Civis Mundi Digitaal #50
“Laten we eens beginnen de Nederlandse taal, geschiedenis en cultuur serieus te nemen”
Paul Scheffer, NRC Handelsblad, 29-01-2000
Nederland is een land waar cultureel internationalisme al jarenlang fors in opmars is, ja, als onweerstaanbaar geldt. Het getuigt opnieuw van het geringe culturele zelfvertrouwen in dit land, dat zo sterk afsteekt tegen ons economische en morele zelfvertrouwen. Europese regelgeving schept niettemin ruimte voor beschermende en stimulerende maatregelen ten gunste van de eigen cultuur. Frankrijk loopt daarin voorop. Maar ook in Duitsland groeit verzet tegen de verengelsing van het eigen taalgebied, tegen de opmars van wat men daar Denglisch noemt; een opmars die men hoopt te kunnen afremmen met een Sprachschutzgesetz. In haar strijd tegen de verengelsing van ons taalgebied heeft de Stichting Taalverdediging een nieuw stigmatiserend woord geïntroduceerd. Na het landverraad waar NSB’ers in en na de oorlog van beschuldigd werden, beticht Taalverdediging ieder die verengelsing onbekommerd steunt en propageert van taalverraad.
Vlaanderen door Nederland in de steek gelaten
Is er in Nederland nog voldoende politieke wil de eigen taal als volledig inzetbaar communicatiemiddel in stand te houden? In Vlaanderen wordt daaraan, niet ten onrechte, getwijfeld. Er is daar een groeiend besef, zo merkte de bekende Vlaamse publicist M. Grammens al in 1990 op, dat veel Noord-Nederlanders de strijd voor het behoud van de eigen taal al opgegeven hebben. Willen we niet met Nederland onze identiteit verliezen, dan kan dat slechts door onze Vlaamse identiteit meer te gaan accentueren. Tot die conclusie, zo voegt hij eraan toe, komt hij slechts ongaarne. Zij wordt ingegeven door het besef dat Vlaanderen niet meer op Nederland kan rekenen voor het behoud van zijn identiteit in Europa en in de wereld.
Nederland annexeert zichzelf, riep de schrijver E.R.A. van Altena in 1987 al vertwijfeld uit op een Clingendaelconferentie over buitenlands cultureel beleid. Hij doelde met deze wanhoopskreet op de over ons land heen spoelende importcultuur die het eigene steeds meer verdringt. We geloven in onze gloeilampen, kazen, bloemballen, tuinbouwproducten, maar niet in onze eigen taal en cultuur. Gegeven het feit dat onze culturele identiteit in Europees verband de meest kwetsbare is, rijst de vraag die de bekende publicist H. Hofland al jaren geleden in een van zijn vele essays aan de orde stelde, hoe een geruisloze opheffing van Nederland als cultuurnatie te voorkomen. Het antwoord ligt voor de hand: door in onze eigen cultuur wat meer te geloven.
Culturele alliantie Nederland en Vlaanderen
Eind vorige eeuw heb ik met oud-politicus en bestuurder Paul Beugels en diplomaat Maarten Mourik het Nederlands-Vlaams Comité Buitenlands Cultureel Beleid opgericht. Enerzijds als tegenwicht tegen dat onweerstaanbaar geachte culturele internationalisme, anderzijds als een actief pleidooi voor een culturele alliantie van Nederland en Vlaanderen met een gemeenschappelijk te voeren taalpolitiek en een gemeenschappelijk buitenlands cultureel beleid als doel. Het comité heeft dat indertijd uitgewerkt in een voorstel aan de Nederlandse en Vlaamse regering, en geconcretiseerd in een aantal actiepunten. Het bouwde daarbij voort op tal van eerdere initiatieven die uiteindelijk teruggaan op de mislukte taal- en cultuurpolitiek van Koning Willem I. Ter realisering van zo’n alliantie beschikte het comité over twee unieke instrumenten: de Nederlandse Taalunie en de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland.
Met de verwerving van een vergaande Vlaamse culturele autonomie krijgt die Vlaamse profilering momenteel natuurlijk voorrang. Al stuit het streven naar een culturele integratie tussen Nederland en Vlaanderen, waaraan de Taalunie haar ontstaan te danken heeft, sinds een aantal jaren op grote weerstand, ook in Vlaanderen, toch blijft een culturele alliantie zoals juist genoemd, en inmiddels overleden comité beoogde, een politieke optie die in Europees perspectief zeer wel te verdedigen valt.