gebruikelijke protocol in op staatsbanketten niet in het Nederlands plegen te spreken is derhalve niet verwonderlijk. De Oranjecultus bestaat inmiddels ook los van het Oranjehuis als een zelfstandig symbool om nationale saamhorigheid, onderlinge gezelligheid en bij sportgebeurtenissen nationale superioriteitsgevoelens tot uitdrukking te brengen. Bij sportgebeurtenissen mogen we aan die gevoelens probleemloos de vrije teugel laten. In het licht van deze feiten, gevoegd bij onze sterk geseculariseerde en multiculturele tijd, is de tekst van het Wilhelmus steeds meer een Fremdkörper geworden.
Ontbrekende kennis
Het Wilhelmus geldt sinds 1932 als het officiële volkslied, tot grote vreugde van Koningin Wilhelmina, die bij haar inhuldiging al haar voorkeur gegeven had aan het aan haar Huis verbonden Wilhelmus. Het kwam toen in de plaats van “Wie Nederlands bloed door de aderen vloeit”, dat de winnaar was van een in 1817 uitgeschreven prijsvraag over de vraag wat ons volkslied moest worden. Al vrij spoedig na invoering van het Wilhelmus raakte de liberale onderwijsminister Gerrit Bolkestein (opa van Frits Bolkestein) in 1939 gealarmeerd door publicaties over de ontbrekende kennis van het Wilhelmus onder jeugdige leerlingen. Vandaar zijn circulaire naar onderwijsinstanties om het Wilhelmus in lessen Nederlandse taal te behandelen, en de belangrijkste strofen van buiten te leren. Maar uit een nieuw onderzoek in 1986 naar de kennis van het Wilhelmus bleek dat slechts 9% van de ondervraagden in staat was het eerste couplet te zingen. Bijna 80% van de ondervraagden stond met de mond vol tanden.
Men mag met enige zekerheid aannemen dat de kennis van het volkslied er sindsdien niet beter op geworden is. Vanzelf rijst dan ook de vraag of het geen tijd wordt afscheid te nemen van het Wilhelmus als volkslied en op zoek te gaan naar een nieuw volkslied, dat beter past in de 21e eeuw, en ook voor de vele nieuwe Nederlanders van allochtone afkomst meer aanspreekbaar is. Maar afgezien hiervan is het de vraag of dit ouderwetse traditioneel christelijke lied nog kan dienen als volkslied in een zo sterk geseculariseerde samenleving als Nederland, met zoveel uitspraken die ook de meerderheid van de autochtone bevolking niet meer aanspreken. Het is tijd, zo betoogde de protestants-christelijke journalist Dick Houwaart in het protestantse blad Vrij Zicht, om uit te zien naar een nieuw, breed aansprekend volkslied, desnoods met behoud van de oude melodie, maar wel met een grondig gemoderniseerde tekst. Naar aanleiding van het pleidooi van Buma, in het dagblad Trouw verguld als een prettige patriottische prikkel, en de publieke discussie daarover, is het alleszins verantwoord uit te zien naar een nieuw volkslied. Waarom daar niet, zoals in 1817, een prijsvraag voor uitschrijven? Daar zal zeker de nodige belangstelling voor zijn.